De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 211] [p. 211] Verzen. I. Waarom worden wij vreemden van onszelf en keeren nochtans weder? Is in onze ziel zwaarte? Enkel om hoorbaar langs de aarde Te drijven, dat die zijn kinderen hoore als zij voorbijgaan, Ook tot het kleinste gerucht van de levende wind Die om onze verloren wegen suisde, overal zullen wij weerkeeren. II. Loopen wij langs het water van de verandering? Spiegelt daarin Beeld van het verleden en toekomst? Wij werden elke dag Anders, konden niet stilblijven, droomden van 't eeuwige onder Verglijdende wolken, dan kwam de avond, de stilte, Wij zeiden: nu wordt het blijvende licht aangedragen, Wij zijn moe, sterren pinkelen, nu beroert ons donkere slaap. III. Ademen in het land van de rust wil ik, Waar niet de werveling mijn ziel aangrijpt, Schoone dood die om dit leven staat, Heilige breker van al dat geschonden staat, De ziel zal vluchten in uw groot rijk en zijn heil weervinden. [pagina 212] [p. 212] Stralend en stervend het licht en al het groot schijnen En de dagen die glijden en ondergaan als de golven, Leven is wil en vreugde, het kan diep onderdompelen, Het kan hoog opsnellen en lang, zeer lang stil zijn. Verbroken worden de schalen die ons omklemd houden, In het nachtduister spreekt het, - er glijdt een rivier Zacht-breed fluisterend langs de onbekende boorden, Wie vaart mede? Het verlangen omwaait de gestalten Die eeuwige zijn en drijven aan onze droomoogen voorbij. IV. Liefde is het golvende voortbewegen der ziel, zie Hoe de zee leeft, het golvende staat als een vraag tot u opgeheven, Het valt neder, het dreunt in de diepte, Donkere zang geleidt de gedachte van de wand-laar Langs de stranden, bewusteloos ziet hij het zeespoor, Donkere strengels van wier, sierloos gevlochten, Bewusteloos hoort hij en stort zich in zijn droomen. V. Naar de voortvluchtige zang streven de groene halmen, Dan rijpen zij gouden en buigen met slanker bewegen, Er strompelt een havelooze voort neven het breede geruisch, Boven de vredige zee fladderen voortvluchtige vogels, Er stijgt een gemompel op in het ijl rijk der winden. Nine van der Schaaf. Vorige Volgende