| |
| |
| |
Indrukken van de tweede volkenbondsvergadering.
Het was wel een geheel andere aanblik, dien Genève bood den 15den November 1920, toen de Volkenbondsvergadering voor de eerste maal bijeen zou komen, en den Septemberdag, waarop de Salle de la Réformation voor den tweeden keer haar deuren opende om de afgevaardigden uit alle deelen der wereld te ontvangen. Tóen een stralende zon en een strakblauwe hemel over de stad, waar de klokken luidden en de fontein in het meer zijn waterwolken opstuwde; tóen dichte menschenrijen, den geheelen weg naar de vergaderzaal langs, waartusschen de met de nationale vlaggen gesierde auto's snelden, die de delegaties naar de Rue Versonnex brachten; tóen de stoet van den President en de Zwitsersche Bondsraden, met de muziek voorop en de ‘huissiers’ in hun oud-Geneefsch uniform, door de bevlagde straten en onder het gejuich van het volk opgaand ter Vergadering... Tháns vroegen wij ons af, dien grauwen 5den September, op weg naar de zaal, die weer vijf weken lang onze dagelijksche verblijfplaats zou zijn, of wij ons soms ook in den dag der opening vergist hadden. Geen klokken die luidden, geen fonteinen, geen vlaggen, geen menschen langs den weg, geen muziek, niets. Genève zag er uit zoo als het er elken werkdag uitziet, en er was nauwelijks iemand die opkeek als auto's langs reden, welker wapperende vaantjes aankondigden, dat zij afgevaardigden aanbrachten ter grootste internationale vergadering die ooit gehouden was.
Dit verschil in stemming op de beide openingsdagen
| |
| |
zou teekenend worden voor de geheele vergadering. Het enthousiasme van de eerste zitting had plaats gemaakt voor een ernstige - om niet te zeggen matte - werkstemming. Hard en stoer is in deze dagen te Genève gewerkt, meer dan zij, die uitsluitend op positieve resultaten afgaan, kunnen vermoeden.
Voor ons Nederlanders heeft de tweede zitting der Assemblée een bijzondere beteekenis gekregen door de verkiezing van Jhr. van Karnebeek tot voorzitter. Op den avond vóór den openingsdag, toen wij uit Holland aankwamen, hoorden wij dat onze eerste gedelegeerde een ernstig candidaat voor het presidentschap was. Deze candidatuur was een aangename verrassing; andere namen hadden wij gehoord: da Cunha, den Braziliaan, door wiens benoeming men hoopte de Zuid-Amerikanen gunstig te stemmen, van wie reeds een groot aantal geheel zou wegblijven, terwijl het geschil tusschen Bolivia en Chili dreigde het getal der aanwezigen nog te verminderen met dengeen, wien de te wijzen beslissing niet zou aanstaan. Verder Motta, den oud-president van het Eedgenootschap, en eere-voorzitter van de Vergadering van verleden jaar, of Ador, den populairen voorzitter van het Roode Kruis, wier keuze tegelijk een daad van courtoisie zou zijn tegenover het land, dat de Vergadering thans ten tweeden male gastvrijheid bood. Of Wellington Koo, den hoc tempore President van den Conseil, die dientengevolge ook de Assemblée leidde totdat een nieuwe functionaris was gekozen, zou men diens voorzitterschap niet bestendigen, zooals men het verleden jaar ten aanzien van Hymans gedaan had?
De stembus wees uit, dat de meerderheid der Vergadering onzen Minister van Buitenlandsche Zaken tot voorzitter wenschte. Een Nederlander voorzitter der wereldvergadering, wie zou het hebben durven voorspellen een viertal jaren geleden, toen men met een ‘neutre pleutre’ slechts minachting over had voor dengeen, die zich afzijdig hield in den strijd? Wie had het gedacht in den tijd dat onze Zuiderbuurman, vertrouwende op machtige bondgenooten, zijn hand uitstrekte naar een deel van ons gebied, en wij, met niets dan ons goed recht aan onze zijde, ons daartegen te weer stelden? De benoeming van Jhr. van Karnebeek was méér dan een enkele erkenning van bekwaamheid. De verkiezing van dezen man,
| |
| |
die, zooals de ‘Matin’ verkondigde ‘nooit den Geallieerden concessies had gedaan en geweigerd had den Keizer uit te leveren’, en die thans niettemin door een der voornaamste Geallieerden candidaat was gesteld, was tegelijk een hulde aan het beleid, waarmede hij deze jaren ons land gevoerd had over de doornige paden der internationale diplomatie. Het was een hulde aan de, zoo bij uitstek Nederlandsche, politiek van zelfstandigheid en onafhankelijkheid, die weigerde zich te laten medevoeren in het kielwater van een der grootere staten.
