| |
| |
| |
Het modernisme in Nederland.
Wie den gang van het Modernisme in Nederland teekenen wil staat voor bijzondere moeilijkheden.
't Is alles zoo vlakbij; we zitten er nog heel of half in, zijn er zelf bij betrokken en dat waar 't dingen geldt, die het hart zoo na raken. Wij staan vlak voor 'tgeen geteekend moet worden; de tijd heeft nog niet veel weggedoezeld, zoodat direct de groote omtrekken zichtbaar worden en er perspectief in komt; het verschillende, aparte valt nog te zeer op en staat begrensd tegen 't andere. In het Modernisme is zooveel verscheidenheid; oppervlakkig gezien staan we voor een reeks strijdende stelsels en meeningen. Hier is geen vaste leer, zelfs een materieel kenmerk, dat voor alle modernen van den aanvang tot heden toe geldt, is bezwaarlijk aan te geven. Zoo is 't dan niet met enkele woorden te zeggen, wat het Modernisme en nog veel minder wat de moderne richting is, omdat bij deze laatste alles zoo weinig klaar, zooveel meer stemming is.
Geen stelsel moet beschreven worden, maar een geestesrichting, die zich in verschillende theologische stelsels uit en die ook praktisch het geestesleven der niet-theologen bepaalt, moet voelbaar gemaakt worden. Een strooming moet aangegeven worden - en nu wordt alles veel te gecompliceerd en niet tastbaar genoeg om 't ‘eens precies te zeggen’ en in een eenvoudige formule op tafel te leggen. Men moet enkele lijnen trekken, een kijk geven hoe men die strooming voort ziet kronkelen. Maar een kijk is altijd van uit een bepaald gezichtspunt en een richting moet ergens heen wijzen, een
| |
| |
stroom ergens heen vloeien. Hoevelen zien naievelijk de lijnen een eindpunt vinden en de stroomen uitmonden in eigen stelsel of opvattingen!
***
Deze laatste woorden slaan niet op het boekje Het Modernisme in Nederland van Prof. Roessingh, waaraan ik hier enkele bladzijden wijden wil. De redactie der Volksuniversiteits-Bibliotheek had bezwaarlijk een betere keus kunnen doen dan Roessingh te vragen de moeilijke taak op zich te nemen om voor niet-theologen het Modernisme in Nederland te schetsen. Niet enkel zijn vroeger werk, waarin de voorbereiding en eerste periode der Moderne Theologie in Nederland op zoo voortreffelijke wijze behandeld werd, maakte hem tot den aangewezen man.
Hier is geen partijman aan 't woord, die propaganda wil maken of tegenstanders vellen; met breeden blik overziet hij de stroomingen en kan andersdenkenden begrijpen. We voelen 't dadelijk in den geheelen opzet en wijze van behandeling: hij is zijn stof meester, hangt niet krampachtig aan citaten, is als weinigen thuis op zijn terrein, durft het van uit één gezichtspunt te overzien en lijnen te trekken. Het zijn dezelfde lijnen, die hij in vroegere geschriften aangaf, maar die hier nu tot het einde worden doorgetrokken. Er was al veel over het Modernisme geschreven, maar het belangrijke van wat Roessingh geeft ook in dit geschrift is, dat er van uit één groot gezichtspunt een draad door het geheel wordt aangewezen.
Roessingh spreekt ergens van ‘het dramatisch spel dat geschiedenis der moderne richting heet’. Er wordt nog wel eens een drama van geestelijk leven aangekondigd en we krijgen niet veel meer dan een taaie opsomming van meeningen en theorieën. Maar hier zou dit woord geen frase zijn, want hij laat ons een dramatisch gebeuren zien. Dramatisch is de opzet, er zit leven en voortgang in, 't zoekt naar een ontknooping, er is hier een worstelen met een probleem. Hij laat ons zien hoe 't telkens weer aangepakt wordt en hoe men verder komt. Het geheel is geplaatst in een breede omgeving; het modernisme hangt niet in de lucht, het
| |
| |
is niet geïsoleerd. Daardoor heeft dit boek niets van 't rammelende van zoo menige teekening, waar alles apart staat. Er zit atmospheer in; 't een draagt en doortrekt 't andere.
