De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Aan d' ondergang. I. O eens beminde tijd van bloeiend licht en weelge vlagen en verten, wijd uitwijkend voor het rijzig dagen... O dat ik nu niet meer u om dien rijkdom mag beminnen; en weer - en weer keert dit verdonkerd hart naar binnen en in zich is het oud en eenzaam en het tochtend einde maakt het er koud en leeg om 'n stem die daar eens kwijnde... O eens beminde tijd, voor mij, en ik voor u, verloren nu doodsbereid de duistre tochten 't hart bekoren... [pagina 207] [p. 207] II. Het zij... het zij...: dit glinsterend gezicht van zon en wereld 'hoort ons niet; wij zijn van deze schoone grens gezwicht naar leege donkert' en dood verschiet. O aarde... gij, ik en die droom van u achter uw duister en uw dag: die prachten en die stem herken ik nu, die oogen, en verstilde lach,... vreemd, ver en voor ons en voorbij de grens en heimelijkheid van den dood; en achter ons en even ver die mensch, dat komen, die vervulde schoot. En tusschen dat licht en dien avond wij en over ons het waaiend eind, het duisteren, die kreet, en elk voorbij een eenzaam zingen dat verdwijnt... [pagina 208] [p. 208] III. Om welke droom beminnen wij den ijle dood, aan welke stem zijn wij verloren dan die wij in den lagen duister hooren, dan die wij dierven in het donkrend rood? - Over de grenzen en voorbij het einde, o het laatste welke' en eerste bloeien, die opstand en vandaar het trage vloeien nieuwer bewegingen, ternauwernoo... Om dezen droom beminnen wij de lichte dood dat, aan een schooner aard' herboren, wij nog het driftig ruischen zullen hooren van 'n ster die ijlings, vlammende verschoot. Dan stilte - en die stem die in den avond riep van dichtbij in de witte morgen; in licht en wind veilig voor ons verborgen nog eens die stem die toen al voor ons liep... 1922. Johan Huijts. Vorige Volgende