Dat een klein land zijn aanzien niet vergroot door zich door een groote mogendheid op sleeptouw te laten nemen, hoe heeft België het eenige dagen later ondervonden! Hoezeer had het voor de hand gelegen, dat aan dit land, als erkenning voor de onnoemelijk zware offers, die het ter handhaving van zijn recht heeft gebracht, een plaats werd gegund in de wereldrechtbank, die thans stond te worden opgericht. En hoe bitter was het échec van den Belgischen candidaat! Niet alleen dat hij slechts weinige stemmen behaalde voor de rechtersplaats, maar ook zelfs voor rechterplaatsvervanger kon hij niet het vereischte aantal stemmen op zich vereenigen. En toen de Raad, die gezamenlijk met de Vergadering het benoemingsrecht uitoefent, bleek zijnerzijds den Belgischen candidaat te wenschen, toen weigerde de Assemblée tot driemaal toe om baron Descamps, den Voorzitter der Juristencommissie van den Bond, die het statuut van het Hof had voorbereid, ook zelfs deze bescheiden suppleanten-plaats toe te kennen. Waarlijk, men behoeft geen bewonderaar van de Belgische staatkunde te zijn, om de teleurstelling te kunnen begrijpen, die sprak uit de woorden van Minister Jaspar in zijn antwoord op een vraag in de Chambre des Représentants: ‘Par quelque raison qu'on l'explique, on doit considérer comme infiniment fâcheux l'échec de notre candidat, dont l'élection eût du être assurée en considération des sacrifices exceptionnels, consentis par la Belgique à la cause du droit’.
Maar, aan wien de schuld? Men heeft getracht, het échec te wijten aan de mindere populariteit waarin baron Descamps zich zou mogen verheugen. Doch meer dan een doekje voor het bloeden was dit niet. Wat wist het meerendeel van de
| |
| |
afgevaardigden, die te Genève te stemmen hadden, van den persoon van den heer Descamps af? Wat wisten zij af van mannen als den Japanner Oda, den Chinees Wang of den Serviër Yovanovitch, die zij toch niettemin in het Hof hebben gekozen? Men kan niet anders dan erkennen, dat bij de benoeming der rechters de nationaliteit een overwegende rol heeft gespeeld en dat zeker het meerendeel hunner is aangewezen als de candidaten van hun land, zonder dat de Vergadering zich in appreciatie van wetenschappelijke verdiensten of karaktereigenschappen heeft begeven. Men heeft den Belgischen candidaat niet gewild, niet om zijn persoonlijke eigenschappen, maar omdat men in hem een doublure van den Franschen rechter zag.
Dit zeilen op het Fransche kompas heeft zelfs een oogenblik gedreigd, den Belgen nog een grooter échec te bezorgen: het verlies van hun zetel in den Raad. Dit gevaar is thans nog voor hen afgewend, het mandaat voor het Belgische lid is nog voor één jaar verlengd, dank zij ook den persoon van den heer Hymans, die én door zijn leiding van de Assemblée verleden jaar én door zijn onvermoeide pogingen om het Poolsch-Lithausche geschil over Wilna tot oplossing te brengen, zich veler sympathie heeft verworven. Maar men heeft wel duidelijk laten doorschemeren, dat het thans voor het laatst was, en dat waarschijnlijk het volgend jaar België zijn zetel zal moeten opgeven, - tenzij het aantal zetels in den Raad tegen dien tijd wordt uitgebreid.
Hiervan is thans reeds sprake geweest: het voorstel ging uit van Chili en beoogde, het Spaansche element in den Raad te versterken en consolideeren. Het gevaar is, dat men niet weet waar men eindigt als men eenmaal begint den Raad uit te breiden. Hoe grooter de Raad, des te grooter het verlangen om niet tot de uitgeslotenen te behooren. Langs dien weg zal men den Raad zich voortdurend meer zien vergrooten, en in evenredigheid daarmede de beteekenis van de Assemblée verkleinen. Blijft men aan de jaarlijksche bijeenkomsten van de Assemblée in den tegenwoordigen vorm vasthouden - wij komen later nog hierop terug - dan zal men de uitbreiding van den Raad, ook reeds om de verzwakking van het verantwoordelijkheidsgevoel, die van die uitbreiding onvermijdelijk het gevolg zal zijn, niet onverdeeld kunnen toejuchen.
| |
| |
Met de benoeming van Jhr. van Karnebeek tot voorzitter der Vergadering, en van Mr. Loder, reeds bij eerste stemming, tot rechter in het Hof, waren de onderscheidingen, die aan Nederlanders te beurt vielen, nog niet ten einde. Opmerkelijk was de verkiezing van Jhr. van Swinderen in de z.g. conciliatie-commissie, die tot taak had overeenstemming te bereiken tusschen Conseil en Assemblée, toen de laatste voor de vierde suppleantenplaats aan den Chileen Alvarez bleef vasthouden, terwijl de Raad - vermoedelijk ook uit overweging dat het reeds met drie leden in het Hof vertegenwoordigde Spaansche element geen uitbreiding meer behoefde - den Heer Descamps handhaafde. Dat in deze commissie van drie leden wederom een piaats aan een Nederlander werd ingeruimd, was wel een bewijs van het aanzien, dat onze gedelegeerden genoten en het vertrouwen, dat men in hun onpartijdigheid stelde. Op deze benoeming volgde nog die van Prof. Struycken in de commissie van onderzoek in het Chileensch-Boliviaansche geschil, terwijl dezelfde gedelegeerde werd aangewezen tot rapporteur over verschillende belangrijke punten, door de eerste Commissie onderzocht, betreffende de wijziging van het Volkenbondverdrag. Ook over de financieele kwesties, door de derde Commissie behandeld, werd weder een Nederlander - Prof. van Eysinga - tot rapporteur benoemd. Inderdaad, Nederland was wel in aanzien op deze Volkenbondsvergadering, en de wijze, waarop de man, die tot het Voorzitterschap was geroepen, zich van zijn taak kweet, heeft daartoe zeker wel in hooge mate bijgedragen.
