De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
De conferentie te Washington en het duikbootvraagstuk.The Scout's quadruple funnel flames
A mark from Sweden to the Swin,
The Cruiser's thundrous screw proclaims
Her comings out and goings in,
But only whiffs of paraffin,
Or creamy rings that fizz and fade
Show where the one eyed Death has been
That is the custom of ‘The Trade,’
Few prize-courts sit upon their claims
They seldom tow their targets in...
Rudyard Kipling.
Het is een van de meest dramatische bijzonderheden van den grooten Europeeschen oorlog, dat de vele millioenen menschenlevens die de strijd te lande kostte, betrekkelijkerwijze nutteloos zijn geofferd, in zooverre dat in laatste instantie de oorlog is gewonnen en verloren ter zee. Aan den eenen kant is de onderwerping van Duitschland alleen een feit geworden door de toepassing van de lange-afstand-blokkade, en de daardoor ten langen leste mogelijk gebleken hermetische afsluiting van dit land. Anderzijds was het alleen de duikbootoorlog die in Engeland het water tot de lippen deed stijgen en die Jellicoe en andere ingewijden het ergste voor den afloop heeft doen vreezen. Wij weten thans dat het groote belang van een strijd als die om Verdun, niet hierin lag of Duitschland die vesting nam dan wel Frankrijk haar kon handhaven; maar alleen in het feit dat de groote weder- | |
[pagina 268]
| |
zijdsche krachtsinspanning de krijgsvoorraden van beide partijen snel deed verminderen. Krijgsvoorraden die, dank zij den zeeoorlog, zoo moeilijk konden worden aangevuld. De verscherping der N.O.T.-contracten en wat daarmee in andere neutrale landen correspondeerde, had meer wezenlijke beteekenis dan de uitvinding der tanks; de perfectioneering van de duikboot had grooter belang voor den einduitslag, dan de vernietiging van het Russische leger. Men kan dan ook aannemen dat, wanneer Duitschland den oorlog had gewonnen, een van de eerste onderwerpen die het na den vrede in studie zou hebben genomen, geweest zou zijn de herziening van het buitrecht. Tenzij men zich ervan kon verzekeren dat een strijd tegen een overmacht ter zee niet meer zou voorkomen, lag het in de rede dat Duitschland zou streven naar een hernieuwde afschaffing der ‘continuousvoyage’-theorie b.v., waardoor het ten allen tijde verzekerd zou kunnen zijn van aanvoer via neutrale vrienden. En nu het lot anders heeft beslist, en de Geallieerden zegevierden, kon het geen verwondering baren dat speciaal het eilandenrijk zijn ernstige aandacht wijdde aan het onderzeesche wapen, dat zijn bestaan zoo gevaarlijk had bedreigd, en zich afvroeg wat gedaan kon worden om dit monster voor het vervolg onschadelijk te maken. Een oogenblik is er sprake geweest dat reeds te Versailles dit punt aan de orde zou komen. Dit is echter niet geschied, behoudens dan natuurlijk dat Duitschland al wat het boven of onder de zee aan oorlogsschepen had, moest uitleveren en iedere nieuwe aanbouw dit land onmogelijk gemaakt werd. Van een onderlinge beperking der overwinnaars echter is te Versailles verder geen sprake meer geweest. Eerst drie jaren na den wapenstilstand, op de ontwapeningsconferentie te Washington is het duikboot-vraagstuk opnieuw aan de orde gesteld.
