De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
De beteekenis van het wetenschappelijk onderzoek ten dienste der visscherij, en de toepassing van zijn uitkomsten in de practijk.III. Vergrooting van de opbrengst en besparing van de bedrijfskosten.Werd in het voorgaande uiteengezet, hoe ik mij voorstel, dat de productie door wetenschappelijk onderzoek kan worden verhoogd, thans valt na te gaan, in hoever de beide andere factoren, die op den bloei van het bedrijf grooten invloed hebben, n.l. de opbrengst van de producten en de grootte der bedrijfskosten, door wetenschappelijk onderzoek ten gunste van het bedrijf beïnvloed kunnen worden. Daarbij zijn buiten beschouwing gelaten de middelen, die op economisch gebied liggen, als vergrooting van afzetgebied, propaganda voor het vischgebruik, verlaging van de transportkosten, bespoediging van het transport, enz. Verhooging van de opbrengst der productie zal nu in de eerste plaats verkregen kunnen worden door betere conserveeringsmethoden, zoowel van die, waardoor de visch geruimen tijd in verschen staat bewaard kan blijven, als van die, waardoor de visch duurzaam wordt geconserveerd. Het is toch genoegzaam bekend, dat door hare bederfelijkheid versche visch snel in waarde achteruitgaat, en hieruit volgt, dat elk middel, waardoor het bederf kan worden voorkomen, hare waarde verhoogt. | |
[pagina 284]
| |
Het is aan de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek, dank zij de krachtige medewerking en den steun van haren eminenten voorzitter, prof. Kamerlingh Onnes, gelukt de geldmiddelen te verkrijgen, noodig voor het doen instellen van wetenschappelijke onderzoekingen naar betere methoden voor conserveering van visch door kunstmatige koude; op het belang daarvan was door mij reeds vroeger gewezen.Ga naar voetnoot1) Door deze onderzoekingen is gebleken, dat men in het door den Staat aangekochte patent Ottesen over een voortreffelijke methode voor het bevriezen van visch beschikt. Prof. D.A. de Jong te Leiden heeft de welwillendheid gehad in zijn laboratorium gastvrijheid te verleenen aan een proefstation der vereeniging, waarin de door de vereeniging verkregen vriesinstallatie met koelkast en al de door haar aangeschafte instrumenten, laboratoriumbenoodigdheden, boekwerken, enz. zijn opgenomen, en welk station ter beschikking van den visscherijdienst is gesteld, om de wetenschappelijke onderzoekingen op dit gebied voort te zetten. Verschillende vraagstukken op het gebied der vischconserveering door bevriezing wachten nog op een oplossing; zoo moeten de vetdissociaties, die bij vette visschen kunnen optreden en waardoor zij een tranigen smaak krijgen, nader onderzocht worden en moet op grond van de verkregen uitkomsten worden nagegaan, op welke wijze zij kunnen worden tegengegaan; de toepassing van kunstmatige koude voor de conserveering van garnalen zou moeten worden onderzocht, daar een methode, die in staat is deze eenigen tijd in verschen staat te bewaren, voor onze visscherij van bijzonder groote beteekenis is te achten; evenzoo de invloed van koude op weekdieren en de eventueele waarde ervan als conserveermiddel, enz. Een regeling is getroffen, volgens welke deze onderzoekingen geschieden onder leiding van prof. de Jong door een assistent in dienst der Vereeniging. Diens honorarium, de extra laboratoriumkosten, reis- en verblijfkosten, enz. worden betaald uit het subsidie ad f 5000. -, dat de Staat voor dat doel beschikbaar stelt. | |