‘Het dramatisch spel’. Een doctrinair man zou zich aan die laatste uitdrukking misschien ergeren, alsof de zaak niet ernstig genoeg behandeld werd; maar ze is hier zoo juist, want ze doet ons iets voelen van de losse, artistieke wijze, waarop het geheel hier geschetst wordt: geen bundel kwesties en zwaarwichtige theorieën worden ons voorgelegd, maar we zien iets van het bewegelijke leven.
Hieruit blijkt al, dat de schrijver niet doctrinair is en dus allerminst telkens zal komen zeggen: dit is juist en dat niet juist in het Modernisme. De geestesrichting toont hij ons in haar ontwikkeling, zich op verschillende wijzen uitend. Als hij nu zijn lijnen trekt en het ‘wezen’ van deze beweging tracht aan te geven, dan verklaart hij niet: zóó is 't, en gij moet 't dus ook zoo vinden. Hij weet, dat hij met de vraag naar het wezen van een historische beweging het terrein van het volstrekt bewijsbare verlaten heeft en althans met één been, dat der waardeering betrad. ‘Wat dit boekje dus bevat, is maar “een” kijk op het Modernisme, een gewild eenzijdig naar voren halen van dat wat den schrijver voorkwam de eigenlijke stuwkracht, “de idee” van het Modernisme te zijn.’
***
Wat is nu volgens Roessingh de eigenlijke stuwkracht, de ‘idee’ van het Modernisme? Welke is zijn kijk? Ik wil natuurlijk niet den rijken inhoud van dit boekje in 't kort weergeven; daardoor heeft mijn beschrijving van Roessingh's kijk wel iets zeer abrupts, maar ik kan kort zijn.
Achter het Modernisme in Nederland staat de nieuwe tijd, de moderne cultuur, de moderne mensch. In het Modernisme kwam voor 't eerst ‘de moderne mensch’ in ons land aan het woord, speciaal in Opzoomer omstreeks 1845; hij was althans de eerste, die begreep, wat dat woord inhield en die dezen inhoud wist uit te spreken. Het Modernisme nu is de volle bewustwording van het probleem, dat er ligt in modern mensch en godsdienstig mensch te zijn. Christelijke traditie
| |
| |
en de moderne cultuur waren in botsing gekomen; het Modernisme heeft de taak, waartoe de botsing dier beide machten riep, aangepakt: een nieuw verband te zoeken tusschen Evangelie en Cultuur. Het is de lang voorbereide uiting van de vraag, die aan de orde moest worden gesteld: hoe moeten wij aan met ons Christendom in deze moderne wereld? Voortdurend wil de schrijver ons doen gevoelen: deze modernen van de vorige eeuw wilden apologeten zijn, geen aanvallers van het Christendom, niet in de eerste plaats afbrekers. Men wilde heel die nieuwe wereld in contact brengen, principieel en in volle bewustzijn met het gangbare Christendom. De onuitgesproken vraag in al het werk dier modernen was: hoe prediken wij het Christendom voor ‘moderne menschen’?
Opzoomer, Scholten en Hoekstra zij gaven ieder op zijne wijze een nieuwe, levende, doorwerkte theologie, die was opgegroeid in onmiddellijk contact met de wijsbegeerte en de realistische wetenschap van den dag, meer nog met heel de nieuwe geestelijke wereld, die langzaam was binnen gedrongen ook bij ons.
Ik ga hier niet na, welk verband zij volgens Roessingh gelegd hebben tusschen Christendom en Cultuur, hoe zij getracht hebben het Christendom den modernen mensch te prediken, maar merk nog slechts op, dat ook de meest principieele tegenstander der moderne theologie De la Saussaye Sr. dit groote in haar zag, dat zij voor 't eerst open oogen heeft gehad voor de nieuwe wereld, waarin wij leven.