De rol, die Holland in den Bond kan vervullen, is met deze Assemblée niet afgeloopen. Een land als het onze, dat niet behoort tot de groote mogendheden, maar toch door zijn handel en zijn koloniën autoriteit bezit, en zich niet inlaat met ‘entangling alliances’ is, door de onafhankelijkheid waarmede het staat tusschen onderlingen naijver, wantrouwen en belangentegenstellingen, bestemd om in den Volkenbond een belangrijke plaats in te nemen. Men beseft, dat de Nederlandsche politiek eerlijk is, dat de Nederlandsche gedelegeerden te vertrouwen zijn, en dat weet men van vele anderen niet. In dit opzicht heeft de Assemblée grappige staaltjes opgeleverd. Er was een land - een van de nouveaux riches
| |
| |
in de statengemeenschap - dat met een drietal gelieerde landen overeen was gekomen om allen den candidaat van het eerstbedoelde voor het Hof te stemmen. De candidaat bleek echter slechts twee stemmen te hebben verworven, dus, behalve die van zijn eigen land, nog slechts één andere. De eerste gedelegeerde van het land in kwestie stapte af op bondgenoot no. 1 en uitte zijn verbazing over dezen uitslag. Bondgenoot no. 1 was ook uitermate verbaasd; waar hij zich natuurlijk aan de afspraak had gehouden, was de tweede stem van hem afkomstig. De eerste gedelegeerde van het land in kwestie stapte daarop af op de bondgenoot no. 2. Maar toen deed zich het merkwaardige geval voor, dat ook bondgenoot no. 2 hoogst verbaasd was, want ook hij had zich aan de afspraak gehouden, en de tweede stem was dus van hem. En bij verder onderzoek bleek de tweede stem ook nog te behooren aan bondgenoot no. 3. Doet het niet denken aan de reusachtige forel in de gelagkamer van de herberg in Wallingford, waarvan Jerome K. Jerome vertelt in ‘Three men in a boat’, die opgehaald was door iederen visscher, dien men daarover aansprak, en die achteraf nog van gips bleek!
Om een rol ter Vergadering te kunnen spelen, zal men moeten zorgen, steeds met eerste-rangs gedelegeerden te komen. Want voor de positie, die een land aldaar zal innemen, is de keuze van zijn afgevaardigden zeer belangrijk. Daarbij is het van groot gewicht, vertegenwoordigers te zenden van wie men weet dat, wat zij verklaren, ook inderdaad de meening van hun regeering weergeeft. Het enthousiasme voor aanwijzing van de gedelegeerden door de Parlementen heeft al reeds weder zijn tijd gehad. Kon het ook anders? Zeker, het kan heel interessant zijn om te hooren hoe de socialisten in land A, of de radicalen in land B of de conservatieven in land C over eenig onderwerp denken. Maar de Vergadering van den Volkenbond, waar elk land slechts één stem uitbrengt, beoogt méér dan een gelegenheid te geven tot het houden van interessante redevoeringen: zij heeft ten doel iets te bereiken, gemeenschappelijke regelingen tusschen de landen tot stand te brengen, en dan komt het er op aan, te weten hoe ver de verantwoordelijke regeeringen bereid zijn te gaan. Het is dwaasheid, te willen onderscheiden tusschen een bond van ‘staten’ en een bond van ‘volken’:
| |
| |
de staatsregeering is het orgaan, waardoor een volk, als eenheid, zijn wil uit. De verschillende partijen kunnen trachten hare opvattingen in de nationale parlementen ingang te doen vinden, en aldus komen tot een regeering, die hare inzichten vertolkt; ook kunnen zij gebruik maken van internationale tribunes als b.v. de Unie van Volkenbondvereenigingen verschaft, maar in de Volkenbondsvergadering, waar het geldt positieve resultaten te bereiken, heeft slechts waarde het standpunt van het eenige orgaan dat het geheele volk vertegenwoordigt: de regeering.