[pagina 285]
| |
Er zijn goede resultaten met deze wijze van handelen verkregen, terwijl zij goedkoop is. Op dit gebied behoeft dus slechts op den ingeslagen weg te worden voortgegaan. In tegenstelling van de conserveering door kunstmatige koude, waarbij het streven is de visch zooveel mogelijk in den oorspronkelijken, dus in verschen staat te behouden, geeft de verduurzaming met andere middelen een geheel ander product, omdat de visch daarbij gedroogd, gezouten of gerookt is, of wel in blik en in glas gekookt, of op andere wijze toebereid, in het Engelsch ‘canning’ genoemd, tegen bederf gevrijwaard wordt. De conserveering op de drie eerstgenoemde wijzen hier te lande is al eeuwen oud en in al dien tijd is een uitgebreide ervaring op dat gebied verkregen, waardoor zij een hooge trap van volmaaktheid heeft bereikt. Intusschen is ook op dit gebied vooruitgang te bemerken; voor het drogen, dat vroeger uitsluitend in de lucht gebeurde, worden thans inrichtingen gebouwd, waar door het onderhouden van een krachtigen, drogen, soms geozoniseerden en verwarmden luchtstroom, de droging veel sneller kan geschieden, en zonder door atmosferische invloeden gestoord te worden; een beter en fraaier, dus meerwaardig product kan daardoor worden verkregen. In Geestemünde is reeds jaren met veel succes een dergelijke installatie in gebruik, terwijl ook in Engeland en Schotland kunstmatige drogerijen worden geëxploiteerd. Zelfs in Noorwegen, het klassieke land voor de in de open lucht gedroogde stokvisch en klipvisch zijn thans enkele van dergelijke inrichtingen gebouwd. Zij zijn in het bijzonder voor havens, waar veel versche visch wordt aangevoerd, van beteekenis te achten, omdat zij het mogelijk maken, om, wanneer de markt overvoerd wordt, het surplus, dat niet altijd van prima kwaliteit is, nog tegen loonenden prijs af te zetten. In de Duitsche havens zijn de reeders daardoor in staat geweest een minimum-prijs vast te stellen voor de schelvischachtige soorten; daalt de prijs daar beneden, dan wordt de visch opgehouden en gaat zij naar het klipvischwerk (de drooginrichting). Wetenschappelijk onderzoek ter verbetering der techniek van het drogen schijnt dus allerminst doelloos. Dit geldt ook voor het zouten van visch. Het is reeds | |
[pagina 286]
| |
vroeger gebleken, dat daarbij meer of minder gecompliceerde processen optreden, en dat bij afwezigheid van zekere enzymen het product soms niet of weinig bruikbaar is. Zoo is b.v. uit een onderzoek van den heer Liebert gebleken,Ga naar voetnoot1) dat bij het zouten van pekelharing, het enzym in de portieraanhangselen van de maag aanwezig, een groote rol speelt. Dat enzym schijnt in den regel bij Zuiderzeeharing te ontbreken, en dit zou verklaren, waarom gezouten Zuiderzeeharing over het algemeen een weinig smakelijk product is. Wellicht kan dit enzym bij het zouten aan de visch worden toegevoegd en het product op deze wijze bruikbaar worden gemaakt. Mogelijk dat ook de smaak van andere gezouten vischwaren zoodoende verbeterd kan worden. Ook wat het rooken betreft, is verbetering van de techniek mogelijk en kan wetenschappelijk onderzoek in dezen goede diensten bewijzen; zoo ondervindt het bedrijf thans moeilijkheden bij den uitvoer naar tropische en sub-tropische landen, omdat men het schimmelen niet voldoende kan voorkomen. Studie, niet alleen van de in ons land toegepaste wijzen van rooken, maar ook van die in het buitenland, en van de daar aanwezige