| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
27 Dec. 1921.
De groote gebeurtenis te Washington is het tot stand komen der Zuidzee-overeenkomst geweest. Een overwinning voor Engeland, dat Amerika een dienst heeft kunnen bewijzen en zijne eigen dominions in het gevlei komen, zonder Japan voor het hoofd te stooten, doch zijn wensch tot oplossing van het Japansch-Engelsch verbond in een Japansch-Engelsch-Amerikaansche verstandhouding toch niet geheel in vervulling heeft mogen zien gaan. Amerika bleek alleen bereid, indien ook Frankrijk mocht toetreden; het wilde in geen geval tegenover Engeland-Japan in de minderheid kunnen komen. Zoodra Balfour dit had geaccepteerd, kon ook een besluit in zake de vlootbeperking worden genomen. De verhouding 5-5-3 voor slagschepen is aanvaard; door Japan echter alleen op voorwaarde, dat het zijn zwaarste moderne slagschip zal mogen behouden, hetgeen zijn totaal wat boven de oorspronkelijk door Hughes genoemde 300.000 ton brengt. Amerika zondert nu ook twee zijner modernste schepen van de reeds toegezegde vernieling uit, verhoogt zoodoende zijn bedrag tot boven de 500.000 ton zonder dat de verhouding 5-3 verbroken wordt, en Japan en Amerika keuren tevens goed dat Engeland, door den aanbouw van twee aan de genoemde Amerikaansche gelijkwaardige schepen, zijn cijfer tot het nieuw overeengekomen Amerikaansche peil doet stijgen. Maar nu Frankrijk en Italië?
Frankrijk begon met een bedrag te noemen, dat aan de drie machtigste zeemogendheden ten eenenmale verwerpelijk moest schijnen: het zou het recht verkrijgen, hoewel in langzaam
| |
| |
tempo, zijne in den oorlog zeer ontramponeerde en sedert nog niet herstelde oorlogsvloot te doen herleven en tot een gezamenlijke tonnenmaat van 350.000 ton op te voeren; meer zelfs, dan Japan aan slagschepen is toegestaan. Tegen wien, vroegen uit één mond Engeland en Italië, zal deze oorlogsvloot moeten dienen? Italië gaf onmiddellijk te kennen, voor zich met de helft van het genoemde bedrag te kunnen volstaan, mits ook Fraukrijk zich tot die helft beperkte; zoo niet, dan zou het met Frankrijk gelijk op moeten blijven gaan. En Engeland, dat in 1912 eene concessie meende te doen, door Duitschland de verhouding 16:10 voor te stellen!
Het spande; het geheele resultaat der Washingtonsche conferentie kwam op losse schroeven te staan. En tegelijk een opzienbarend voorval in Europa: Duitschland, dat, bij een klaarblijkelijk door Engeland geïnspireerd stuk, inderdaad het moratorium aanvroeg, dat, volgens Duitsche voorstelling, den markenkoers tegen verdere instorting alleen nog kan behoeden. Het noemde zich, bij een aan de commissie van herstel overhandigde nota, volstrekt buiten staat, de termijnen van 15 Januari en 15 Februari uit eigen middelen te voldoen, en de Engelsche geldmarkt had eene leening geweigerd, zoolang Duitschland onder de verplichtingen van het accoord van Londen gebukt zou liggen.
Tegelijk gingen in de Engelsche pers merkwaardige proefballons op. Engeland zou bereid zijn zelf van zijne 22% in de schadeloosstelling geheel of grootendeels af te zien, mits Frankrijk zijnerzijds tot een algeheele herziening der bepalingen van Londen medewerkte. De schadeloosstelling zou streng tot het herstel van het in Frankrijk en België vernielde moeten worden beperkt en voor een groot gedeelte in natura mogen worden voldaan; de linker Rijnoever zou door de geallieerden worden ontruimd en daarmede de in de milliarden loopende bezettingskosten uitgespaard; de zekerheid voor Frankrijk zou voortaan moeten liggen in een Engelsch-Duitsch-Fransche overeenkomst, die de contracteerenden verplicht tegen dengene die den linker Rijnoever door een soldaat doet betreden, elkander onmiddellijk en met volle kracht bij te staan. De linker Rijnoever m.a.w. blijft in dit denkbeeld geneutraliseerd, en de overschrijding van den Rijn door Duitsche troepen zou Engeland onmid- | |
| |
dellijk Frankrijk te hulp doen schieten. Het economisch herstel niet slechts van Duitschland, maar van geheel Europa zou onderwerp moeten worden van oogenblikkelijk overleg.
Men ziet, hoeveel Engeland aan het herstel der koopkracht van continentaal-Europa is gelegen. Zonder zoodanig herstel ziet het zichzelf met economischen ondergang bedreigd. De ijdele hoop op 22% eener toch niet uit Duitschland te persen hoofdsom ruilt het gaarne tegen de zekerheid, als die te verwerven mocht zijn, dat het eerlang zal mogen ophouden zijn werkeloozen uit de openbare kassen te ondersteunen.
