De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 380] [p. 380] Vier kwatrijnen. 1 Een stilte strak, maar klaar en kimmezuiver, omgaf den morgen en zijn uren blank - Nu wordt de waereld waaksch; muziekgehuiver bevangt een boom; een merel stemt zijn zank. 2 Wij, die de vlam van den apostel dragen, en d'Aarde bergen in een woordenschrijn, die toomen vreugd en doen glimlachen pijn... Wij zien den dag vanzelf naar 't Eeuwge dagen. 3 De liefde, die ik prees, is langzaam-aan verschaald, en offerloos is 't outer in den Haag-der-Goden; Den wijn heb ik gespild op dorrend-gele zoden, toen traag een matte zon in nevels is gedaald. 4 Ik, die het lied zong van de bonte morgenstond, en toen mijn koeien, drentlend langs de dijken, weidde; ik ging ter stad, maar zie alleen de nymph, die beidde, vlak aan de zee, hem, die bij 't dorre brem haar schond. Plasschaert. Vorige Volgende