rookerijen, waarvoor zeer speciale moderne inrichtingen zijn gemaakt, van de daar toegepaste bereidingswijzen, verpakking, enz. schijnt in verband hiermede ook gewenscht. Conserveering in blik of in glas is hier te lande van weinig beteekenis en beperkt zich in hoofdzaak tot het verpakken van pekelharing en bokking in blik, en van ansjovis in blik en in glas. Gedurende den oorlog zijn eenige conservenfabrieken opgericht, maar zij zijn niet tot ontwikkeling kunnen komen; de moeilijkheden met den uitvoer gedurende den oorlog beletten dat, terwijl de enkele na den oorlog overgebleven inrichtingen met zooveel moeilijkheden te kampen hadden, dat ook zij op een enkele na verdwenen zijn. Toch is mij geen reden bekend, waarom hier te lande niet even goed een conservenindustrie zou kunnen bestaan als in Noorwegen, waar deze van zeer groote beteekenis is en in Duitschland, waar zij ook van veel belang is, vooral op het gebied van z.g. ‘marinaden’, in azijn geconserveerde vischsoorten, welke | |
[pagina 287]
| |
wijze van conserveering, naar mij is gebleken, een niet gemakkelijk te beheerschen techniek vereischt. In Noorwegen gebruikt men in hoofdzaak haring, zoowel in volwassen als jongen staat (zg. zeebliek), en sprot als grondstof, in Duitschland vooral haring en zeevischsoorten. Hier te lande ontbreekt het allerminst aan haring; sprot kan men tot dusver alleen en zeer ongeregeld gedurende eenige maanden vangen, waardoor een regelmatig conservenbedrijf onmogelijk is. Bij aanwezigheid echter van een vrieshuis zou men het surplus bij groote vangsten behoorlijk versch kunnen conserveeren, zoodat dit geleidelijk verwerkt kan worden; verder bestaat zeer zeker de mogelijkheid, dat bij nader onderzoek ook in andere maanden, dan waarin thans sprot gevangen wordt, dicht bij onze kust groote scholen aanwezig blijken te zijn. De Belgische visschers vangen n.l. in de nabijheid van de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen de sprot veel verder in zee en gedurende een veel langer tijdvak dan onze visschers doen. Maar behalve deze beide vischsoorten beschikken wij nog over zooveel meer andere zeevischsoorten dan Noorwegen, hetwelk slechts een onbeteekenende treilvisscherij heeft, dat wij, naar mij voorkomt, wat de grondstof betreft, niet bij Noorwegen en in hoofdzaak ook niet bij Duitschland achterstaan. Nauwkeuriger bekendheid met de technische details is echter een noodzakelijke voorwaarde, om dit bedrijf met kans op succes te kunnen uitoefenen; onvoldoende kennis van het bedrijf en gebrekkige techniek schijnen, hoewel niet de eenige, dan toch wel een belangrijke factor bij de mislukking der hier te lande opgerichte vischconserveerbedrijven te zijn geweest. Indien er dus geen gelegenheid is, om zich daarvan hier te lande op de hoogte te stellen en voorlichting te krijgen omtrent alle vragen, die zich in het bedrijf voordoen, zal het voor nieuwe ondernemingen zeer bezwaarlijk zijn om de moeilijkheden, die elk nieuw bedrijf, maar het conservenbedrijf in het bijzonder, vooral onder de tegenwoordige omstandigheden ontmoet, te boven te komen. Wanneer men zich van dat alles rekenschap geeft, dan springt het in het oog, dat een wetenschappelijk geleid proef- | |
[pagina 288]
| |