Nadat de door President Harding bijeengeroepen conferentie den aanbouw van ‘capital ships’ had beperkt, bracht de bespreking der duikbooten in de laatste dagen van het afgeloopen jaar een ontgoocheling. Volgens de berichten der dagbladen verdedigden op 22 December en volgende dagen Balfour en Lord Lee met groote | |
[pagina 269]
| |
welsprekendheid een algeheele afschaffing der duikbooten. De Engelsche gedelegeerden betoogden dat duikbooten in den grooten oorlog vrijwel geen succes gehad hadden tegen oorlogsschepen, maar dat hun eenige belangrijke beteekenis had gelegen in den onwettigen strijd tegen handels- en hospitaalschepen; er was meer dan 12 millioen ton aan handelsschepen getorpedeerd, wat een verlies van 2800 millioen gulden beteekende, afgezien van de ladingen, terwijl hierbij ongeveer 20.000 non-combattanten om het leven kwamen. De duikboot was dus niet het wapen van den zwakke, maar van den slechte. Deze radicale oplossing van het duikbootvraagstuk vond echter aan geen enkele zijde ondersteuning. Alle delegaties protesteerden om het hardst tegen onwettig gebruik van duikbooten, maar daar bleef het dan ook bij. Frankrijk maakte voor zijn kustverdediging en voor de beveiliging zijner overzeesche verbindingen aanspraak op duikbootbewapening. Italië en Japan verdedigden een zelfde standpunt, terwijl Amerika zich min of meer neutraal hield. Het vergaande Britsche voorstel was daarmee van de baan. Tot nog ernstiger meeningsverschil gaf aanleiding het Amerikaansche voorstel, dat vervolgens aan de orde kwam om dan althans de duikboot-tonnage te beperken. Aanvankelijk had Hughes voor Amerika het cijfer van 90.000 ton genoemd, tot welk bedrag dan ook Engeland zijn duikboottonnenmaat zou mogen opvoeren; - thans stelde hij voor Amerika en Engeland beperking tot 60.000 ton voor; Japan, Frankrijk, Italië zouden niet te boven mogen gaan wat zij reeds bezaten (voor Frankrijk: 31.000 ton)Ga naar voetnoot1). Met deze achterstelling nam Frankrijk geen genoegen; het eischte boudweg als de beste, zijne 90.000 ton, zeer tot ergernis van Engeland, dat een groote onderzeevloot in zijn onmiddellijke nabijheid als een ernstige bedreiging voelde. Maar Frankrijk weigerde toe te geven. Het eenige waartoe dit land ten slotte bereid bleek was om zich aan te sluiten bij de van Amerikaansche zijde voorgestelde resolutie-Root, waarin regels werden voorgeschreven | |
[pagina 270]
| |
voor het gebruik van duikbooten tegen koopvaardijschepen, regels waarop aanstonds nader zal worden teruggekomen.
Wanneer men de waarde dezer beslissingen en van de daartegenover door de verschillende mogendheden aangenomen houding wil trachten te beoordeelen, dan dient men in het oog te houden dat hierbij twee motieven in het spel zijn, die, hoezeer ook verwant, toch tot verschillende uitkomsten leiden. Het eerste motief is de drang naar ontwapening, het tweede is het streven naar een beschaafde oorlogvoering. Deze twee motieven zijn verwant omdat ze beiden ten doel hebben het oorlogsleed te verminderen, en omdat een algeheele verwezenlijking van het ontwapeningsideaal tegelijkertijd leidt tot de uit een humaniteitsoogpunt meest wenschelijke wijze van oorlogvoering, n.l. heelemaal geene. Wanneer echter de ontwapening niet volkomen, doch slechts partieel is, kunnen de twee motieven geheel verschillend gaan werken. Het spreekt volstrekt niet vanzelf dat iedere gedeeltelijke ontwapening naar evenredigheid leidt tot een humane oorlogvoering; zelfs kan het effect omgekeerd zijn. Een voorbeeld moge dit toelichten. Behalve de reeds vermelde voorstellen, werd te Washington ook het