De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
Buitenlandsch overzicht.28 Mei 1922.Een groot moment is Genua niet geworden; zal men er althans eenige verandering van mogen dagteekenen? Dit hangt nu aan den afloop der Haagsche Conferentie. Genua stond voor twee problemen: de verhouding van West-Europa tot Duitschland, en die van gemeen-Europa tot Rusland. Het Russische probleem was het meest omvattende en moeilijkste. In het gemeen-Europeesch belang ware het raadzaam geweest, eerst de verhouding der Entente-staten tot Duitschland bevredigend te regelen en vervolgens, met Duitschland te zamen, de Europeesche verhouding tot Rusland. Rusland zou tegenover een eenheidsfront hebben gestaan. Maar dezen naturlijken gang te volgen was reeds onmogelijk gemaakt, eer de conferentie te Genua bijeenkwam. Om tot eene bevredigende verhouding tot Duitschland te geraken en, met Duitschland, tegenover Rusland een Europeesch front te vormen, hadden de Ententestaten zelf eerst in eenheid tegenover Duitschland moeten kunnen gaan staan. Zij hebben zoo gestaan in 1919, te Versailles, toen zij allen dronken van de overwinning waren. Voor wat zij toen hebben aangericht zijn zij te zamen verantwoordelijk, doch op de eenheid-in-verdwazing is helaas geene eenheid-in-ontnuchtering gevolgd. Terwijl Engeland beseft, tegenover Duitschland voor zijn deel gemeene dwaling te moeten goed maken, en in dat besef Italië naast zich vindt, blijft Frankrijk, onder Poncairé, onverzoenlijk; het houdt België aan zijn snoer en | |
[pagina 522]
| |
rekent op de gehoorzaamheid der Kleine Entente. Het centrale punt der geschillen met Duitschland, de vergoedingskwestie, mocht, volgens de besluiten van Cannes, te Genua niet worden aangeroerd; Lloyd George hoopte door manoeuvreeren dit verbod te zullen ontduiken, als men maar eenmaal te Genua bijeen zou zijn, doch het taaie verzet van Poincaré heeft hem dit belet. En zoo kreeg Rusland, dat op deze kans van te voren reeds zichtbaar aasde, juist te Genua gelegenheid, met Duitschland afzonderlijk te sluiten. De vergoedingskwestie tusschen de Entente en Duitschland is niet afdoende te regelen zonder de medewerking van Amerika, omdat het vraagstuk der intergeallieerde schulden er, niet in de holle snoeverij van den tekst van Versailles, maar in de werkelijkheid, onverbrekelijk mede samenhangt, en Amerika zoowel de voornaamste schuldeischer der geallieerden, als de geldschieter is, die het in de macht heeft, eene Duitsche vergoedingsleening tot het bedrag dat noodig is om Frankrijk en België uit het financieel moeras te helpen, al of niet te doen gelukken. En Amerika kwam niet naar Genua. Neen; - maar zou zeker gewilliger zijn bevonden een vereenigd Europa te helpen dan zich met eene verdeelde Entente in te laten. Amerika moet wederopvatting van het wereldbedrijf, herstel der wereldkoopkracht wenschen in zijn eigen dringend belang; het weet, dat het beginnen moet, in de onderneming van het wereldherstel geld en nog eens geld te steken. Het wil echter zekerheid dat het te besteden geld inderdaad tot het ook door Amerika gewenschte economisch doel zal worden aangewend, en niet in een put worde geworpen door staten die zich van het militaristisch verleden en de voorstellingen die daarbij pasten, niet hebben weten vrij te maken. Het wil eerst het begin zien van een Europa, dat zich ontwapent ook te land. Dat begin heeft Europa zooals het vertegenwoordigd was te Washington niet te zien gegeven, en evenmin het Europa, dat te Cannes confereerde. En daarom kwam Amerika niet naar Genua en komt het nu aanstonds niet naar den Haag. Naarmate men Amerika hechter waarborg zou hebben kunnen geven dat de regeling der moeilijkheden met Duitschland inderdaad door Engeland en Frankrijk in onderlinge verstandhouding en met redelijken zin werd beproefd, zou men | |
[pagina 523]
| |