station dat studie maakt van de vischconserveering, wat zouten, rooken, drogen en inmaken in blik enz. betreft, - dus alle andere dan door koude, welke wij reeds hiervoren afzonderlijk behandelden, - en voorlichting op dat gebied kan geven, een nuttige instelling zou zijn. Eindelijk zou meer aandacht gewijd moeten worden aan het productief maken van bijproducten van de visscherij. Terwijl men overal in het buitenland de vischafval ziet verwerken tot guano, vischmeel, vischolie en levertraan, leege oesterschelpen tot pluimveevoeder, enz. wordt hier te lande, behalve wat vischmeel, alleen nog levertraan gemaakt. De inrichtingen, die gedurende den oorlog voor het winnen van andere producten waren opgericht, zijn vrijwel alle weer verdwenen. Het zou de moeite waard zijn, te onderzoeken, wat daarvan de oorzaak is. In een rapport van de afdeeling statistiek en visscherijmethoden van het Amerikaansche Bureau of Fisheries, getiteld ‘Fishery industries of the United States’, wordt omtrent de beteekenis van de bijproducten voor de visscherij opgemerkt: ‘The development of uses for the by-products of the fisheries and the unutilized products of the sea to the greatest economic advantage represents one of the most promising fields for research and for increasing the Nation's resources open to the Bureau.’ Genoegzaam blijkt hieruit het gewicht, dat men daar aan het productief maken van vischafval en van visscherijproducten, die tot dusver ongebruikt zijn gebleven, hecht, en het komt mij alleszins gerechtvaardigd voor, ook hier te trachten op dit gebied door wetenschappelijke voorlichting de opbrengst van de visscherij te verhoogen. Ten slotte kan een instelling als de evenbedoelde ook nog in andere opzichten van belang zijn. Zoo is b.v. nog weinig bekend omtrent de beste samenstelling van het voor de conserveering gebezigde zout, waarvoor jaarlijks zeer aanzienlijke hoeveelheden worden gebezigd (in normale jaren hier te lande over de 40 millioen K.G.) en waarmede dus verscheidene tonnen gouds gemoeid zijn. Het loont bij dergelijke bedragen toch wel de moeite te onderzoeken, aan welke eischen het zout moet voldoen en welke de beste samenstelling is voor bepaalde doeleinden. Is dat eenmaal vastgesteld, dan | |
[pagina 289]
| |
kan het bedrijf op analyse koopen en door het proefstation voor visscherij-bedrijfsmaterialen doen onderzoeken, of het geleverde aan de gestelde eischen voldoet. Dat deze denkbeelden niet fantastisch zijn, blijkt ook uit een Amerikaansche studie, ‘Some Considerations Concerning the Salting of Fish’, door D.K. Tresseir van het Bureau of Fisheries. Overwegende, dat hoe sneller het zout in de visch indringt, hoe sneller de ontbinding ervan tot stilstand komt, werd door hem de werking van verschillende zoutsoorten op enkele vischsoorten bestudeerd, waarbij bleek, dat de aanwezigheid van sommige bestanddeelen in een zeker percentage het doordringen van het zout in deze vischsoorten vertraagde; die van andere een vaster en witter vleesch gaven. Voorts bleek, dat de samenstelling van de in den handel verkrijgbare zoutsoorten zeer varieert en dat, indien bij hooge temperatuur gezouten wordt, de aanwezigheid van sommige veel voorkomende bestanddeelen in het zout een minder goed product gaf. Verder werd de invloed van verschillende graden van fijnheid, zoomede die van droge zouting en van die in pekel nagegaan en de invloed van het schoonmaken van de visch vóór het zouten. Deze onderzoekingen zouden in een volgend jaar op grootere schaal, n.l. ten opzichte van andere vischsoorten, worden herhaald, waarbij ook nadere aandacht gewijd zou worden aan de chemische verandering, die het in de visch aanwezige vet ondergaat.
