De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] Verzen. De dood van een kind. Haar riep het koele licht al vroeg naar buiten, zij maakte in het huis maar klein gerucht van stamelwoordjes, lachjes en een zucht van zaligheden die ze niet kon uiten. Het licht scheen bij haar in achter de ruiten, het glanzend raam, het veiliger gehucht van haren oogopslag, waarin de lucht gespiegeld lag in droomver opensluiten. Daarom is zij gegaan: zij kon niet blijven binnen de veiligheden van ons hart; uit levens weifeling is zij ontward, wel wetende van statiger verblijven, een stil vertoef voor hen die zonder smart en achteloos voorbij dit leven drijven... 1920. [pagina 379] [p. 379] Ook wij... Ook wij besterven de geheime dronk van liefde, ongekend en lang genoten aan onzer oogen fulpen-donkre spronk vóór wij aan zijnen bronaer zijn gestooten... - Wij waren vreemd in dit onstuimig land en vreemder dan zijn nachten ons de dagen door vuur en hartstocht, schampren wil bemand; de machtigen van hand; die veilig schragen. Van zeekren oorsprong naar een zeker eind zijn dezen eens dien verren tocht begonnen waar horizont na horizont verschijnt, in wisslend landschap steéds wordt uitgesponnen. Zijn wij geboren in ditzelfde licht en waren ook om ons die klare stemmen of lagen wij nog lang, de oogen dicht gegrepen in een generzijdsch beklemmen? 't Getijde wisselt tusschen dag en nacht en tusschen dood en leven: maar wíj kennen het einde niet dat naar zijn aanvang smacht gebroken in een schuldeloos bekennen. [pagina 380] [p. 380] Om ons is nimmer nacht geworde' en dag, wij wisten niet en zullen nimmer weten; wat wij belede' in heimelijk gedrag hebben w' uit ongekend bezit gekweten... Wij wisten niet de liefde die er was in wat wij wonders aan elkander zagen, wij weten niet hoe dikwijls nog het gras zal kreuken waar wij verdroomd samenlagen... 1922. [pagina 381] [p. 381] Eens.... Eens, als de stem zal zwijgen zal dit alleen nog zijn: een stervend tot elkander neigen van schijn tot schijn. In één adem herboren gevloten in één zucht: o die het aardsche heil verloren aan grooter vlucht... Hier zal men na ons spreken van u en mij; het licht waarin onz' oogen eindlijk breken is hen voorbij... 1922. Johan Huijts. Vorige Volgende