***
Alles groepeert zich dus om de tegenstelling Christendom en Cultuur. Deze twee zoeken elkander steeds en botsen altijd weer. De eene macht wil invloed op de andere oefenen, meer nog haar doordringen; we voelen er moet contact zijn, beide hebben het dringend noodig. Het Christendom dat buiten de cultuurinvloed raakt en geen vat op deze krijgt vervult zijn roeping niet en er gaat bitter weinig van uit in deze wereld. De Cultuur zonder het Christendom veruitwendigt en voldoet niet aan de diepere innerlijke behoeften van den mensch. En
| |
| |
toch - de geschiedenis leert 't ons voortdurend: Christendom en Cultuur, hoe ze elkander ook zoeken, zijn niet van één soort, 't wordt nooit tot een harmonie; juist als het contact komt, wordt de tegenstrijdigheid openbaar en de strijd ontstaat. Velen hebben gemeend dan na den strijd de harmonische oplossing gevonden te hebben, maar - en dat blijkt meest uit de tegenstelling naar de andere zijde - òf het Christendom òf de Cultuur overwon inplaats dat ze tot eenheid werden. Plastisch uitgedrukt: de een slokte het andere op, wel niet zóó, dat er geen spoor van 't andere overbleef; we blijven natuurlijk zeer duidelijk zien met wie gestreden is en de Cultuur heeft den invloed van het Christendom, of het Christendom den invloed van de Cultuur ondergaan.
Zoo is 't dan een uiterst belangrijke vraag, welke van beide machten heeft eigenlijk de greep op ons hart? Tracht men vanuit de Cultuur het Christendom te vinden en de brug tusschen Christendom en Cultuur te slaan òf komt men van uit het Christendom en zoekt men de Cultuur te doordringen en een synthese te vinden? Dit wil natuurlijk niet zeggen of men historisch van uit een der beide kanten de andere benadert; de zaak is veel gecompliceerder, beide leven natuurlijk al in één geest en hebben er beslag op gelegd. Neen, de vraag is: welke van beide machten staat voorop in dezen daardoor ongelijken strijd, die eigenlijk al in den aanvang in beginsel beslecht is.
Van uit dit gezichtspunt wil ik het een en ander in het Modernisme onderstreepen, iets laten voelen van een eenigszins anderen ‘kijk’ dan Roessingh er op gaf.
***
Roessingh zal de eerste zijn om toe te geven, dat vanuit een gezichtspunt, dat anders is dan het zijne, een ‘andere kijk’ zeer mogelijk is. Want deze kijk hangt niet enkel af van het probleem, dat men in 't middelpunt ziet staan - wij beiden zien hier alles draaien om de tegenstelling Christendom en Cultuur -, maar ook van het persoonlijk religieuse en theologische standpunt. Nu wil ik hiermee niet zeggen, dat bij Roessingh de lijnen uitloopen op het ‘Rechtsmodernisme’. Hij hoort niet onder de doctrinaire geesten, die 't
| |
| |
eigen standpunt zóó belangrijk vinden, dat ze de historie er steeds zien heenwijzen. Elders herinner ik me van hem gelezen te hebben: ‘Ge moet u van de beteekenis van dat Rechtsmodernisme geen overdreven voorstelling maken, er is geen sprake van een nieuwe partijgroepeering, geen nieuwe richting, geen nieuwe factor in de kerkelijke politiek, och neen, zoo belangrijk is het heelemaal niet... het gaat hier meer om den stillen invloed eener religieuse geaardheid.’ Maar dit standpunt, misschien juist omdat 't gaat om een religieuse geaardheid - 't zelfde laat ik natuurlijk ook gelden van mijn standpunt - heeft toch stellig ongewild invloed bij ‘het naar voren halen van dat, wat den schrijver voorkwam de eigenlijke stuwkracht, de “idee” van het Modernisme te zijn.’ Dit beteekent allerminst ‘dat dit of dat of allerlei van wat Roessingh zegt niet juist is’, maar alleen: ik onderstreep wel eens anders en daardoor komen andere dingen meer naar voren; niet kleinigheden, neen, 't is juist de hoofdzaak waarbij voor mij het accent iets anders valt.