zich van Amerika's onontbeerlijke medewerking te beter en te spoediger hebben verzekerd. Hiervan is Lloyd George overtuigd geweest, maar het eerste noodige, de verstandhouding tusschen Engeland en Frankrijk, heeft hij niet weten te herstellen eer hij naar Genua trok, en zoo heeft men daar aan Duitschland hoegenaamd geen houvast kunnen geven, het dientengevolge in de armen van Rusland geworpen, en daardoor de reeds zoo moeilijke oplossing van het Russische vraagstuk nog moeilijker, om niet te zeggen schier onmogelijk gemaakt. Frankrijk heeft nu de voldoening, dat in het dreigspel, tegenover Duitschland, met zoo ellendige uitkomst voor dit land en voor de geheele wereld, en met zoo povere opbrengst voor de Fransche schatkist, nu sedert eenige jaren gevoerd, weer eens een ‘uiterste termijn’ aanbreekt waarop het zich kan verlustigen aan het rinkelen van eigen sporen. Wat heeft Poincaré daarmede voor Frankrijk gewonnen? Op zijn best, dat Duitschland weer eens de een of andere voorwaarde onderschrijft waaraan het weet niet te kunnen voldoen, en waartegen het zich dus na korten tijd op onvermogen zal beroepen. Wat hiermede het meest in het gedrang komt is Duitschland's zedelijke verplichting om aan redelijke eischen met stiptheid en zonder wraakgevoelens te voldoen, Duitschland's overtuiging dat het aan Frankrijk en België werkelijk veel heeft goed te maken. Die verplichting en die overtuiging zijn noodig voor het gezond worden van Duitschland zelf, maar Frankrijk heeft tot dusver alles gedaan om de eene te doen belachen en de andere te verstikken. De politiek, door Frankrijk gevolgd, onderstelt een Duitschland dat aan de eischen van Versailles kan voldoen, alleen uit onwil en huichelarij dit nalaat, en dus met de wapenen kan en moet worden gedwongen. Welke houding geeft zich nu een land, dat voor en na verzekert van deze onderstelling te moeten uitgaan, en er evenwel niet naar handelt? Want men zal in Juni geen Foch of Pétain naar Berlijn zien marcheeren. Hetzelfde Frankrijk dat de wereld eenige jaren geleden door werkelijke glorie omstraald zag, stelt zich thans tevreden met bengaalsch vuur, en dat op een oogenblik waarin het aan realiteiten schreeuwende behoefte heeft. Het treft niet gunstig dat op den 31sten Mei Engeland weer diep in de Iersche moeilijkheid schijnt te zullen zitten, maar dat het | |
[pagina 524]
| |
zwijgen zal wanneer Frankrijk sancties mocht willen toepassen op eigen hand, is niet aan te nemen.
Lloyd George heeft voor een ondankbare en van te voren onmogelijke taak te Genua gedaan wat hij kon; het zou onedelmoedig zijn hem om het uitblijven van succes te beschimpen. Hij heeft, met volharding en onder zeer moeilijke omstandigheden, te Genua goede Engelsche politiek gevoerd, en de toejuichingen op den weg van Victoria Station naar Downing Street, hebben dit feit erkend. Het is wel zeer de vraag of Asquith en Lord Robert Cecil, die in het Lagerhuis met hem in debat traden, in deze omstandigheden meer zouden hebben bereikt dan hij. Hij heeft bereikt dat de discussie met Rusland niet is afgebroken, maar verdaagd. De Russen hebben een maand om er over na te denken dat zij op den grondslag van hun stuk van 11 Mei geen credieten zullen verkrijgen, en of zij dit voor hun land aandurven. Bij dit stuk hadden zij zich gereed verklaard, ‘aan de wereldindustrie 150 millioen verbruikers en ongekende hoeveelheden grondstoffen terug te schenken’, en zich beklaagd, dat de anderen ‘dit belangrijkste gedeelte van den arbeid der conferentie tot onvruchtbaarheid veroordeelden’, door ‘vraagstukken op den voorgrond te schuiven welke door hun politieke en juridische veelzijdigheid de meest scherpe verschillen van meening moesten verwekken. Ten gevolge van deze principieele fout zijn de vraagstukken van algemeen belang voor de toekomst ondergeschikt gemaakt aan de belangen van het verleden, belangen die slechts voor bepaalde groepen van buitenlanders van beteekenis