***
Besparing op de bedrijfskosten kan door bezuiniging op het gebruik van benoodigdheden, coöperatieven inkoop, enz. verkregen worden. Dergelijke bezuiniging ligt echter in de macht van de belanghebbenden zelven; een wetenschappelijk onderzoek is daarvoor overbodig. Niet voor de vraag, of het mogelijk is den levensduur van sommige artikelen, die in groote hoeveelheden verbruikt worden, door betere conserveering en door betere contrôle op de kwaliteit te verlengen. Een instituut daarvoor bestaat reeds in het visscherijproefstation voor bedrijfsmaterialen, dat in 1912 op initiatief van ondergeteekende werd opgericht. Tot dusver heeft het zijn taak in hoofdzaak moeten beperken tot het onderzoek van de methoden tot conserveering | |
[pagina 290]
| |
van vischnetten, hetwelk reeds het succes gehad heeft, dat voor de binnen- en kustvisscherij een methode is uitgewerkt, waarmede een betere conserveering wordt verkregen met ten minste de helft minder taningen, dus met, behalve langeren gebruiksduur, ten minste 50% besparing op taankosten en tijd. Verder worden er op verzoek analysen verricht, om de kwaliteit te kunnen controleeren vn. van taanmiddelen en van katoen. Dat dit instituut zijn werkzaamheid tot dusver hiertoe heeft moeten beperken, is het gevolg van de geringe geldmiddelen, die het tot zijn beschikking heeft. Zijn inkomsten bestaan bijna uitsluitend uit rijkssubsidie en dit heeft eerst sedert 1921 f 17.500. - 's jaars bedragen. Ter vergelijking hiermede diene, dat voor het Instituut voor biologisch visscherijonderzoek over 1922 f 47.200 noodig bleek, voor dat voor hydrografisch visscherijonderzoek f 28.600, voor dat voor reiniging van afvalwater f 50.000; de practische resultaten door het visscherij-proefstation verkregen zouden een dergelijk bedrag ongetwijfeld ook hier rechtvaardigen. Nu moest door de beperkte geldmiddelen met een zeer klein laboratorium worden volstaan, dat het ondernemen van eigenlijk wetenschappelijke onderzoekingen niet toelaat. Er was behalve voor den directeur slechts plaats voor één analist, terwijl eerst dit jaar een assistent in dienst kon worden genomen, en dat nog wel door de bereidwilligheid van een der hoogleeraren te Utrecht, om in zijn laboratorium gelegenheid tot het doen van onderzoekingen te geven.
***
Zoowel de evenbedoelde onderzoekingen als die met betrekking tot de vischconserveering zijn van chemisch bacteriologischen aard. Zij zouden in een zelfde laboratorium kunnen geschieden op dezelfde plaats gevestigd, bij voorkeur in een universiteitsstad in de nabijheid van een belangrijk visscherijcentrum en van binnenvischwater. De meest economische oplossing zou dus zijn het instituut voor hydrografisch visscherijonderzoek, waarvan het behoud, zooals hiervoren werd uiteengezet, in het belang van | |
[pagina 291]
| |
de visscherij thans minder noodzakelijk is te achten, als zoodanig op te heffen en het als proefstation voor de vischconserveering met dat voor bedrijfsmaterialen te combineeren. Nu echter het instituut voor hydrografisch visscherij-onderzoek en het visscherij-proefstation met zelfstandige hoofden er eenmaal zijn, zal het m.i. gewenscht wezen - hoewel, moest alles nog opgericht worden, combinatie aanbeveling zou verdienen - een afzonderlijk proefstation voor vischconserveering in de plaats van het hydrografisch instituut op te richten, hetzij te Leiden, hetzij in den Haag, terwijl het bestaande visscherij-proefstation als proefstation voor onderzoek van visscherijbedrijfsmateriaal te Utrecht gevestigd zou kunnen blijven. Bij combinatie van beide instituten zou het bovendien moeilijk wezen, het tegenwoordige particuliere karakter van het visscherij-proefstation, waaraan inderdaad voordeelen zijn verbonden, te handhaven. Van overwegend belang zal het echter zijn, dat dit laatste financieel in staat gesteld wordt zijn werkzaamheid uit te breiden, zoodat het in het algemeen alle materialen, die in het visscherijbedrijf gebezigd worden, en waarvoor contrôle op kwaliteit of gehalte gewenscht is, kan keuren, maar vooral ook meer aandacht kan besteden aan wetenschappelijk onderzoek betreffende de conserveering van het daarvoor in aanmerking komend materieel. | |