Hierin schuilt ook de reden van de groote autoriteit, die een man als Balfour in de Vergadering bezit. Balfour is daar een der meest populaire figuren; hij dankt die populariteit niet in de eerste plaats aan wat hij zegt, noch aan de wijze, waarop hij het zegt. Maar hetgeen aan zijn woorden zoo groote beteekenis verleent, is, dat ieder weet, dat hij bij hetgeen hij spreekt, het Britsche Rijk achter zich heeft. Juist in dit opzicht is er een aanmerkelijk verschil met Lord Robert Cecil. Ook Cecil is populair, maar meer bij het publiek dan bij de Vergadering zelf, en men krijgt den indruk, dat deze populariteit zich vooral bij den aanvang der Vergadering manifesteert, en afneemt naarmate de conferentie voortduurt. Het feit, dat Lord Robert Engeland niet representeert, dat de Britsche Regeering hem geen plaats in de delegatie heeft willen inruimen en dat hij uitsluitend als vertegenwoordiger van Zuid-Afrika, dank zij zijn geestverwantschap met Smuts, zijn stem ter Vergadering kan doen hooren, laat niet na van invloed te zijn op het gewicht, dat aan zijn woorden wordt gehecht. Bij de Franschen ziet men hetzelfde. Toen Noblemaire zijn rede over de ontwapening hield, die het evenement van deze zitting vormde, hoorde men terstond de vraag stellen: ‘Met welk gezag spreekt hij? Is dit de meening van het officieele Frankrijk, of is hier alleen de heer Georges Noblemaire, député en directeur van de P.L.M. aan het woord?’ Men bewijst den Volkenbond een slechten dienst door de Assemblée te laten ontaarden in een debatingclub, waar alle uiteenloopende richtingen in de diverse landen hare opvattingen komen verkondigen; daarmede wordt zij uit practisch oogpunt, tot volslagen machteloosheid gedoemd.
In het belang van de continuiteit van het werk kan het ook
| |
| |
geen aanbeveling verdienen, elk jaar weder met een geheel stel nieuwe gedelegeerden te komen. Vooral indien, zooals dit jaar geschied is, tal van onderwerpen na ampele discussie tot de volgende zitting worden uitgesteld, zal het, tot het bereiken van practische resultaten, niet wenschelijk zijn telkens weer nieuwe menschen te zenden, die niet op de hoogte zijn van de Volkenbondzaken in het algemeen, en van de discussies van het vorig jaar in het bijzonder. Het was dan ook een gelukkig verschijnsel, dat men dit jaar velen van de oude bekenden van November terugzag: Balfour, Cecil, Bourgeois, Schanzer, Branting, Zahle, Nansen, Motta, Ador, zij allen waren weer present. Van de nieuw gekomenen trad vooral Noblemaire op den voorgrond, ongetwijfeld een der ‘coming men’ in den Volkenbond, waarmede men zoowel den Bond als Frankrijk slechts kan gelukwenschen. Sommigen zijner landgenooten schijnen tegen hem te hebben, dat hij niet altijd een positief gevestigde meening over ieder punt heeft. Maar is het niet juist een kenmerk van dieper inzicht, indien men de zaken niet uitsluitend van één kant kan bezien, en van elke verdedigde oplossing naast de voordeelen ook terstond zelve reeds de schaduwzijden kan aanwijzen? Zijn redenaarstalent evenaart dat van zijn landgenoot Viviani, maar Noblemaire is minder heftig en agressief. De rede waarin hij, op dezelfde wijze als twee maanden later Briand te Washington zou doen, Frankrijk verdedigde tegen de beschuldiging van militarisme, en, zonder in voor Duitschland krenkende bewoordingen te vervallen, zijn twijfel uitte of zich daar reeds het ‘désarmement moral’ had voltrokken, was uit oratorisch oogpunt voortreffelijk. Van het oogenblik dat hij begon te spreken tot dat, waarop hij eindigde, greep hij de zaal. Meesterlijk was de manier waarop hij, die als reserve-officier aan het front heeft gestaan, hier en daar een stuk oorlogsherinnering in zijn rede wist in te vlechten:
‘J'ai vu et j'ai fait la guerre. Elle m'a laissé bien des souvenirs d'horreur, mais à cette horreur s'est pourtant mêlé quelquefois de la beauté, et je suis convaincu que vous allez en trouver dans cette réponse magnifique et simple que me fit un jour un de mes soldats, un petit soldat, presque un enfant. Il était blessé mortellement et, comme je connaissais sa famille, je lui demandai quelle commission suprême je devais faire à sa mère. Ce petit, à
| |
| |
l'approche du trépas, avait sur sa figure je ne sais quelle angoisse affreuse; il ne trouvait pas les mots qu'il fallait dire, car trop de pensées se pressaient dans son esprit. Tout d'un coup, un sourire magnifique vint illuminer sa figure: sourire que je n'oublierai jamais. Cet enfant avait trouvé la phrase qui, pour lui, résumait toute la beauté de son geste et de son sacrifice: “Mon colonel, vous direz à Maman: Vive la France”! Et il est mort. Cette scène la, Messieurs, nous l'avons vécue en combien d'autres cruelles occasions. Elle s'est répétée des centaines en des milliers de fois. Mais ce que je veux dire ici c'est qu'elle s'est répétée des deux côtés. Je ne l'ai pas vu avec les yeux du corps, mais je l'ai vu avec les yeux de l'esprit: je suis sûr que des milliers de petits soldats allemands avant de mourir ont dit à leur chef: “Mon colonel, vous direz à Maman: Vive l'Allemagne”. Pourquoi, Messieurs, le voeu magnifique et sacré de tous ces petits héros - je dis héros car ce n'est pas se diminuer mais se grandir que de reconnaître la valeur d'un adversaire - ne serait-il pas exaucé? Pourquoi y aurait-il impossibilité qu'à côté d'une France libre et pacifique, une Allemagne libre et pacifique puisse vivre aussi?’