plan geopperd om een maximum-tonnenmaat per duikboot vast te leggen, een gedeeltelijke ontwapening derhalve. Welnu, de voornaamste reden waarom tijdens den oorlog zooveel non-combattanten in den strijd van duikboot tegen koopvaardijschip zijn gebleven, lag juist in de geringe tonnenmaat der duikbooteenheid; daardoor was deze tegen het bewapende koopvaardijschip machteloos, zoodra de duikboot aan de oppervlakte naderbij kwam. Wanneer echter, zooals te verwachten is, de duikbooten grooter en sterker worden ligt de veronderstelling voor de hand dat zij tegenover vijandelijke handelsschepen in het bewustzijn van hun kracht op dezelfde wijze zullen optreden als de ‘Emden’, ‘Karlsruhe’ en dergelijke het in het begin van den oorlog deden, d.w.z. in overeenstemming met de voor 1914 geldende regelen van zee-oorlogsrecht en in overeenstemming met de voorschriften der menschelijkheid. Ieder weet dat men zich met een bot mes eerder snijdt dan met een scherp. Leidt dus gedeeltelijke ontwapening niet steeds tot een | |
[pagina 271]
| |
evenredige humaniseering van den oorlog, anderzijds is het een dwaling, te meenen dat die humaniseering altijd alleen te bereiken is door gedeeltelijke ontwapening. Het beste blijkt dat wel hieruit, dat wanneer een der mogendheden er in slaagde het summum van bewapening te verwerven, d.w.z. een wapen dat haar boven al hare tegenstanders een overweldigende en onbetwistbare superioriteit gaf, eveneens het summum van humane oorlogvoering bereikt zou zijn, d.w.z. wederom de eeuwige vrede. En zoo kan ook somtijds partieel het doel der humaniteit naderbij gestreefd worden, niet door de werkingsspheer van een wapen te verminderen, maar door die te vergrooten. Wij zagen hiervan reeds een voorbeeld in de verhooging der duikboottonnage. Het geconstateerde onderscheid in motieven is van veel gewicht bij de beoordeeling van de door de verschillende mogendheden uitgebrachte stemmen. De Staat die bezwaar maakt tegen een maatregel die den zeeoorlog humaner maakt, doch waaraan voor dien staat geen militaire of andere nadeelen verbonden zijn, verdient afkeuring. Maar het is geheel onjuist om in het algemeen toe te juichen, wie naar een gedeeltelijke ontwapening streeft, en te laken wie dit weigert; alles hangt hier af van de vraag of deze gedeeltelijke ontwapening inderdaad naar het doel der humaniteit leidt, en welke bijkomstige voor- of nadeelen zij voor iederen staat verder meebrengt.
In dit licht bezien, schijnt het nog niet zoo onbegrijpelijk dat Engeland vóór een algeheele afschaffing der duikbooten was. was. Frankrijk daar tegen. Dit verschil in houding beteekende niet, behoefde althans niet te beteekenen dat Frankrijk de Duitsche duikbootmethoden wilde gaan navolgen. Neen, aan dezen op het oog slechts humanitairen maatregel was voor Frankrijk het aanzienlijke nadeel verbonden dat het, in verband met de reeds toegegeven inferioriteit in ‘capital ships’, voor goed afstand deed van de mogelijkheid om een der eersterangs zeemogendheden partij te kunnen geven. Met dit nadeel voor Frankrijk correspondeerde een voordeel voor Engeland. Van Angel-Saksisch standpunt, of van het standpunt van een kleine mogendheid, mag het begrijpelijk zijn de Britsche overmacht ter zee te aanvaarden als | |
[pagina 272]
| |
wereld-politiemacht, het is niet als een misdaad van Frankrijk te beschouwen dat het huivert zich hieraan onvoorwaardelijk te onderwerpen. Met sympathie voor Duitsche oorlogsmethoden heeft dit niet te maken; men mag niet zeggen dat Frankrijk door deze stemming getoond heeft vijandig te staan tegenover de idealen der humaniteit.