IV. Toepassing.Hoe belangrijk de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek op zichzelf mogen zijn, zij baten het bedrijf niets, wanneer niet zorg gedragen wordt, dat dit zich er van bedienen kan. Contact tusschen wetenschap en bedrijf is hiervoor noodig, maar de moeilijkheid is, hoe dit contact te verkrijgen. Bij biologische onderzoekingen levert het n.l. bezwaar op, indien de onderzoekers ook nog tot taak hebben het bedrijf in te lichten omtrent de uitkomsten van hun onderzoek, die van practisch nut kunnen zijn. Zij zijn veelal te weinig met de opvattingen der belanghebbenden vertrouwd, om bij hen een open oor te vinden. | |
[pagina 292]
| |
Prof. Kamerlingh Onnes merkte voor enkele jaren het volgende op: ‘De groote moeilijkheid, wanneer men een bedrijf van de uitkomsten, die wetenschappelijke onderzoekingen ten behoeve daarvan kunnen opleveren, wil doen partij trekken, is meestal, hoe een schakel te scheppen, die een onmiddellijk verband brengt tusschen het bedrijf en de wetenschap. Ontbreekt die schakel, dan loopt men gevaar, dat een geleerde in zijn laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek voornamelijk uitkomsten krijgt van wetenschappelijke waarde, die, van hoe groote beteekenis zij ook in de toekomst voor het bedrijf kunnen blijken, voorshands weinig bijdragen tot opheldering van die vraagpunten, bij welke de practijk oogenblikkelijk het meest betrokken is, of wel, dat de in de practijk staande wetenschappelijke onderzoeker, door de aandacht, die hij aan de practijk moet wijden, niet meer voldoende de voeling houdt met en dan ook niet meer voldoende partij kan trekken van de wetenschap, terwijl hij juist uit haar zijn kracht moet putten.’ Bij fundamenteele onderzoekingen op biologisch gebied is het veld van onderzoek zoo uitgebreid, dat, wil de wetenschappelijke onderzoeker ook aandacht aan de practijk wijden, hij, afgescheiden nog van zijn geschiktheid daarvoor, zijn taak als onderzoeker niet behoorlijk zou kunnen vervullen. Hier behoort een middelaar te zijn tusschen hem en het bedrijf, in staat om uit de uitkomsten van het onderzoek datgene te putten, wat voor het bedrijf van practisch nut kan wezen, en tevens om die kennis onder de visschers te helpen verspreiden. Als zoodanige middelaars nu zijn de visscherijconsulenten met biologische opleiding gedacht. Dit moeten wandelende visscherij-encyclopaedieën zijn, vol parate kennis, geheel op de hoogte van het technisch bedrijf, nauwe voeling met de practijk bewarend, de inzichten en opvattingen der visschers kennend en dus hun vertrouwen winnend; doch bovendien moeten zij in de gelegenheid worden gesteld zelf te scheppen, volgens eigen initiatief te werken. Zij zullen daardoor gemakkelijker voeling kunnen houden met en partij trekken van de wetenschap en hun opgewektheid van geest behouden. Het is dus gewenscht, dat zij zich ook bezig houden met onderzoekingen. In de eerste plaats met zulke van onmiddellijk practisch belang,Ga naar voetnoot1) voor zoover die niet te omvangrijk | |
[pagina 293]
| |