En laat mij ook nog dit deel uit het slot zijner rede mogen aanhalen: ‘Est-ce notre faute, si les circonstances nous obligent à être dans le monde entier, et à peu près seuls, les gendarmes du traité? Est-ce notre faute si nous maintenons hors de notre territoire plus de 200.000 hommes pour monter partout la garde de la paix? Est-ce pour notre plaisir que, sous le fardeau des charges militaires, nos épaules plient, mais, soyez tranquilles, plient et ne rompront pas? Militaire, certes, la France est obligée de provisoirement le rester; parce qu'elle ne veut pas revoir la guerre; parce qu'elle ne veut pas qu'un million et demi de ses fils soient morts pour rien. Mais, après la loyauté et la plénitude de mes explications, je suis sûr que vous serez unanimes à me reconnaître le droit de dire que je rejette très loin de la face sereine de ma pacifique et bien-aimée Patrie ce masque mensonger de militarisme, sous l'outrage duquel certains voudraient tenter de la défigurer. Excusez mon émotion, Messieurs, mais ce n'est plus vous que je vois en ce moment. Dans je ne sais quel brouillard, je vois se dresser devant moi les chères ombres
| |
| |
de tous ces beaux jeunes gens que j'ai vu tuer, que j'ai fait tuer, quand la cruauté de mon devoir militaire m'obligeait à les envoyer tous au danger et beaucoup, beaucoup trop à la mort’. En, met van emotie trillende stem en afwerende handbeweging, als wil hij de weer oprijzende beelden van het slagveld terughouden: ‘Cela, je ne veux plus le revoir! Cela, je ne veux plus le refaire! Et il n'y a pas un homme en France, ayant vu et surtout ayant fait la guerre, qui n'ait cette inflexible et cette pieuse volonté’.
Nieuw in dezen kring was ook de Italiaansche gedelegeerde Scialoja, hoogleeraar in het oud-Romeinsch Recht te Rome, die de lange en vermoeiende vergaderingen der eerste Commissie leidde met een nooit verflauwende opgewektheid en slagvaardigheid. Al mocht hij af en toe den indruk maken, het werk niet geheel au serieux te nemen, zijn snedige en ironische opmerkingen vormden een welkome afleiding in gerekte en zwaarwichtige discussies. Hoe radicaal kon hij niet een spitsvondig ineengedraaid amendement afmaken met een sarcastisch: ‘Ah, c'est excellent pour les commentateurs: on n'en comprendra jamais rien’. En hoe listig wist hij niet, bij de behandeling van art. 18, de Assemblée uit een impasse te redden door zijn trouvaille, dat een voorstel, dat afgestemd was, niet beschouwd moest worden als verworpen, maar alleen maar als niet aangenomen!
Nieuw was ook de verschijning van den Perzischen Prins Arfa-Ed-Dovleh, die met romantisch aureool omgeven zijn intree deed. Was hij niet het vorige jaar, op weg naar de Vergadering, door roovers overvallen en weggevoerd, en daardoor verhinderd ter Assemblée te verschijnen? Thans had hij meer veine gehad. Niet alleen was hij dezen keer veilig te Genève aangeland, maar hij had onderweg, inplaats van roovers, tal van vriendelijke menschen ontmoet, die met hem over den Volkenbond hadden geconverseerd! Hoor slechts zijn welkomstspeech aan de Vergadering: ‘Monsieur le President et chers collègues, pendant mon dernier passage par Ispahan et Shiraz, patrie de Saadi, de Hafiz et de tant d'autres philosophes et poètes, en traversant le Golfe Persique, en visitant une partie considérable d'Arabie et des Indes, j'ai eu l'occasion de m'entretenir avec plusieurs intellectuels de chaque classe de la population et j'ai constaté qu'en Orient
| |
| |
on nourrit l'espoir que la Société des Nations rendra d'éminents services à l'humanité et donnera au monde la tranquillité, la prospérité, dont il a tant besoin’.
Nieuw tenslotte was ook de verschijning van Hélène Vacaresco de ook bij ons bekende Roumeensche dichteres, die werd aangewezen als rapporteur over de deportatie van Armeensche vrouwen en kinderen door de Turken. Van een type, dat bij ons vooral in Amsterdam niet zeldzaam is onder de vrouwen der volksklasse, week haar uiterlijk misschien wel wat af van het beeld, dat bewonderaars harer gedichten van haar mochten gemaakt hebben. Ook de rede, die zij in de Assemblée hield, heeft sommigen teleurgesteld, al was ze ook bloemrijker en dichterlijker dan het meerendeel der andere speeches, die van het podium der Réformation hebben geklonken: ‘Vous savez, n'est-ce pas, la chose: la femme flétrie en son adolescence, soit par l'avilissante langueur des harems, soit par les mauvais traitements qu'on se plaît à lui infliger; l'enfant arraché à sa famille et jeté violemment d'une race dans l'autre, dressé à servir ceux qui poursuivent l'extermination des siens et peut-être un jour, à combattre dans les rangs de leurs ennemis, nouveaux Oedipes dressés à tuer de leurs propores mains leurs parents. A ces petits enfants d'Arménie, ce qu'on veut apprendre surtout, c'est oublier; on s'attaque à leur innocente mémoire, à la mémoire, priemier lien de l'être avec l'infini, à la mémoire qu'ailleurs, avec tant de tendresse, emplit et façonne la mère. Mais il faut qu'ils ne sachent plus ni le nom de leurs parents, ni le lieu où ils sont nés et, destinés à dormir plus tard sous une épitaphe apocryphe, ils traîneront tout le long de leur vie la tristesse de ne point savoir l'endroit où a été bercée leur enfance... Je retiendrais longtemps votre attention, si je voulais vous exposer tous les moyens de mettre fin à tant d'horreurs.