Één toezegging kon Engeland bezwaarlijk doen: dat het door de oorlogsschuld, die het van Frankrijk terug te vorderen heeft, de streep zal halen; het zou hiertoe pas in staat zijn, indien Amerika hetzelfde ten opzichte van Engeland deed, en Amerika heeft voor de zooveelste maal getoond dat het dit niet wil.
Het geheel der Engelsche proefballons, opgelaten na de in het vorig maandoverzicht gesignaleerde tekortkoming van Amerika, is een teeken dat Engeland gaarne de hand wil slaan aan wat Amerika verzuimde, en bereid is tot het economisch wereldherstel, zonder hetwelk het aan zijn eigen toekomst wanhopen moet, eene krachtige actie in te leiden. Van Frankrijk eischt het verzaking met der daad van aggressieve continentale politiek, in ruil voor de Engelsche garantie bij verdrag, eerst teruggehouden zoolang Amerika die zou blijven weigeren, maar nu eindelijk desondanks toegezegd; - van Duitschland zou het blijkbaar het stukslaan der ‘Notenpresse’, de stabilisatie van den markenkoers en blijvende ontwapening eischen, in ruil voor verlaging zijner schuld aan de geallieerden, wederopneming als gelijke in het Europeesch diplomatiek verkeer, en toelating zijner medewerking aan het herstel van Rusland, - want ook dit staat op het programma.
Duitschland heeft aan vroegere opzienbarende uitlatingen van Engelsche regeeringspersonen en persorganen bittere herinnering, en men kan het dit niet kwalijk nemen; - men denke maar aan Opper-Silezië. De meening dat, als het er op aankomt, Engeland aan Frankrijk altijd weder veel toegeeft, is in Duitschland zeer verbreid; - en uit den toon der Fransche pers viel wel op te maken, dat, om van het andere niet te
| |
| |
spreken de ontruiming van den linker Rijnoever door Frankrijk zelfs niet in overweging wordt genomen. Het verwijst onmiddellijk naar zijn ‘continentalen’ plicht, die, naar het voorgeeft, voor nog ongetelde jaren het betrekken van den wachtpost aan den Rijn zou insluiten. Polen, Tsjecho-Slowakije, Zuid-Slavië, Roemenië moeten den beschermer zoo dicht in de buurt weten, als het verdrag van Versailles dien toelaat te staan. Ook van beperking der schadeloosstelling tot het bedrag, aangewezen door de vernieling zijner steden, dorpen, fabrieken, akkers, wil Frankrijk niet hooren, en in het algemeen van verlaging der Duitsche financieele verplichtingen alleen, in zoover Duitschland berusten wil in eene turcificatie zijner staatsfinanciën, tot waarborg der schuldeischers.
Intusschen - Tardieu en Poincaré zijn niet de eenigen met wie een Briand rekening heeft te houden.
Ook de Fransche financiën snakken naar adem. Botte afwijzing van alle Engelsche voorstellen zou niet minder gevaarlijk zijn voor Briand's positie in Frankrijk zelf, als gave aanneming. En zoo is hij, op aandrang van Lloyd George, bereidwillig naar Londen getogen om dezen te spreken.
Gemakkelijk is het blijkbaar niet gegaan. Hoeveel van de Engelsche denkbeelden wijst nog maar een richting uit, hoeveel is reeds bedoeld als onverbiddelijke, oogenblikkelijke eisch? Januari zal het moeten leeren. Het gesprek te Londen leerde het nog niet, tenzij dan op het ééne punt van Frankrijk's maritieme bewapening. Heeft men den Briand die voor Frankrijk de noodzaak bepleitte eene landmacht van 800.000 man op de been te houden, uit Washington laten vertrekken met een ‘in Godsnaam’, een nieuwe instructie in zake Frankrijks vlootsterkte moest nu onmiddellijk uit de pen. Het behoefde geen intrekking der vorige te wezen: mocht verduidelijking heeten. Frankrijk had niet gesproken van een slagvloot van 350.000 ton; slechts van eene oorlogsvloot; aan kapitale schepen zou het niet meer op stapel zetten dan de 175.000 ton die de drie grooten voor Frankrijk voldoende achtten, maar het bleef gesteld op ruime vrijheid in den aanbouw van lichte kruisers en klein materieel, met inbegrip van duikbooten. Het komt in Europa aan drie zeeën ult, en zijn koloniale belangen liggen in alle werelddeelen.
