hoogheid van zin als eenmaal de vader het deed. Hij gaat achter Lorentz niet schuil; hij vult dien meester aan; als zijn lichamelijke persoon haar had, heeft zijn werk een eigen, edele gestalte.
Levend in een tijd die de natuurkunde, in snellen maar toch vasten gang, den afstand tusschen haar en de ‘geestelijke wetenschappen’ gestadig zag verkorten, is Kuenen met veerkrachtigen tred medegerukt, uit het midden van een groep het oog gericht op ons allen. Zoo dikwijls ons publiek - en hoe levendig deed het dit - voorlichting omtrent de jongste vorderingen der natuurkunde verlangde, rekende het niet het minst op Kuenen, voor wien het vriendschap had opgevat sedert zijn Natuurkunde en godsdienstig geloof (1911). De belofte die aanstonds menigeen uit dat boekje las, heeft hij ten volle gehouden, en het land leerde hem kennen als den man die een Gidsartikel over relativiteit of ouderdom der aarde schrijven kon zonder hetzij in den op wetenschappelijkheid naijverigsten kring aan zijn naam als geleerde in het minst te kort te doen, hetzij den schroomvalligen leek met vertoon van overmacht te verpletten. Als ‘lezer’ en als schrijver was hij tegelijk grondig en helder. Rotterdam zal heugenis houden aan zijn voordrachten-met-proeven, de letterwereld zich herinneren met hoe eigen geluid deze natuurkundige deelnemen kon aan een Dante-hulde. En dan, op den te weinig betreden grond van de geschiedenis der wetenschap in Nederland, staat, als een monument, zijn Aandeel van Nederland in de ontwikkeling der Natuurkunde gedurende de laatste 150 jaar. Behalve een opmerkelijk vakgeleerde (wiens werk te kenschetsen slechts zijn pares toekomt) en een uitnemend popularisator, is Kuenen een kiesch en vaardig geschiedschrijver gebleken. Vertegenwoordigers der ‘geestelijke’ wetenschappen zullen met schaamte erkennen, dat voor de geschiedenis van hùn disciplines in Nederland, zoo in omvang als in hoedanigheid, veelal minder, dan door Kuenen voor die der natuurkunde is verricht.
Een leven dat nog veel beloofde is vóór den tijd gebroken. Niet de wetenschap alleen, een groote schaar zal hem betreuren, en onvergetelijk blijft hij aan wie het goud keuren mochten van zijn bescheiden, nobel hart.
REDACTIE.