Thans de resolutie die de instemming der conferentie mocht verwerven - al is ze den Amerikaanschen Senaat nog niet gepasseerd - en waaraan de naam van Elihu Root verbonden is. Zij luidt als volgt: I. De contracteerende mogendheden, die de regelen, welke de beschaafde naties hebben aangenomen voor de bescherming van de levens van neutralen en non-combattanten ter zee in tijd van oorlog, doeltreffender wenschen te maken, verklaren dat onder deze regelen de volgende worden geacht een integreerend deel te vormen van het internationaal recht: | |
[pagina 273]
| |
Men zal moeten aannemen dat zij, die deze resolutie hielpen tot stand brengen, in de meening verkeerden dat zij daarmede een zeer verdienstelijk werk deden. Het tegendeel is naar onze meening het geval; de aanneming der resolutie-Root is o.i. eerder als een stap achteruit te beschouwen. In de eerste plaats bevat de motie slechts een ‘vérité de monsieur de la Palisse’; de daarin vervatte regels worden sinds onheugelijke tijden door de geheele beschaafde wereld aanvaard. En dat niet alleen door de voormalige geassocieerde mogendheden; merkwaardigerwijze is ook het Duitsche prijsrecht precies gelijkluidend. Dat Duitschland van deze regels daadwerkelijk is afgeweken, heeft het destijds gemotiveerd als represaille tegen de z.i. onwettige blokkade door zijn tegenstanders toegepast; welnu de bevoegdheid tot het nemen van represailles wordt door de resolutie in het geheel niet besproken. Het aannemen nu van een resolutie die geen enkele nieuwigheid bevat en het richten van een uitnoodiging tot de andere beschaafde mogendheden om zich hierbij aan te sluiten, houdt het gevaar in dat zij, die aan die uitnoodiging geen gevolg zouden geven, zich terecht of ten onrechte als vrij zouden kunnen beschouwen om van de resolutie af te wijken. In de tweede plaats behoort er geen overmaat van scepticisme toe om te betwijfelen of inderdaad als puntje bij paaltje komt, de resolutie wel voor 100% zal worden uitgevoerd. Wij staan helaas voor het onomstootelijk feit dat op de hier gelaakte wijze een wereldoorlog kan worden gewonnen; het is te vreezen dat in de hitte van het gevecht nog wel eens naar het verboden wapen zal worden gegrepen, ook al heeft men het in vredestijd met de beste bedoelingen afgezworen. Betwijfelt men echter de praktische waarde en uitvoerbaarheid van het geproclameerde verbod, dan levert dit het tweede nadeel op dat men zal meenen te leven in ‘a fool's paradise’ en zal nalaten uit te zien naar een betere oplossing van het probleem, hoe de duikboot-barbaarschheden kunnen worden vermeden. Een ongelukkig precedent vindt men in de te Londen in 1909 ontworpen regeling in zake vernietiging van neutrale prijzen. Na een vrij fellen strijd tusschen voor- en tegen- | |
[pagina 274]
| |
standers kwam men toen tot een compromis, volgens hetwelk de vernietiging als regel uitgesloten was (art. 48 der Londensche Zeerechtsdeclaratie), doch toegelaten in eng omschreven uitzonderingsgevallen, met verzwaring der aansprakelijkheid van den belligerent, als hij buiten die gevallen tot vernietiging overging. Evenals ditmaal vleiden de tegenstanders der vernietiging - speciaal de Engelsche delegatie - zich met de hoop dat door deze stringente bepalingen de vernietiging ‘practisch onmogelijk’ was geworden. De neutrale scheepvaart heeft tijdens den oorlog ondervonden wat er van die ‘practische onmogelijkheid is terechtgekomen! (Vgl. De Gids, Nov. 1916, p. 313).
Wij komen nu terug op de straks geponeerde stelling dat er gevallen zijn waarin het humaniteitsideaal het best kan worden bevorderd niet door de werkingsspheer van een wapen te verminderen, maar door die te vergrooten. Een van die gevallen schijnt hier aanwezig. Wij voerden reeds aan dat een vooruitgang der techniek, waardoor de duikboot ook boven water sterk genoeg zou zijn om den onverhoedschen aanval van een bewapend koopvaardijschip af te slaan, het nieuwe wapen aan de eischen der humaniteit zou kunnen doen beantwoorden. Het geheele probleem is de wanverhouding tusschen de almacht van de ondergedoken en de onmacht van de opgedoken boot. Het conflict zou niet zijn ontstaan wanneer de onwettige methode minder effectief ware, wanneer zij, zooals een niet-effectieve blokkade, zich bepaalde tot