zijn en door henzelven kunnen worden verricht. Zoo onderzocht de visscherijconsulent dr. Tesch, uit welke wateren het beste pootaal kan worden betrokken; of de haring, die in 1920 in de Zuiderzee werd gevangen, maar abnormaal klein was, toch inderdaad de gewone Zuiderzeeharing is geweest; welken leeftijd de brasem in verschillende wateren had; of de sprot, in Zeeland gevangen, dezelfde is, die in het Noorden wordt gevangen, enz. Zij zullen verder door hun werkzaamheid de eersten zijn, die de wetenschappelijke problemen voelen en, zoo zij die niet zelf ter hand nemen, wat wel uitzondering zal zijn, zullen zij, zooals dr. Hugh Smith opmerkte, den universiteiten een dienst kunnen bewijzen door hen van dergelijke problemen op de hoogte te houden. Door hun kennis van de practijk zijn zij in staat, aan de biologen van wetenschappelijke instellingen veel nuttige voorlichting te geven, en omgekeerd zal de voeling, die zij met de wetenschappelijke onderzoekers op deze wijze verkrijgen, voor hen zelf van nut zijn om op de hoogte van de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek te blijven. Vrees, dat zoowel het biologisch instituut als de universiteiten en de consulenten zich met dezelfde onderzoekingen zullen bezig houden, behoeft niet te bestaan, omdat de opdracht voor de verschillende onderzoekingen toch door de afdeeling Visscherijen zal moeten worden gegeven en deze zonder noodzakelijkheid niet hetzelfde onderzoek aan verschillende onderzoekers zal opdragen. Het is ook in Duitschland gebleken, | |
[pagina 294]
| |
dat de onderzoekers van de instituten en de consulenten volstrekt niet op elkanders terrein behoeven te komen. Intusschen is niet bij elken tak van visscherij de beteekenis eener voorlichting van de visschers even groot. In de eerste plaats is zij voor de binnenvisscherij van belang. De consulent zal daar, door verzameling van de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek en van hetgeen de ervaring omtrent de toepassing ervan in de practijk heeft geleerd, moeten komen tot de samenstelling van een bedrijfsleer, een codificatie van de theoretische en practische regels, waaruit ieder naar behoefte kan putten. Verhooging van de waarde der productie zal mogelijk worden door voor de bevolking der wateren die vischsoorten te kiezen, die op den duur of tijdelijk het meest voordeelig zijn. Bij de kustvisscherij, waar de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek vermoedelijk in veel mindere mate van rechtstreekschen invloed op de uitoefening van het bedrijf zullen zijn, zal de voorlichting van de visschers, zoover zich thans laat beoordeelen, niet zulk een belangrijk deel van de werkzaamheid van den consulent vereischen als bij de binnenvisscherij. Zijn kennis zal voor een belangrijk deel mede moeten dienen voor de beoordeeling, welke maatregelen door de Regeering in het belang der visscherij moeten worden genomen; met het oog hierop blijft nauwe aanraking met het bedrijf voor hem niet minder noodzakelijk. Het proefstation voor de schelpdierencultuur neemt een afzonderlijke plaats in, omdat de consulent daar aanvankelijk zelf het biologisch onderzoek op zich zal moeten nemen, terwijl hij van de overige onderzoekingen door het station in te stellen en de uitkomsten daarvan vanzelf op de hoogte is. Hij zal dus ook datgene wat van practisch nut kan zijn aan het bedrijf kunnen mededeelen, wat te minder bezwaar zal opleveren, omdat dit op enkele plaatsen is geconcentreerd, zoodat de belanghebbenden gemakkelijk bereikt kunnen worden. Eerst zoodra het station eenigen tijd in werking is geweest, zal beoordeeld kunnen worden of hier nog een afzonderlijke consulent noodig moet worden geacht. Bij de zeevisscherij zal een consulent mede zeer nuttig werk kunnen verrichten, niet alleen om den belanghebbenden, visschers en reeders, duidelijk te maken, waarom bepaalde | |
[pagina 295]
| |