Dat verschillend accent kan ik met weinig woorden aangeven. Roessingh zegt: het Modernisme heeft de taak aangepakt: een nieuw verband te zoeken tusschen Evangelie en Cultuur. Het is de uiting van de vraag: hoe moeten wij aan met ons Christendom in deze moderne wereld? Hier staan Evangelie en Christendom voorop, niet toevallig; dit is de toon van 't geheele geschrift, deze beide zijn onderstreept, hier valt de nadruk op. Zooals ik het Modernisme in Nederland meen te moeten zien, valt echter de klemtoon meer op de Cultuur en de moderne wereld, staan deze in de harten en hoofden op de eerste plaats. De Cultuur, de wetenschappelijk wijsgeerige Cultuur, is voor hen het fascineerende; het Christendom niet het met overmachtigen greep op hen beslagleggende.
Het verschil komt sterk uit in den strijd van De la Saussaye Sr. met het Modernisme. Hij waardeerde 't in de moderne theologie, dat zij open oog had voor de nieuwe wereld, voor de Cultuur. Ook hij vindt: ‘modern moeten we zijn’. Hij wil een moderne theologie, ‘een die aan de wettige eischen van deze eeuw beantwoordt’. Hij wil evenals de modernen de religieuse waarheid meer in overeenstemming met de behoeften van den nieuweren tijd opvatten.
| |
| |
Maar zijn oordeel over ‘de theologie, die hier te lande voor modern doorgaat en de vervulling der behoefte aan moderne theologie beweert te zijn’, is niet gunstig.
Het verschil ligt hierin: voor De la Saussaye Sr. staat het Christendom voorop; voor de modernen de wetenschappelijk wijsgeerige Cultuur. De strijd van Scholten met De la Saussaye kan dan ook goed in deze enkele woorden (van A.M. Brouwer) gekarakteriseerd worden: zoo zag De la Saussaye het reëele van het Christendom door Scholten aangerand en ontkend, en achtte Scholten De la Saussaye een mysticus, die de rechten der wetenschap (= de rede) miskende.
***
Of deze verplaatsing van accent veel verschil maakt? Licht en schaduw vallen anders en ons oog wordt door andere dingen getroffen. Kort samengevat zou ik willen zeggen: Roessingh stelt vooral het positieve in het Modernisme in het licht, legt den nadruk op het apologetische, de evangelieprediking tot den modernen mensch. Mijns inziens is het negatieve in het Modernisme sterker, misschien niet in de allereerste bedoeling van enkele leiders, maar stellig in de strooming en in den neerslag in de gemeente. Deze negatieve strekking ligt natuurlijk elders, niet naar de zijde van de Cultuur, maar naar die van het gegeven Christendom. Het sterk sprekende is zóó gezien niet het apologetische, maar waarheidszin en wetenschappelijke eerlijkheid of eerlijkheid zonder meer.
Met enkele lijnen wil ik dit nader aangeven.
Dit negatieve verwondert ons niet; het Modernisme is georiënteerd aan de wetenschappelijk wijsgeerige Cultuur, komt door die nieuwe wereld in conflict met het gangbare Christendom. Het moest wel negatief zijn, al had het m.i. stellig positiever kunnen wezen en zijn invloed zou grooter geweest zijn.