Il me suffira de rappeler que tous les ans, tous les jours, à toute heure, des enfants et des femmes vont par milliers et milliers à la mort ou à des dégradations pires que la mort. A cause des crimes dont ils sont l'objet, tout l'horizon de l'Extrême Orient de l'Europe est baigné de larmes et rougi de sang’.
En nu de resultaten der Conferentie? Bij de beoordeeling daarvan moet men één ding wel in het oog houden. De
| |
| |
Volkenbond verkeert op het oogenblik in een overgangstoestand. Men ziet in, dat zijn stichters, vooral zijn geestelijke vader Wilson, zich hebben laten leiden door een ideaal, dat nog niet voor verwezenlijking vatbaar is, en dat het Pacte, hoezeer ook reeds besnoeid vergeleken bij zijn oorspronkelijken opzet, op het oogenblik nog niet in alle deelen uitvoerbaar is. Nu openbaren zich twee stroomingen: de eene, die het Verdrag wil ontdoen van alles, wat thans nog niet realiseerbaar is, om het aldus te doen beantwoorden aan den werkelijken toestand, de andere, die de bepalingen wil handhaven als de bakens, waarop het internationale leven zich zal hebben te orienteeren, als den vorm, waar de volkengemeenschap zal moeten ingroeien. Geen van de beide wegen leiden tot positieve, opbouwende resultaten: het is een kwestie van afbreken of in stand laten. Hoe nuttig dit werk ook kan zijn, het spreekt niet tot het groote publiek, en men kan bezwaarlijk verwachten, dat men daarmede de volken warm zal maken.
Wat de laatste Assemblée gedaan heeft, is voornamelijk geweest het weerstand bieden aan pogingen tot slooping; handhaving - formeel althans - van het bestaande. Van verschillende zijden was getracht in belangrijke bepalingen van het Verdrag het mes te zetten; in het bijzonder moesten het ontgelden art. 10, waarbij de leden elkander de territoriale integriteit waarborgen, art. 18, dat registratie van alle verdragen voorschrijft en art. 16, dat de z.g. economische blokkade behandelt. Althans de beide eerste artikelen zijn, voorloopig, ongerept uit den strijd te voorschijn gekomen.
Moet men dit toejuichen? De apostelen van de waarheid in de internationale verhoudingen zullen ontkennend antwoorden, zullen het nut betwisten van het behoud eener bepaling, die, zou zij toepassing moeten vinden, een groot valsch woord zou blijken te zijn. Maar is de houding der tegenstanders niet begrijpelijk? Ook in onzen tijd - wij hebben het bij de grondwetsherziening weer gezien - hecht men nog zooveel aan de ‘panache’. Vooral wanneer het niet slechts geldt opnemen van nieuwe, maar het schrappen van reeds neergeschreven bepalingen, bevangt de meesten - ook al erkent men algemeen dat het slechts om phrases gaat -, eenige
| |
| |
huivering. Er bestaat op het oogenblik geen grooter vrees dan voor ‘reactionnair’ te worden aangezien.
Maar er was meer. In den aandrang tot wijziging van verschillende artikelen van het Verdrag openbaarde zich ook het streven van hen, die den Bond het militante karakter zooveel mogelijk wilden ontnemen; die, wel verre van te drijven in de richting van een Bondsweermacht, de sanctie der Bondsbeslissingen voorshands nagenoeg uitsluitend in haar eigen rechtswaarde en de zedelijke autoriteit van den Bond wilden vinden, en daarom uit het Pacte wenschten te verwijderen al wat op verplichte deelneming aan militaire actie zou wijzen. Aldus hoopte men ook den weg te effenen voor de toetreding van Amerika. In die richting ging het Canadeesche amendement tot schrapping van art. 10, door Doherty in de eerste Commissie op sobere, doch grooten indruk makende wijze verdedigd. In dien zin gingen ook de voorgestelde regelen tot uitwerking der bepalingen omtrent de economische blokkade Het was te verwachten dat men hier zou stuiten op verzet van Frankrijk. Frankrijk, dat altijd heeft geleefd, en nog steeds leeft, in een voortdurende vrees voor de bedreiging uit het Oosten, en dat reeds de verwachting, in een verdrag met Engeland en Amerika een waarborg voor zijn veiligheid te vinden, in rook had zien vervliegen, heeft zich van het begin af aan als voorvechter voor de militaire Bondsactie opgeworpen en zich verzet tegen alle pogingen, om die actie te verzwakken. Het resultaat is geweest dat formeel geen groote veranderingen in het Pacte zijn aangebracht. Maar wie dieper in de zaak doordringt zal zien, dat de blokkade-regelen, die de Assemblée ter uitwerking van art. 16 heeft aangenomen, allerminst in staat zijn een krachtig collectief optreden in geval van verdragsschending te bevorderen, integendeel, erop gericht zijn de souvereiniteit der Leden zooveel mogelijk te ontzien, de rol van den Raad tot een zuiver adviseerende te maken en ieder de vrije beslissing te laten, zoowel omtrent de deelneming aan de dwangmiddelen als ten aanzien van de keuze dier middelen en het
tijdstip hunner aanwending. En wat art. 10 betreft, het niet aannemen van de interpretatieve verklaring, door de eerste Commissie voorgesteld, en die tot strekking had, dat dit artikel geen enkele verplichting oplegde die niet reeds uit andere artikelen van het Pacte voortvloeide,
| |
| |
moge op het eerste gezicht een succes voor het Fransche streven lijken, wanneer men de zaak op den keper beschouwt vraagt men zich af, welke practische beteekenis artikel 10 zal kunnen hebben, als een zoo groot deel der Leden het artikel interpreteert als thans gebleken is.