zijn’. Die belangen van het verleden zijn ‘de erkenning der schulden van de vroegere Russische regeeringen en der particuliere aanspraken’; daartegenover stelt Rusland ‘de waarborgen welke het voor de toekomst kan bieden en de internationale consolidatie zijner regeering, die het gevolg van haar erkenning de jure zal zijn’. De voorstelling dat schulderkenning ‘onvermijdelijke voorwaarde voor de medewerking van het buitenlandsch kapitaal bij het bestel van het crediet van het nieuwe Rusland’ zou zijn, ‘berust voornamelijk op motieven van eigenbaat. Het niet erkennen van de schulden en be- | |
[pagina 525]
| |
talingsverplichtingen van het door het volk verafschuwde oude regime kan in geen enkel opzicht de houding van het uit de revolutie geboden Sowjet-Rusland prejudicieeren tegenover diegenen, die met hun kapitaal en hun technische kennis tot het herstel van Rusland willen bijdragen...De politieke en sociale achteruitgang, die in de meeste landen op de oorlogsjaren is gevolgd, zoekt in de nederlaag van Sowjet-Rusland, dat de collectivistische strekking der maatschappelijke organisatie vertegenwoordigt, de volkomen triumf van het kapitalistische individualisme. De Sowjet-delegatie heeft geweigerd, en weigert nog steeds, aan de hangende onderhandelingen een politieke strekking van welken aard ook te geven’. Dit alles is vrij doorzichtig en daardoor vrij onnoozel. De heele voorstelling, alsof Rusland eigenlijk slechts te ‘schenken’ heeft is in strijd met de feiten, en wordt door het stuk zelf, dat om ‘bijdragen’ tot het herstel van Ruslands crediet vraagt, weerlegd. Wie stelt een vraagstuk ‘van juridische veelzijdigheid’(!) op den voorgrond, die een anders goed kaapt, of die bij door dien ander tegen wil en dank geopende gunstige gelegenheid het gestolene terugvordert? Van ‘volkomen triumf’ bleek de ‘collectivistische strekking’ der Sowjet-organisatie nooit afkeerig, en zoo zij de minste kans had gezien dien te Londen of Parijs te behalen, in plaats van hem binnen Rusland te moeten opgeven, ware zij nooit naar Genua gekomen. Niet of schuldweigering de goede voornemens van Rusland ten opzichte van kapitalisten die er in de toekomst hun geld komen wagen onaangetast laat is de vraag, maar of zij het de voornemens dezer kapitalisten zal doen. Te dezen aanzien heeft Rusland bij ‘bepaalde groepen van buitenlanders’ ‘motieven van eigenbaat’ mogen onderstellen en willen prikkelen - want aan de blanke onschuld der Sowjet-delegatie is zoo iets evenmin vreemd, als ‘politieke strekking’ het is aan haar memorie. Het is duidelijk dat terwijl Frankrijk en België de voornaamste klagers wegens niet-erkende staatsschuld of geconfisceerde eigendommen zijn, Engeland en Duitschland, die uit dezen hoofde minder vorderingen op Rusland hebben, niet dezelfde noodzaak kunnen gevoelen geen geld in Rusland te steken dan na afrekening wegens het verleden. Op Duitschland heeft Rusland deze | |
[pagina 526]
| |
omstandigheid reeds ten volle kunnen doen werken; op Engeland niet, al rook op een gegeven oogenblik de gansche conferentie onaangenaam naar petroleum. Engeland had in dit opzicht, bij de verhouding tusschen Shell en Standard Oil, en de noodzakelijkheid de te Washington verstevigde betrekking tot Amerika niet te laten verslappen, zeer voorzichtig te zijn, en is niet in den val geloopen. Het heeft getracht van de omstandigheden te maken wat er van te maken was. De Russische memorie had zich in haar slot, met onnavolgbare nederbuigendheid, verwaardigd, in de in haar aanhef zoo onbelangrijk genoemde zaken van vroegere schulden en particuliere eigendommen toch nog een voorstel te doen. ‘Rusland is bereid de openbare schulden te betalen op voorwaarde dat de schade erkend wordt, aan Rusland door interventie en blokkade veroorzaakt;...Rusland is bereid een voorkeurrecht aan de oude eigenaars toe te kennen wanneer hun eigendommen in concessie gegeven