| |
| |
| |
Kantteekeningen bij Dante's Monarchia.
Van de geschriften, die wij buiten de Divina Commedia aan Dante zijn verschuldigd, is De Monarchia zeker een der merkwaardigste. Wij weten niet met zekerheid aan te geven, op welk tijdstip hij het heeft geschreven of in de wereld gezonden; ook kunnen wij slechts gissingen maken omtrent het naastliggend doel, waarmede het werd opgesteld. Wel kunnen wij er uit zien, dat het werd geconcipieërd, om de macht van den keizer tegenover het pauselijke ingrijpen, wat de tijdelijke zaken betreft, te verdedigen.
Alhoewel er enkele pogingen zijn gedaan om het auteurschap van de Monarchia aan Dante te ontzeggen, zijn deze slechts uiterst zwak geweest en sporadisch tot uiting gekomen, en volgens alle Dante-kenners van eenigen naam, staat dit evenzeer vast als dat van de Divina Commedia. Het is nu eenmaal geen ongewoon verschijnsel, dat aan het auteurschap van enkele der voornaamste producten van den menschelijken geest wordt getwijfeld. Is dit niet het geval bij de Ilias en de Odyssee, bij la Chanson de Roland, het Nibelungenlied en Van den Vos Reijnaerde, bij de Imitatio Christi, bij het werk van Shakespeare, bij den Lazarillo de Tormes? Bij de Divina Commedia staat het onwrikbaar vast, dat niemand anders dan Dante de zanger er van is. Wanneer wij nu aannemen, dat de Monarchia ook van hem afkomstig is, omtrent welken tijd werd het dan geschreven? Is het een werk van zijn jongere jaren of een van zijn ouderdom? Eenigen wijzen den tijd vóór Dante's ballingschap als het
| |
| |
tijdstip van ontstaan aan. Anderen zeggen, dat het geschrift moet dateeren van een tijdstip, waarop de pauselijke goedkeuring van een Duitschen Roomsch-Koning in twijfel werd getrokken. In 1300 beweren enkelen, zou Dante niet in staat zijn geweest De Monarchia te schrijven, hem zou de wetenschappelijke voorbereiding nog hebben ontbroken en alleen de latere levensjaren van den dichter kunnen, volgens hen, de tijd zijn geweest, waarin De Monarchia ontstond. De verschillende uiterlijke argumenten, welke voor de een of andere zienswijze schijnen te pleiten, berusten alleen op gronden van meerdere of mindere waarschijnlijkheid. Geen enkel brengt zekerheid en ik meen, dat men zich hier vooral tot de innerlijke hoedanigheden van het geschrift moet wenden. De bezonkene en meer passielooze schrijfwijze doet het vermoeden rijzen, dat wij een werk vóór ons hebben van des dichters laatste levensjaren. Het is een werk uit één stuk. Het zit logisch ineen en alhoewel onder zijn grondvesten een vulkaan schijnt te rommelen, de oppervlakte en het uiterlijk aanzien blijven geheel kalm en bijna onbewogen. Dit verzet zich tegen het aannemen als zou Dante een pamflet hebben geschreven, een gelegenheidsschrift gecomponeerd, terwijl het meer eene algemeene rechtvaardiging lijkt van zijne meening in politieke zaken. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk, dat het geschrift omtrent 1317 is ontstaan. Dat het niet de goedkeuring der Guelfen en der kerkelijke partijen heeft weggedragen, bewijst dat de kardinaal Bertrand del Poggetto, de pauselijke legaat, het geschrift van den dichter, als kettersch, na den terugkeer van Lodewijk den Beijer in Duitschland liet verbranden en het door het Concilium Tridentinum op den index der verboden boeken werd gezet. Daarover behoeft men zich geenszins te verwonderen, want het is een aanval op de pauselijke macht, die steeds verder buiten hare geestelijke functies dreigde te gaan. Ook
Dante wilde een dam opwerpen tegen de stroomingen der pauselijke wereldmonarchie. Hij wilde, dat niet de Paus, maar de keizer, als hoofd van het Romeinsche volk, de wereld zou regeeren in tijdelijke zaken. Deze meening is ook de grondslag der Divina Commedia. Dante's geest bleef zichzelf in al zijn uitingen, gedurende zijn geheele leven getrouw. Zijn aanleg echter, was die van het overheerschend gevoel, dat hij
| |
| |
heeft uitgezongen in de taal, waarin hij als kind werd opgevoed. Zijn denken en zijne zuivere ideeën-wereld, ten opzichte van de practische wereldorganisatie, heeft hij blootgelegd in de Latijnsche taal, het orgaan der toenmalige beschaafde wereld. Ook hier zou men een argument kunnen te berde brengen voor het late ontstaan der Monarchia, want een dichter-in-het-algemeen begint met het zich uitzingen en neemt pas later deel aan het verbeteren van de hem omringende toestanden.