De Vergadering heeft echter nog andere resultaten gehad dan de min of meer negatieve die hierboven zijn besproken. Ik laat rusten hetgeen zij deed op het gebied van verkiezing van de rechters van het Hof, van opium, van vrouwenhandel en wat dies meer zij. Maar ik bedoel dit: dat zij het inzicht heeft verdiept in het goede, dat in den opzet van den Volkenbond schuilt, doch tegelijk ook in zijn fouten. Meer dan de eerste maal is aan den dag getreden het verkeerde van het systeem, om een wereldbond in jaarlijksche bijeenkomsten van enkele weken, zonder behoorlijke voorbereiding, het internationale leven tot in onderdeelen gemeenschappelijk te doen regelen. De belangengemeenschap tusschen de verschillende deelen der aarde, in het bijzonder tusschen het Amerikaansche en het Europeesche continent, is niet van dien aard, dat zij op den duur tegen deze krachtproef bestand is. Zoodra het enthousiasme bekoelt, na den gemeenschappelijk gevoerden oorlog door de idee van de universeele aaneensluiting gewekt, doen weder de nuchtere overwegingen der realiteit haar intrede. Het blijkt onmogelijk de volken jaarlijks uit alle deelen der wereld te doen samenkomen om onderwerpen te bespreken, die voor velen hunner van uiterst geringe beteekenis zijn; onmogelijk, om hen hun leidende staatslieden ieder jaar maanden lang te doen afstaan voor conferenties, die een groot deel van den tijd verdoen aan onderwerpen van secundair belang, - waartoe nog het noodlottig streven, van sommigen om de Assemblée te mengen in allerhande onderwerpen van humanitairen en philantropischen aard, die in eenigerlei opzicht een internationaal karakter vertoonen, het zijne bijdraagt. Reeds thans, bij de tweede bijeenkomst der Vergadering, moest men constateeren, dat een derde deel der Zuid- en Midden-Amerikaansche staten - zes van de zeventien - niet meer aanwezig was.
Deze omstandigheid is niet zonder invloed gebleven op de Vergadering. Zij had tengevolge, dat Zuid Amerika zich veel minder op den voorgrond kon plaatsen dan het vorige jaar;
| |
| |
een voorstel om het Spaansch als derde officieele taal te aanvaarden, gelijk het toen door de Spaanschsprekende landen was gedaan, en waaraan men toen nauwelijks ontkomen was, zou nu geenerlei kans van aanneming meer hebben gehad. Te voorzien is, dat nog wel meer Amerikaansche staten zullen afvallen; de weinige geneigdheid bij velen hunner, om hun aandeel in de kosten van den Bond te betalen, is een duidelijk voorteeken, en het zal zeer de vraag zijn of de poging van den Bond, de belangstelling levendig te houden door oprichting van een succursaal van het Secretariaat in Zuid-Amerika, inderdaad den geleidelijken afval der Amerikaansche staten zal kunnen voorkomen.
Voegt men hierbij de weinig belangrijke rol der Japansche en Chineesche delegaties, dan zal het duidelijk zijn, dat de Vergadering van den Bond een meer Europeesch karakter moest vertoonen dan de eerste maal.
Doch dit verschijnsel heeft zeker zijn lichtzijde gehad. Met de verwerving van een overwegend Europeesch karakter heeft de Bond tegelijk aan zelfvertrouwen gewonnen. Men is gaan inzien, dat er genoeg belangen zijn, die door onderling overleg ook zonder Amerika kunnen worden geregeld; genoeg geschillen - de Aalandseilanden, Opper-Silezië en Albanië leveren er het bewijs van -, die ook zonder Amerika door den Bond tot een oplossing kunnen worden gebracht. Van de fantastische hoogten, waarop hij aanvankelijk gericht was, heeft de Bond zijn blik tot een meer bescheiden niveau laten neerdalen, maar daarbij de overtuiging gewonnen, dat hij, op dit niveau, zich zal weten te handhaven. Dat Duitschland nog niet in den kring is opgenomen, behoeft men niet te tragisch op te nemen. Wel sterk kreeg men op deze laatste bijeenkomst der Assemblée den indruk, dat de Duitsche Regeering slechts den wensch tot toetreding had behoeven kenbaar te maken, om tot den Bond te worden toegelaten. Overigens neemt het Duitsche Rijk reeds thans in tal van opzichten, in het bijzonder door vertegenwoordiging in verschillende der technische organisaties van den Bond, aan diens werkzaamheden deel.