geïsoleerde daden van geweld, die te zamen niet het einddoel konden bereiken, de onderwerping van den vijand. De techniek heeft hier de belligerenten echter voor de keus gesteld om op te offeren hetzij hun levensbelangen, hetzij de beschaafde oorlogsmethoden. Het wil ons voorkomen dat het niet de juiste oplossing van dit conflict is om tot opoffering der levensbelangen te dwingen; het is niet de taak van het volkenrecht om de wijzers van de klok der techniek achteruit te zetten. Geen enkele staat die nog over eenige vitaliteit beschikt zal zich de overwinning laten ontgaan en honderdduizenden combattanten laten sneuvelen ter wille van het behoud van eenige duizenden non-combattanten. Uit een moreel oogpunt moge | |
[pagina 275]
| |
deze onhumane oorlogsmethode nog zoo verwerpelijk zijn, onder bepaalde omstandigheden zal zij steeds weer haar intrede doen: en een verbod waarvan men met zekerheid vooruit kan voorspellen dat het niet zal worden opgevolgd blijft beter ongeschreven. Neen, de gesignaleerde wanverhouding zal op andere wijze gecorrigeerd moeten worden. Men zal niet moeten streven naar vermindering van de macht der ondergedoken boot, maar naar vermeerdering van de macht der opgedoken boot. En wel, zoolang de techniek nog niet ver genoeg gevorderd is, door de invoering van een scherp doorgevoerde onderscheiding, gemarkeerd door duidelijk waarneembare uiterlijke kenteekenen, van combattante en non-combattante schepen. Wanneer een duikboot-commandant zekerheid heeft dat het schip, dat zich als non-combattant voordoet, inderdaad ongewapend is, zal hij dit schip rustig kunnen visiteeren, zorg dragen voor de redding der bemanning, kortom alles doen wat van een beschaafd oorlogsschip mag worden verwacht. Schepen daarentegen die blijkens hunne uiterlijke kenteekenen gewapend zijn, kunnen dan als oorlogsschepen worden beschouwd, met al de voorrechten, maar ook met al de gevaren daaraan verbonden.Ga naar voetnoot1) Het recht om koopvaardijschepen te bewapenen staat historisch vast, maar tengevolge van de practische onmogelijkheid van weerstand tegen gewone oorlogsschepen en het verdwijnen van zeeroovers was de bewapening allengs geheel verdwenen. Zoodra de duikbooten sterk genoeg zijn zal eveneens vanzelf van bewapening van handelsschepen worden afgezien; zoolang dit echter niet het geval is moet het afzien van bewapening als een offer worden beschouwd. Dit offer zou gering zijn, indien juist is wat de heer Surie schrijft dat de oorlog geleerd heeft dat bewapening van koopvaardij- | |
[pagina 276]
| |
schepen een zeer ondoeltreffend middel is om inbeslagneming of vernietiging te voorkomen. Is het middel echter wèl doeltreffend, dan is van een mogendheid als Engeland kwalijk te verwachten dat zij het op zal geven, en zal de barbaarsche strijd van duikboot tegen koopvaardijschip helaas worden voortgezet.
Wij hebben het tot dusverre alleen nog maar gehad over de bezwaren aan de duikbootoorlogvoering uit humanitair oogpunt verbonden. Groot zijn ook de nadeelen daaraan annex uit wereld-economisch standpunt, nadeelen, die echter te Washington niet zoozeer naar voren zijn gekomen. De onmogelijkheid voor de duikboot om hare prijzen op te brengen dwingt haar de vernietiging tot systeem te verheffen, gelijk wij dit in De Gids van November 1916 uiteen hebben gezet. Wij zijn nog steeds van meening dat deze laatste nadeelen, althans voorzoover betreft neutrale prijzen, konden worden ondervangen door een behoorlijk door alle partijen gewaarborgde sequestratie. Ook dit plan berust op de overweging dat men de duikboot alleen kan bewegen een nadeelig geachte maar daarom niet minder effectieve oorlogsmethode op te geven door haar in de gelegenheid te stellen hetzelfde effect met een andere methode te bereiken, waarvoor men dan weliswaar de macht der duikboot moet uitbreiden, respectievelijk die der andere betrokken partijen conventioneel beperken. Dit vraagstuk is thans in onderzoek bij de International Law Association; wellicht echter ware er aanleiding voor onze Regeering om het sequestratie-plan onder de aandacht der belanghebbende partijen te brengen. Het is van te meer belang, omdat hier de vooruitgang der techniek in geen geval redding zal brengen.
Amsterdam, 16 Januari 1922. K. Jansma. |
|