Moge ook voor de kenners van Dante de vraag naar het tijdstip van het ontstaan der Monarchia belangrijk zijn, voor den hedendaagschen lezer, die alleen met hem den tocht door hel, vagevuur en hemel wil doen, is zij dat in slechts geringe mate. Het geschrift heeft weinig tot den roem van zijn auteur bijgedragen. Alhoewel hij in ruime mate heeft deelgenomen aan den strijd van de politieke ideëen van zijn tijd, voor ons heeft dat slechts een secundair belang. Met allen eerbied voor den grooten dichter gesproken, De Monarchia heeft de waarde der Divina Commedia niet verhoogd; het is en blijft een curiosum. Wij staan tegenover het complex van deze redeneeringen wild vreemd. Geen enkele volzin, geen enkel syllogisme kan inslaan bij ons, menschen van de twintigste eeuw. Dit kon reeds sedert het verdwijnen en vergaan van den geest der middeleeuwen het geval niet meer zijn en ook tijdens de renaissance kan er geen mogelijkheid zijn geweest, dat daar aan eene bijzondere aandacht werd geschonken. Het is een nutteloos spel des geestes, zoo dat in het geheele geschrift geene blijvende beschouwing van werkelijke doorslaande kracht wordt aangetroffen. Ook van eenig diep inzicht in de practische politiek geeft het weinig blijk, tenzij dan daar, waar hij voor de volkeren, die volgens zijn inzicht door den algemeenen monarch moeten geregeerd worden, het behoud van hun individueele instellingen en gebruiken opeischt. Zijn idealisme gaat niet op tot die hoogte, dat hij voor alle menschen, voor alle bewoners der aarde dezelfde wetten en instellingen zou verlangen.
Het geschrift is verdeeld in drie boeken, waarvan ieder een bepaalde stelling verdedigt. Het eerste zegt, dat er één algemeene monarch voor de wereld noodig is. Voor de ontwikkeling van de menschheid is een algemeene vrede
| |
| |
noodzakelijk. Deze kan slechts bereikt worden, wanneer er één monarch is. Die heeft niets meer te verlangen en kan dus ook aan zijn medemenschen geen onrecht aandoen. Er is voor de wereld een immanent doel, dat zijn verwerkelijking uit noodzakelijkheid eischt. De wereld is dan op haar best geconstitueerd, wanneer de gerechtigheid volkomen is. Dit is het geval bij de monarchie. De monarch alleen kan de triomf daarvan bewerkstelligen, omdat hem het begeeren ontbreekt, want hij bezit alles. Hij alleen, in wien de voorwaarden tot regeeren zich het best concentreeren, kan ook anderen daar mede begiftigen. Dat is alleen bij den monarch het geval, omdat hij het beste oordeelt en de meeste rechtvaardigheid bezit. Wat door één ding kan geschieden, geschiedt beter door dit, dan door meerdere dingen. Daarom is eene monarchie het meest doelmatige. De Zoon Gods wilde worden geboren onder de volkomen monarchie van Keizer Augustus, waaronder de vrede algemeen was.
Het tweede boek betoogt, dat voor de wereld-monarchie het Romeinsche volk met den keizer aan het hoofd is aangewezen. Dit bewijst hij door Virgilius, wiens held Aeneas hij als een historisch persoon schijnt op te vatten en die de grondlegger is van het Romeinsche imperium; want het imperium komt toe aan het edelste volk. De Romeinen waren het edelste volk, dus aan hen komt toe het imperium. Christus heeft door zijn onderwerping aan het keizerlijke edict het recht van de Romeinsche heerschappij erkend. Christus heeft zijn doodvonnis uit de handen van Pilatus, den vertegenwoordiger der Romeinsche heerschappij, aangenomen. Aldus heeft hij de rechterlijke macht van het Romeinsche rijk erkend.
De twee eerste boeken van De Monarchia zijn voornamelijk gericht tegen de Guelfen: De Franschen, die een nationaal koninkrijk vorderden of de Italiaansche kleine republieken, die hunne onafhankelijkheid eischten.