Wil dit nu zeggen, dat een zuiver Europeesche organisatie als einddoel zou zijn te beschouwen? Geenszins. Doch dit kan de weg worden waarlangs men zal komen tot datgene,
| |
| |
waarvan - naar wij thans inzien - men van den aanvang af had moeten uitgaan: een periodiek wereldoverleg over de hoofdlijnen der internationale staatkunde, een uitwerking van details in kleinere belangengemeenschappen. Ook reeds ter Vergadering brak zich deze tendens baan in het voorstel van Tsecho-Slowakije tot wijziging van art. 21 in dien zin, dat de Bond de z.g. regionale overeenkomsten zou bevorderen en onder zijn auspiciën nemen. Het was ongelukkig, dat het voorstel juist van die zijde kwam: terstond heeft men er politieke bijbedoelingen van Benes, den vader der Kleine Entente, in vermoed, en zich daardoor zeer gereserveerd er tegenover betoond. Juist echter was het denkbeeld, dat de gewenschte universaliteit van den Bond zich niet moet openbaren in een streven bij elke mogelijke conferentie vertegenwoordigers van alle staten der wereld om de groene tafel te willen brengen. Men moet niet trachten - reeds te Barcelona, waar het gold het wereldverkeer te regelen, heeft men deze ervaring opgedaan -, uniforme regelingen tot stand te brengen in materies, die wegens de uiteenloopende toestanden en ontwikkelingsstadia der onderscheidene landen niet of slechts in uiterst vage trekken uniform te regelen zijn. Natuurlijk is samenwerking met Amerika voor tal van onderwerpen gewenscht en zelfs noodzakelijk. Maar men kan nu eenmaal niet het feit negeeren, dat een oceaan het Europeesche van het Amerikaansche continent scheidt, en dat de Monroe-leer den overtocht niet vergemakkelijkt. Vanaf het oogenblik, dat Wilson, door de publieke opinie in zijn land gedrongen, de Monroe-leer in het Verdrag deed erkennen, was het systeem van dat Verdrag veroordeeld. Want de Monroe-leer is, hoe men het ook wende of keere, met het dogmatisch universaliteitsbeginsel, voor het overige in het Verdrag gehuldigd, in flagranten strijd, en een vasthouden aan deze leer kon niet anders dan leiden tot verwerping van het Verdrag. Wil men zich van de samenwerking met Amerika
verzekeren, dan zal men een anderen weg moeten inslaan en zich daarbij er wel rekenschap van geven, dat de Amerikaansche staten niet eenvoudig als Europeesche in het systeem kunnen worden ingedeeld, en dat zij er zeer speciaal bezwaar tegen hebben, als de politie-agenten van Europa te worden gebruikt. L'Europe devra laver son linge sale en famille. Indien men
| |
| |
dit in het oog houdt, indien men de besprekingen ter Vergadering, waar de leden van den Volkenbond zich door de leiders hunner buitenlandsche politiek doen vertegenwoordigen, tot de politieke hoofdzaken beperkt, indien men de overige onderwerpen van internationaal belang door technische conferenties van de belanghebbende staten en niet dan na grondige voorbereiding laat behandelen, en tenslotte den - wellicht eenigszins uitgebreiden - Raad met het ‘dagelijksch bestuur’ blijft belasten, dan inderdaad zal men de basis hebben waarop een krachtige Volkenbond zich ontwikkelen kan. Reeds zijn er teekenen, dat de praktijk zich inderdaad in die richting beweegt: door het aaneengroeien van eene ‘Association of Nations’ als Harding beoogt, met een ver-Europeeschten Volkenbond, zou men tot een beteren toestand kunnen geraken. Eene Association of Nations alléén - welke zich uitsluitend zou bepalen tot periodieke besprekingen van de leidende staatslieden der verschillende volken -, is, hoe nuttig ook op zichzelve, daartoe niet voldoende. Het zou een loslaten zijn van het denkbeeld eener meer volledige en meer permanente organisatie der statengemeenschap, dat in den Volkenbond zijn begin van verwezenlijking heeft gevonden. Wat thans reeds in die richting bereikt is heeft het bestaansrecht van den Volkenbond voldoende bewezen. Het mag en kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Maar het is vatbaar voor ontwikkeling in zoodanigen geest, dat ook de Vereenigde Staten hun pogingen om te geraken tot het zelfde doel als de Volkenbond beoogt, niet langer behoeven uit te oefenen naast den Bond, maar het kunnen doen in den Bond.
J.P.A. François
12 December 1921. |
|