Is niet reeds datgene, wat alle modernen van zoovelerlei schakeering verbond, negatief: de vrijheid van uitwendig gezag? Men zal dadelijk zeggen: maar daar staat toch naast en direct ermee verbonden het positieve, het getuigenis van eigen geest of God sprekend in den mensch. Doch in den
| |
| |
strijd viel de nadruk toch sterk op 't negatieve: geen bijbelgezag, geen wondergeloof. Dit negatieve heeft het meest tot de menschen gesproken. Men voelde het Modernisme als bevrijding van het juk der Orthodoxie - velen waren erg gelukkig met die simpele bevrijding, anderen werden zoekers. Bij beiden voelen we het negatieve. Of vraag naar een zeer centraal punt: de persoonlijkheid van Jezus. We komen op het terrein der historische kritiek, waar de geesteshouding uit den aard der zaak naar het negatieve neigt en we voelen achter alles het vragen ‘wat kan behouden blijven’. Als Roessingh het positief kenmerkende van het wereldbeeld der oudere modernen geeft, dan wordt in de eerste plaats het antisupranaturalisme genoemd. Later volgt de teleurstelling en men roept dadelijk: hebben wij niet te veel afgebroken? Men wilde tot elken prijs de gemeenschap met de moderne Cultuur, maar het noodzakelijk gevolg is de negatieve houding jegens het Christendom; velen laten het steeds meer los. Ik denk aan de ‘ethisch-modernen’ en de ‘atheïstische nuance van godsdienst en Christendom’, aan stemmen in den Protestantenbond ‘om ieder ernstig man’ als lid toe te laten, of aan Hugenholtz, die het Levenslicht overal zoekt en het vrijzinnig congres, waar ook Jood en Hindoe kwamen. Roessingh zal dit alles een afzakken noemen, hij spreekt o.a. van ‘een andere lijn’, maar m.i. is 't toch een doortrekken van de negatieve lijn, die er steeds was. 't Is dan ook niet te verwonderen, dat hiertegen reactie komt naar het positieve van Malcontenten en Rechtsmodernen, maar zij blijven een minderheid, de meerderheid, de hoofdstroom, komt heftig tegen hen op.
Dit sterk negatieve hangt nauw samen met het intellectueele, dat deze richting eigen was. Het sprak zoo luide in den noodzakelijken strijd, waardoor het positieve in het Modernisme steeds minder tot uiting kwam.
Het Modernisme ‘zat wel in de lucht’. Maar Groenewegen zei toch terecht: de wetenschap gaf aanleiding tot het ontstaan van het vrijzinnig Protestantisme. Het kwam via de wetenschap, nieuwere wijsbegeerte, natuurwetenschap en bijbelkritiek; het was de wetenschappelijk wijsgeerige Cultuur, die beslag op de geesten had gelegd. Via het verstand ging het tot het hart. Is 't niet teekenend, dat de godsdienst
| |
| |
veelal als ‘verschijnsel’ behandeld werd? Het intellectueele heerschte heel sterk. Voor Scholten, den ‘modern pur sang’ is de rede het een en 't al. Wetenschap is de hoogste autoriteit. ‘Ware het zóó, dat de wetenschap het geloof aan God vernietigde, hieruit zou volgen, dat dit geloof als waanzin ter zijde gesteld, maar niet, dat op godsdienstig en zedelijk gebied eene andere regtbank dan die der wetenschap ingeroepen moet worden’ (Scholten).
De wetenschap staat voorop en de modernen voelen: 't gaat om waarheid. Hoe dikwijls spreken zij niet van eerlijkheid in wetenschappelijk streven, van waarheidszin. Veel moeten zij laten vallen, veel kostbaar bezit anderen ontnemen, maar zij beseffen niet anders te kunnen en te mogen, want het is hun overtuiging der waarheid, die hen dwingt.
Niet als een reveilbeweging, maar door het intellect is het Modernisme in de gemeente geïmporteerd; onder de vlaggen van bijbelkritiek en natuurwetenschap zeilde de moderne theologie hier binnen. Dit gebeurde niet altijd op de gelukkigste wijze. A.J. Oort hooren we klagen: ‘Ach, had men ons in onzen jongen tijd beter ingescherpt wat wij aan de gemeente moesten brengen! Velen onzer zouden den preekstoel niet hebben aangezien voor een academischen leerstoel.’ Zeker, dit woord is eenzijdig, men moest neen zeggen om ja te kunnen zeggen; maar het neen klonk zoo luid, vaak kwam er niet veel na en dit neen bleef in de ooren der gemeente hangen.
