De Gids. Jaargang 85
(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Sept. 1921.‘I believe that the more the English people consider it, the more clearly will they perceive that it never can be either wise or honourable to turn law-breakers into lawmakers, to subject a loyal population to a disloyal one, or to place a vital and integral portion of this great Empire in the hands of men whose attachment to that Empire they have the very gravest reason to suspect.’ Aldus William Hartpole Lecky in een redeGa naar voetnoot1) in het voorjaar van 1889 gehouden te Birmingham, een stad waar hij zich weinig thuis voelde, maar waar hij, als geboren Ier, zijn rol had te vervullen in een anti-Home Rule-betooging door Chamberlain georganiseerd, en waar alleen geboren Ieren spreken zouden.
‘I feel sure that your cordial approval of the retention of Irish representatives at Westminster will gain you support in many quarters from which it has hitherto been withheld’ (Rhodes aan Parnell, 24 Juni 1888, bij de toezending van een cheque van £ 10.000 voor de partijkas der lersche nationalisten).Ga naar voetnoot2) - ‘If the exigencies of pary necessitate a Home Rule Bill without representation at Westminster, your association must return my cheque’ (Rhodes aan Schnadhorst, 23 Febr. 1891, bij de toezending van £ 5000 voor de kas der liberale partij).Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 176]
| |
Ik schrijf deze dingen uit, om iets van de ingewikkeldheid van het Iersche vraagstuk te doen gevoelen. Niet als zou er in dertig jaar niets veranderd zijn. De verwerpelijkheid van één der drie dingen die Lecky afwijst, staat voor de Engelsche opinie van heden niet meer vast. Zij heeft ingezien, dat de wet van Ierland voortaan zal moeten worden gemaakt door wie gisteren de wet van Engeland schonden, en dat naar het eenig middel te grijpen dat in Ierland anarchie door orde kan doen vervangen, voor Engeland het tegendeel van onverstandig of oneervol is. Wat niet is veranderd, is de onmogelijkheid, Ierland uit te sluiten van het Rijk; ten eerste omdat Ulster zich niet laat uitsluiten maar zou opstaan, en dus de pacificatie toch weer zou mislukken; - ten andere, omdat Engeland zijn veiligheid, het Rijk zijn eenheid, door een dading met Ierland versterkt willen zien, niet verzwakt.
Waarom is de imperialist-bij-uitstek er zoo op gesteld geweest, dat Ierland te Westminster óók vertegenwoordigd blijven zou, juist nadat het zijn eigen parlement zou hebben gekregen? Opdat Westminster zijn deur voor de andere dominions dan te minder zou kunnen sluiten. ‘Side by side with the tendency to decentralisation in local affairs, there is growing up a feeling for the necessity of greater union in Imperial matters...’.Ga naar voetnoot1)
Het is het Rijk geweest, dat, in de persoon van Smuts, dezen zomer tot de oplossing van het Iersche vraagstuk een weg heeft willen banen. Die weg kan niet uitloopen - op Rijksverzwakking. Ziet de Valera dit niet in? Hij geeft te verstaan, dat als de souvereiniteit der ‘Iersche republiek’ die hem afvaardigt maar eerst wordt erkend, die souverein bij de onderhandeling zelve ten uiterste schappelijk zal blijken. Hij eischt daarmede voor Ierland toch een status op niet gelijk aan doch boven dien der dominions. Den steun der dominions zal hij voor dien eisch bezwaarlijk verkrijgen. Een overeenkomst | |
[pagina 177]
| |
tusschen twee gelijkgerechtigden zou door den een (Ierland) kunnen worden opgezegd. Nu is een recht tot afscheiding meermalen door koloniale premiers verkondigd (nog in 1911 noemde Fisher (Australië) het ‘den hoeksteen van het Rijk’), doch door het Rijk als geheel - waartoe immers ook Engeland behoort - is het nimmer erkend, en toen hun tijdens den wereldoorlog de zwaarste offers werden gevergd, heeft geen der dominions die onthouden, klonk het in Australië's parlement: ‘wanneer het Rijk in oorlog is, is Australië in oorlog’, en bezegelde dat van Zuid-Afrika in groote meerderheid eene dergelijke verklaring van Botha. Wil men nu laten wegen, dat