De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Lucas van Leidens afscheid. ‘Twee daghen eer hij starf, was hij lustigh om noch eens de Hemelsche locht, oft den Hemel, des Heeren werck te sien, waerom zijn dienst-maegt hem buyten heeft gebracht voor de leste reys....’ van Mander. Breng mij, vóórdat ik straks moet scheiden, Nog eenmaal buiten in het licht; En laat de zonnestralen glijden Langs mijn vermagerd aangezicht. Ik wil niet heengaan van deez aarde In schaduwe van somberheid, - Mocht ik niet wandlen in een gaarde, Waar 't zuivre licht de zinnen vleit? Ik had ze lief, de vruchtbre dreven, Van zachte wasemen omvloeid, En waar de sprankling van het leven Door 't wuivende gebladert stoeit. Verscheidenheid van groene spruiten Verkwikten mijn bekneld gemoed; Waar ik de vooglen hoorde fluiten, Werd mij de hijgende adem zoet. [pagina 205] [p. 205] Ik zie de blanke stroomen vlieten, In gracy-rijke kronkeling, Naar lieflijk schuivende verschieten, In 't beeld van mijn herinnering. Geen kus van weeke vrouwelippen Bereidde mij zoo zoeten brand, Als 't spelen van de gulden tippen Over het glinsterende land. Ik zag zoo geern de wolken zwieren Door 't blauw van 's Heeren hemelruim, Wanneer hun kuiven 't landschap cieren Met kruivingen van zilverschuim. En in de grazig groene velden, Door luister van safraan gedrenkt, Laat zich de zegen Godes gelden, Die 't Paradijs ons wederschenkt. Breng mij, vóórdat ik straks moet scheiden, Nog eenmaal buiten in het licht; Ik wil mij tot den dood bereiden Met de oogen naar Zijn zon gericht. Jan Veth. Vorige Volgende