worden, 't zij in huur, 't zij in gemengde maatschappij tusschen den staat en het buitenlandsche kapitaal; 't zij in eenigen anderen vorm welke deelneming van vreemdelingen toelaat... Wanneer de mogendheden zich met deze vraagstukken wenschen bezig te houden(!), stelt de Russische delegatie voor, dat zij verwezen worden naar een gemengde commissie van deskundigen, door de conferentie te benoemen, welke commissie zal bijeenkomen op een plaats en tijdstip, bij gemeenschappelijk overleg vast te stellen’. Deze ‘geschillen’ met weinigen mogen echter geen beletsel vormen voor de onmiddellijke oplossing van het grootere vraagstuk, van belang ‘voor allen’: ‘de economische opleving van Europa en Rusland’, versta: de credieten. Men weet dat het Lloyd George gelukt is de delegatie stevig bij de blootgegeven pink te vatten: gemengde commissie van deskundigen, niet te benoemen door de conferentie maar door de regeeringen, en die gehouden zal worden in den Haag, maar voorafgegaan door eene bijeenkomst aldaar zonder de Russen, zoodat dezen het Europeesche front ongebroken tegenover zich zullen vinden; geen credieten vóór het einde van dit nieuwe overleg; verplichting der deelnemers, zich vóór genoemd einde van elke bijzondere overeenkomst met Sowjet-Rusland te onthouden; wederkeerige niet-aanvalsverplichting voor den duur der onderhandelingen. Dat Rusland in deze | |
[pagina 527]
| |
uitkomst heeft berust, ook in de door alle delegatiën buiten de hare getroffen keus van den Haag, en dat het na Genua het roode leger in getal gaat verminderen bewijst wel dat het stuk van 11 Mei te hoog was opgezet. En nu den Haag? Het zal boven Genua de beperking der te behandelen onderwerpen vóór hebben; ook, dat zij er te berde zullen komen in eene door Rusland 11 Mei verworpen maar sedert metterdaad aanvaarde seriatie: de credieten achteraan. Dat Duitschland in den Haag ontbreken zal is ditmaal geen achteruitzetting maar het natuurlijk gevolg van het verdrag van Rapallo. De oplossing zal gevonden moeten worden met behulp der boven gecursiveerde zinsnede uit het slot der Russische memorie, en met dezen verstande, dat het niet de Sowjet-regeering alleen kan zijn, dieGa naar voetnoot1) over de toelaatbaarheid van voorkeuraanvragen van gewezen eigenaars zal beslissen. Zóóveel vertrouwen als in dezen eisch is opgesloten aan de huidige regeering toe te zeggen, gaat boven de menschelijke natuur. Omgekeerd zal de extreme eisch ter andere zijde, waarmede Frankrijk te Genua België voor den dag liet komen: vernietiging der nationalisatie zonder meer, zoo dikwijls het eigendom van vreemden was dat in de nationalisatie werd betrokken, wel niet door Rusland worden toegestaan zoolang het de nationalisatie van Russischen eigendom gevoelt te kunnen handhaven. In de practijk van dien maatregel uit noodzaak reeds conciliant, schijnt de Sowjet-regeering er echter niet aan toe, dien maatregel zelven reeds te moeten of te kunnen herroepen. En dat bij de berekening der te erkennen oorlogsschulden de gevolgen van interventie en blokkade in computatie worden gebracht, beantwoordt ongetwijfeld mede aan een niet gehuicheld Russisch rechtsgevoel. Het ‘kapitalisme’ van West-, en het ‘collectivisme’ van Oost-Europa hebben nog slechts de keus, òf in blijvende vervreemding ons werelddeel en daarmede zichzelve te laten verdorren, òf elkander te naderen ter onderlinge bevruchting. Hij gedraagt zich het verstandigst, die bij de noodzakelijke eerste bespreking het minst den miles gloriosus speelt. Daarmede vangt men elkander niet langer; en men kan niet | |
[pagina 528]
| |
zeggen dat, van de twee, het collectivisme dit te Genua het best heeft begrepen. Het slotwoord aldaar heeft gelukkig dengene mogen toebehooren, die uit de vele tooneeleffecten welke hem ten dienste staan, bij deze gelegenheid den Jupiter tonans begreep te moeten versmaden en den père noble kiezen.
C. |
|