maatregelen tot bescherming van de visch noodig zijn, en op welke overwegingen zij berusten, maar ook omdat het wetenschappelijk onderzoek licht verspreid heeft omtrent het trekken van verschillende vischsoorten, het doel daarvan (voedseltrek dan wel paaitrek), de richting waarheen de trek plaats heeft, enz., en het voor den visscher bij de uitoefening van het bedrijf van nut zal wezen, daarmede bekend te zijn. Wel zullen sommige zeer intelligente visschers, door hun ervaring gepaard aan combinatievermogen, het trekken wellicht goed hebben waargenomen en juiste gevolgtrekkingen omtrent de oorzaken gemaakt, maar vele visschers zullen de daarvoor noodige ervaring en intelligentie ongetwijfeld missen, en deze moeten omtrent de door wetenschappelijk onderzoek verkregen kennis, die voor het bedrijf van practisch nut is, voorgelicht worden. Nog zeer onlangs is in eenige artikelen in een Duitsch vakblad van bevoegde zijde, nl. door den vroegeren Fischereidirektor van den Staat Hamburg, Duge,Ga naar voetnoot1) op de in dat opzicht bij de zeevisscherij bestaande leemte gewezen. Hij zegt o.a.: ‘Die Wissenschaft kann nicht erwarten, dasz Praktiker die mit Abhandlungen und Tabellen gefüllten Folianten studieren, um daraus etwa für sich Schlüsse zu ziehen.... Von zusammengefaszten Endergebnissen kommt in der der Praxis zugänglichen Literatur nur wenig zutage...... Die Wissenschaft, mit Recht überzeugt von der Wichtigkeit und Notwendigkeit ihrer Tätigkeit, nimmt der Praxis ihr Verhalten übel.... Unter solchen Umständen arbeiten in der Seefischerei Wissenschaft und Praxis auf demselben Gebiet und mit demselben Ziel vor Augen, ohne sich zu verstehen..... Es hat immer an einer Verbindung zwischen Wissenschaft und Praxis gefehlt und es fehlt heute noch daran. Es fehlt an der Übersetzung der Sprache der Wissenschaft in die der Praxis. Ehrenbaum hat mit seinem Vortrag in Geestemünde den Weg gewiesen, wie man die Ergebnisse wissenschaftlicher Arbeit der Praxis nahe bringt und die Verständniss für sie erweckt, ohne die Gegensätze zu verscharfen.......’ De toepassing van de uitkomsten van het biologisch onderzoek in de practijk vormt bij de visscherij een probleem, waarvan de beteekenis tot dusver niet voldoende is begrepen. Een goed geleide vakpers, waarin visscherijquaesties niet alleen van practische, maar ook van wetenschappelijke zijde worden besproken, kan hierin verbetering brengen.
*** | |
[pagina 296]
| |
Bij onderzoekingen op ander dan biologisch gebied, waar niet zoo zeer behoefte bestaat aan voorlichting van de practijk in het algemeen, of waar de onderzoekingen een ander karakter hebben, zal de aanwezigheid van consulenten veel minder noodig of zelfs overbodig zijn. Zoo is b.v. voor het instituut tot zuivering van afvalwater onmiddellijke aanraking met het bedrijf noodzakelijk te achten. Dit instituut zal niet alleen onderzoekingen moeten instellen naar de middelen tot zuivering van verontreinigd afvalwater, maar ook moeten zien te verkrijgen dat deze werkelijk worden toegepast. Elke verontreiniging heeft steeds een bijzondere oorzaak: een fabriek of inrichting, die verontreinigd afvalwater loost, zoodat er geen aanleiding bestaat tot voorlichting van de practijk in het algemeen, doch voor elk afzonderlijk geval de betrokkenen met de middelen ter verbetering bekend zullen moeten worden gemaakt. Het instituut moet rechtstreeks aanraking met de belanghebbenden zoeken, ook om de werking van de voor de reiniging van het afvalwater aangebrachte inrichting steeds te kunnen controleeren. Hier bestaat dus geen behoefte aan een afzonderlijke schakel tusschen wetenschap en practijk, buiten het instituut. Dit geldt ook voor de proefstations voor bevroren visch, voor de vischconserveering en voor onderzoek van bedrijfsmateriaal. De daar in te stellen onderzoekingen zijn van een geheel ander karakter dan die in de visscherij-biologische instituten of stations. Hier is een zeer nauwe en voortdurende rechtstreeksche aanraking tusschen proefstation en bedrijf noodzakelijk, waardoor van zelf voorkomen zal worden, dat het onderzoek te weinig op practische doeleinden zal worden gericht, en kan - althans zeker in den beginne - het wetenschappelijk onderzoek en het middelaarschap tusschen wetenschap en practijk in één persoon vereenigd worden: in den leider van het station.
J.M. Bottemanne.
's-Gravenhage, Mei 1922. |
|