In het derde boek trad Dante voornamelijk als Ghibelijn op; hij verlangt daarin de onafhankelijkheid van het keizerschap ten opzichte van het pausdom. Het keizerschap stamt onmiddellijk van God af en moet niet door bemiddeling van het pausdom worden overgedragen. Hij bewijst dat door verschillende bijbelplaatsen. Hij zegt o.a. dat Samuel bij het
| |
| |
stellen van Saul op den troon en bij diens vervallen verklaring van den troon, niet als plaatsvervanger Gods, maar als Gods afgezant en bode heeft gehandeld; want iets anders is de plaatsvervanger dan de bode. De plaatsvervanger heeft de jurisdictie; de bode niet, want hij is alleen bode. Zooals de hamer alleen door de kracht van den smid arbeidt, zoo handelt de bode alleen naar den wil van hem, die hem zendt. ‘Wanneer dus God door zijne bode Samuel dat liet doen, zoo volgt nog niet, dat de plaatsvervanger Gods dat kon doen. God heeft veel door de engelen laten doen, doet dat nog.’
Verder betoogt Dante, dat het keizerschap reeds werkzaam was op een tijdstip, dat de Kerk en het Pausdom nog niet bestonden, bij gevolg is de afhankelijkheid van het keizerschap van het pausschap uitgesloten. De kerk vermag geen bewijs te brengen, dat zij de keizerlijke macht rechtmatig kan overdragen.
Toch heeft Dante des keizers absolute onafhankelijkheid van den Paus niet volgehouden:... want, zegt hij op het einde, ‘de questie der onafhankelijkheid moet niet zóó worden uitgelegd, als of de Romeinsche vorst in geen enkel opzicht onder den Romeinschen Paus zou staan, daar het sterfelijke geluk in een zekeren zin op het onsterfelijke is gericht, daarom moet de Caesar tegenover Petrus dien eerbied gebruiken, welken de oudste zoon zijn vader verschuldigd is’. Zoo heeft Dante eenigszins teruggenomen en verzacht de scherpe en hoekige stellingen van dit derde boek der Monarchia.
Zooals uit dit overzicht blijkt, komt hier menige bewering voor, die wij ons moeilijk kunnen verklaren. Hoe komt het, dat Dante de helden en heldinnen van Virgilius, Aeneas, Creusa, Dido en Lavinia en meer anderen, van wie het bestaan onzeker is, als historische personen opvoert, terwijl toch reeds de kerkvader Augustinus zoo vele eeuwen te voren ze naar het rijk der fabelen heeft verwezen? Men zie daarvoor Conf. I:13. Het is toch moeilijk aan te nemen, dat bij Dante de geschiedkundige realiteit van zoo veel mythologische personen heeft vastgestaan en de eerbied voor zijn meester Virgilius, dien hij blijkbaar boven alle dichters stelde, ook boven Homerus, hem allen historischen zin zou hebben ontnomen. Deze kwam bij hem ook te kort, toen hij het
| |
| |
keizerschap der oude Romeinen met dat van het Romeinsch-Germaansche in dit geschrift, gelijk stelde.
Dit in middeleeuwsch Latijn opgesteld geschrift is voor de kennis van Dante's politieke meeningen van groot gewicht. Men leide er echter niet allerlei ideeën uit af, die slechts het product van den laatsten tijd mogen heeten. Houston Stewart Chamberlain in zijn Grundlagen des XIX Jahrhunderts stelt hem voor als een Germaan en een voorlooper van Luther. Hij was nog het een, noch het andere. Hij was een echte Italiaan en zijn antagonisme tegen sommige pausen was zuiver persoonlijk. De pauselijke autoriteit in geloofszaken heeft hij nooit betwist. De Monarchia echter geeft blijk van een onafhankelijken geest. Dat de vrijheid, waarmede hij hier is opgetreden, hem niet ten kwade is aangerekend, bewijzen de getuigenissen van verschillende pausen, die hem eer hebben bewezen en met grooten lof hebben genoemd.
Een meesterstuk lijkt mij De Monarchia niet. Zeker niet, wanneer men het beschouwt in het licht van onzen tijd. Uit het standpunt van het middeleeuwsch denken gezien, mag het een klaar en duidelijk betoog worden genoemd. Iets onverklaarbaars niettemin blijft er over zweven, als een sluier, die nog niet volkomen is opgelicht. Het lijkt mij te zijn geweest een spel van zijn geest, eene soort Utopia, een ideale conceptie, aan welker bereikbaarheid hij menigmaal zeker zelf heeft getwijfeld, meer eene vingerwijzing, een aanduiden van den weg, dien hij gaarne de menschheid zou zien gaan.
Frans Erens. |
|