de dominions Engelsch van bloede zijn, en de Ieren een eigen volk, dan kan geantwoord dat de bevolking van Canada, met zijn Franschen, die van Zuid-Afrika, met zijn Hollandsche Afrikaanders, geen ethnographische eenheid vormt; - evenmin die van Ierland zelf. met zijn Ulstermen; - om van Indië niet te spreken. Het Britsche Rijk mag zeggen te hebben bewezen, dat het voor meer dan één volk ruimte biedt. Voor volken die willen, en zoolang zij het willen? Maar willen de Ieren dan anders? Tegen het object der onderhandeling: de overeenbrenging van Ierland's wenschen met het Rijksbelang, en omgekeerd, zegt de Valera geen bezwaar te hebben. Lloyd George wil hem ontvangen als ‘den gekozen vertegenwoordiger der groote meerderheid van Ierland's bevolking’, van Sinn Fein m.a.w.; van de organisatie, die Engeland met de wapenen weerstreefde. Een onderhandeling met rebellen dus. De rebel kan wat hem in die onderhandeling aangeboden wordt, te gering achten, en dus den vrede weigeren; hij onderwerpt zich dan aan de beslissing der wapenen. Hij kan echter kwalijk verwachten, vóór de onderhandeling erkend te worden in eene kwaliteit die hij bij feite niet bezit, die de tegenpartij als mogelijke uitkomst van onderhandeling van te voren afwijst, en die hij zelf zegt te willen verliezen, als zij eerst maar in hem aanwezig is verklaard. Op zijn best is in zulke omstandigheden een verlengd bestand mogelijk; geen vrede. Dat Ierland de verspeling der geheele kans op lotsverbetering en staatsverhooging inderdaad aandurft, moet nog blijken. Dat Engeland zich eene | |
[pagina 178]
| |
hernieuwing van het bloedbad uiterst gaarne bespaard zag, is duidelijk; maar dat het daarvoor eene capitulatie over hebben zou, ondenkbaar. Het zou er geen rust mee koopen, de getrouwen verbijsteren, den Rijksband slaken.
Welke de beteekenis van den Volkenbond voor de naaste toekomst zijn zal, hangt minder van de debatten in de Vergadering, dan van de ontvangst der daden van den Raad af; - van de eene daad bovenal, die, ten einde van eigen vermogen, de Opperste Raad der Geallieerden hem verzocht heeft: de voordracht eener beslissing in zake Opper-Silezië. Frankrijk bleef in den Oppersten Raad in de minderheid, maar een openlijke breuk durfde Engeland niet aan. In den Volkenbondsraad hebben de grooten zich voorloopig teruggetrokken en laten eerst de kleinen rapporteeren; zal Frankrijk zich gewonnen geven, als het voorstel dier kleinen het straks een teleurstelling bereidt? Hoopt het nog iets van Amerika? Briand zegt voor en na, stellig naar Washington te willen gaan, terwijl Lloyd George zijne komst in het onzekere laat en misschien Curzon zal zenden. Wat men in Amerika hoog opneemt. En Keynes' voorspelling der ineenstorting van Duitschlands betaalkracht al in 1922? Het zal voor het gemeene belang der Geallieerden niet te veel zijn, als aanstonds de Volkenbondsraad in zake Silezië een vast besluit voordraagt, en de Opperste Raad het overneemt en uitvoert. Want met uitvoeren belast zich de Volkenbond niet: zie Polen-Litauen. Het uitvoeren komt op Engeland-Frankrijk-Italië aan, die er, bij eensgezindheid, in het geval van Silazië, ook wel de macht toe hebben. Maar zullen zij, in het gezicht van naderend gevaar en dreigende schande, het nog tot eensgezindheid weten te brengen? Hoe weinig hartelijk de gevoelens ook der Italianen jegens de Franschen al weder geworden zijn, komt daareven het incident te Venetië bewijzen. Mochten de Europeesche groote Drie bij voortduring onmachtig blijken de zaken hunner eigen gemeenschap te redderen, hoe te hopen dat de Volkenbond het hun verbeteren zou? De Volkenbond moge eenige waarde houden voor zaken van het tweede of derde plan, om de centrale moei- | |
[pagina 179]
| |
lijkheden te lijf te gaan, ontbreken hem alle middelen; en die alsnog te scheppen, zal de oneenigheid zijner machtigste leden hem ontzeggen. Rentrée van de Vereenigde Staten, zoo niet in den Bond, dan toch in den Oppersten Raad? De oproep naar Washington beduidt, dat die niet voor niets te krijg is...
C. |
|