| |
| |
Het belangrijk punt van het klein materieel moest te Washington nog in behandeling komen. Engeland had reeds lang laten verluiden, dat het een volstrekt verbod van de duikboot zou voorstellen, maar het had nauwelijks verwachting, zulk een voorstel ondersteund te zien door Amerika, en allerminst door Japan. Bovendien kon de Washingtonsche conferentie geen algemeen duikbootverbod uitvaardigen, aangezien niet alle aan zee grenzende mogendheden er vertegenwoordigd zijn. Hughes had aanvankelijk voor Amerika 90.000 ton aan duikbooten genoemd, welk cijfer dan ook Engeland zou mogen bereiken; thans heeft hij, bij nader voorstel, dit cijfer voor beide mogendheden teruggebracht tot 60.000 ton; Japan, Frankrijk en Italië zouden mogen houden wat zij hebben: respectievelijk 32.000, 30.000, 18.000 ton. Maar deze drie ‘kleinen’ protesteeren; Japan vooraan, dat de duikboot een noodzakelijk verdedigingswapen neemt en er op wijst dat het reeds een concessie heeft gedaan door voor de slagschepen met de verhouding 5-3 genoegen te nemen, terwijl het eigenlijk 10-7 in het oog had gehad; - ook voor de duikbooten moet nu voor het minst de verhouding 5-3 aan Japan worden toegestaan.
Ook Frankrijk toont zich over het jongste Amerikaansche voorstel onvoldaan, en er gaan nu te Washington stemmen op, om het geheele duikbootvraagstuk tot eene conferentie ad hoc te verdagen.
Briand is van Londen terug, en heeft van de Fransche Kamer verlof gekregen omtrent het daar verhandelde vooralsnog te zwijgen. Van Engelsche zijde is te verstaan gegeven dat ‘overeenstemming niet op alle punten is bereikt’. De besprekingen zullen worden voortgezet te Cannes, met Italië en België er bij, - en Duitschland (ook thans had Lloyd George, te Londen, Rathenau bij de hand). Te Berlijn geeft men uit (als gerucht ‘dat bevestiging noodig heeft’) dat Briand en Lloyd George het eens zouden zijn over de volgende voorstellen aan den Oppersten Raad:
Duitschland zal gedurende 1922 slechts 500 millioen goudmark betalen; de belasting van 26% op den uitvoer blijft daarnaast van kracht. Eveneens het door Engeland aanvankelijk afgekeurde accoord van Wiesbaden, mits de prijsberekening van Duitschlands leveringen in natura worde herzien.
| |
| |
In ruil der aanvaarding van het accoord van Wiesbaden door Engeland, zou Frankrijk berusten in Engelsche voorstellen tot het stabiliseeren der Duitsche mark.
De Tribuna maakt zich ongerust over de veelvuldigheid der apartjes, beide van Loucheur en van Horne, met Rathenau; zij verwijt de Italiaansche regeering tot dusver niet eveneens voor vertrouwelijke voorbereiding der aanstaande conferentie te hebben gezorgd, ‘hoewel de gelegenheid er niet toe heeft ontbroken’. Deze onrust schijnt een teeken, dat er te Cannes werkelijk iets substantieels op tafel komen kan. Als het dan maar niet weer vervluchtigt vóór de sluiting!
Het Sinn-Fein-parlement, indertijd op de republikeinsche leus gekozen, geeft, naar het schijnt, de huidige opinie van zoodanige Ieren als bij hervatting der vijandelijkheden leven en bezit zouden moeten wagen, niet voldoende duidelijk weer. Eene meerderheid voor verwerping van het verdrag heeft zich niet willen vormen; evenmin nog eene voor aanneming. Griffith en Collins bepleiten de aanneming met kracht, maar de Valera wil de eedsformule veranderd zien, en dus de onderhandeling heropenen. Voor Engeland evenwel is deze ongetwijfeld afgeloopen. Het is voor ieder weldenkende een groote teleurstelling dat Ierland zoo moeilijk eenstemmigheid weet te vinden op zulk een oogenblik; het voorspelt zeker voor de practijk van het toegestane regime weinig goeds. Een snerpende kreet, voor het republikeinsch ideaal ten afscheid, door onverzoenlijken uitgestooten, had ieder kunnen begrijpen; maar de Valera, die nu nog aan woordschikking broddelen wil zonder den zin der woorden te kunnen veranderen, wekt afkeer en schaadt de toekomst van zijn land.
Dat de Vlaamsch-katholieken in het kabinet-Theunis niet sterker vertegenwoordigd zijn (want zij zijn het zwak, zoowel wat getal als gehalte hunner ministers aangaat), is vermoedelijk voor de Vlaamsche zaak geen nadeel. Hun beste mannen houden nu de krachten vrij om in de Kamer te strijden voor eene werkelijke oplossing, die dit coalitie- | |
| |
kabinet van liberalen, oud-katholieken en ‘capaciteiten’ uit zichzelf nimmer voortbrengen zal. En in dien strijd zullen zij de nauwere verstandhouding winnen tot de eenige bondgenooten die, met hen vereenigd, het Franskiljonisme breken kunnen. Zie Antwerpen.
C. |
|