De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Hierna. Bij het heengaan van J.P. Kuenen. Als alle leed zal zijn geleden En alle deernis uitgeschreid, Dan mogen wij den weg betreden, Die naar die veilge velden leidt, Waar geen verlangen woont noch vreeze, Die 't bloed verterend in ons droeg, En alle wonden zijn genezen, Die 't hunkerende leven sloeg. Wanneer de bloesem van dit leven In vreugd en lijden is verdord, Dan erven wij de vrucht dier dreven, Waar leed en vreugd eenparig wordt. Omdat daar heimelijk begeeren, Noch wisseling van dagen is, En men in tijdelooze sferen Geen zonlicht kent of duisternis. Want dáár zal blanke vrede duren; Het licht der waarheid kent geen strijd, - En oogenblikken zijn als uren En uren zijn als de eeuwigheid. [pagina 203] [p. 203] Dáár is geen twijfel en geen smarte Noch weedom van een aardschen band, En geen verwildering van harte Noch martelende levensbrand. Dáár spreiden zeegnende fonteinen Hun stralen van bestendig licht, En doen 't mysterie ons verschijnen Van aangezicht tot aangezicht. Dáár, in een eeuwig heldren morgen, Wordt ons 't onzichtbre zijn verklaard. Wat onze blindheid bleef verborgen Ligt hier verheerlijkt geopenbaard. En met verteederde gedachten, Verwijlen wij bij vroegren staat, Waarin wij dolend bleven smachten Naar wat ons brein te boven gaat. Jan Veth. Vorige Volgende