De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] Keerende schepen. (Aan H. Smeding). Toen de kille wind... de morgenwind nog grauw woei langs de landen, in het uur dat men ijl nog sterren vindt en de kustlantarens branden... maar eenzaam en zonder schijnsel meer en verbleekter en rood in de breede sfeer van de zon die stond te breken, heb ik ze traag zien binnenvaren, één na één langs de lange reê, breed en zwaar en zwart voor de bleeke rustige, rustige zee - Verlaten de kade, - en de puntige slag van het grijs water klotst' aan m'n voeten, weg vluchtte een meeuw uit het land die den dag die de zon op de zee zou begroeten. 's Was nacht niet en nòg was de morgen zòo kil dat ik rilde... er was niets dan de steenen◡en de trillende uitwas van schriele grassen èn de prachtige sleep van die binnenvoeren groot en grauw en wijs en stil, de schèpen◡uit de schemer der wijde plassen tusschen de haastende kil. [pagina 376] [p. 376] Wederkeerden! de morgen komt op! aan de kaden al flauwen de lichten. Drijft ge terug als uw sein aan den top van uw masten verbleekt en zal zwichten voor het levende ôpnende nieuwe geluk van den nadrenden dag, die de schemering stukbreekt en volvloeit van luister? Zwijgenden waart ge door t'wijkende water! Zeker van wil in de willooze rust. Zwijgende daden in t'weiflen van duister en licht aan de kust. Wat is verleden◡in den halfdonkren nacht tusschen de grauwheid van water? Diep uit het duister een roering die lachte een blinkende vangst? en weer later stilte aan uw dek en wat koelte in uw zeil, en weer plotsling als vallen van zilver, het steil gekantel van twistende visschen? Wat is verleden? Dit maakt uw voorbijgaan eenzamer nog en geheimer voor mij, die heb gedwaald op dit verre-ongewisse èven als gij - - O bij 't herinneren, hoe zie ik ze weer gaan door den wazigen morgen, zwenken aan d'opene monding der pier en tusschen de wallen geborgen, breeder gerompt dan in d'opene zee, naderen... naderen... zacht en gedwee onder slap waaienden wimpel, hoog met de vorschende borsten op t'kabblen en waar de lading lag dieper begraven, (achter loom wendende roeren gerimpel) varen ten haven. - [pagina 377] [p. 377] Zie ik dien roerloozen stuurman weer staan stom, aan het einde der steven, even zich keerend en groetend bij t'gaan verder ... waar achter hem bleven deiningen water die plasten◡aan de krib, lange vergolvingen, troebel van slib, dansende, glooiende; zie ik zijn zwarte gestalte verdwijnen, laag voor het stijgende dek van zijn schuit, klein voor zijn zeilen◡op de koelte verplooiende, zonder geluid - Voor de komst van het licht, in den morgenkilt', in de grauwheid van zee en landen, als de eerste wind langs de weide trilt waar de karpaarden aan de randen der watren staan droomen, den kop geleend, o zwerf door het dorp en den wijden meent nog voor de lucht zal breken; en staar aan de kade naar t'binnenvaren der schepen uit langs de lange reê, breed en zwaar en zwart voor de bleeke rustige, rustige zee. Huizen, Mei 1922. Martien Beversluis. Vorige Volgende