Met afschuw en vreugde is het Modernisme daar begroet. Hoe was de reactie van en de neerslag in de gemeente? Van rechts werd het natuurlijk heftig verketterd. Maar ook De la Saussaye Sr., die toch een moderne theologie begeerde, voelde het negatieve, het ontbindende en veroordeelde het als ‘beginselloos criticisme’. In de oogen van rechts brak het slechts af, randde het 't heiligste aan. Maar hoe sloeg het onder de vrijzinnigen neer? Ik meen, dat ook hier al spoedig het negatieve gevoeld is, en dat dit een der redenen is waardoor het zoo weinig ingang vond. De gemeente, die breede schare, die zich theologisch geen rekenschap kan geven, voelde dit instinctief en de leiders zelf begrepen 't ook: we hebben een wetenschappelijke beweging, geen godsdienstige beweging. Vandaar bij velen het besef: wat wij geven is niet
| |
| |
voor het volk: 't is te geleerd, slechts voor ontwikkelden. Op moderne vergaderingen werd de vraag gesteld: ‘kan de godsdienst des volks ook die der beschaafden zijn?’
De reactie is begrijpelijk, de reactie onder de modernen zelf; eerst de Malcontenten, nu de Rechtsmodernen. Het is een grijpen naar het positieve. Is 't niet teekenend, dat als Roessingh in Synthese over het Rechtsmodernisme schrijft, hij de cultureele beteekenis ervan voorop plaatst? De vraag is weer Christendom en Cultuur. Ze moeten elkander vinden. Maar hier ligt het accent anders dan in den hoofdstroom van het Modernisme. De nadruk valt op het Christendom. De wetenschap heeft niet meer die glorie, er wordt niet zoo alles van verwacht. Het Rechtsmodernisme wil ‘specifiek christelijk’ zijn. Het positieve wordt gezocht en het krijgt meer het karakter van een reveilbeweging. ‘Het gaat hier meer om den stillen invloed eener religieuse geaardheid.’
Te verwonderen is 't dan niet, dat Roessingh, die zichzelf geestverwant van de modernen voelt, in het Modernisme vooral voor het positieve oog heeft en juist dat onderstreept.
***
Met citaten is het niet uit te maken, wat van beide men 't meest naar voren moet brengen bij een geschiedenis van het Modernisme in Nederland, want de kwestie is niet louter: wat hebben Opzoomer en Scholten, Hoekstra en Pierson e.a. geschreven. Wanneer zij over Christendom en Evangelie spraken om deze de cultuurwereld in te dragen en den modernen mensch te brengen, dan is 't de vraag: welke drang ligt er achter, wie van beide heeft beslag op hun hart gelegd; en dan voelen we bij velen, dat 't eigenlijk gaat om algemeene religieusiteit en niet om het specifiek christelijke, dat de moderne cultuur voorop staat. Voor mij is de neerslag in en de reactie van de gemeente daar wel een duidelijke aanwijzing voor; hier komt de strooming uit.
***
Dat ik licht en donker verschoof, was geen bedillen; zoowel de lezer als de schrijver van Het Modernisme in Neder- | |
| |
land zullen er, hoop ik, in voelen, dat ook voor een nietmoderne het Modernisme een rol te spelen heeft; en kwam het Rechtsmodernisme niet in het volle licht, terwijl menig oud-moderne het graag in de schaduw plaatst?
Ten slotte een vraag: wie geeft ons nu ook eens een even waardige, niet-propagandistische geschiedenis, zonder speciale theologen-kwesties, van de Orthodoxie in Nederland?
W. Leendertz. |
|