De Gids. Jaargang 85
(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
De ‘Roman de la rose’ en Dante.In onzen haastig en overijld levenden tijd is het iets zeldzaams dat een geleerde zich reeds vroeg een taak oplegt waaraan hij zijn leven wil wijden, en waaraan al het overige ondergeschikt is. Naar zulk een wèloverlegd plan handelde Prof. Ernest Langlois, hoogleeraar te Rijssel. Reeds bij den aanvang van zijn loopbaan als romanist, stelde hij zich ten doel het leveren van een wezenlijk voldoende, definitieve uitgaaf van den Roman de la Rose, dat wonderlijke product van de Fransche dertiende eeuw, waarvan slechts onvoldoende drukken bestonden. In 1891 publiceerde hij een studie over den oorsprong en de bronnen van het werk; in 1910 gaf hij verslag van de handschriften, voor den Roman de la Rose talrijker dan van eenig ander Fransch gedicht, (zij zijn ten getale van meer dan driehonderd). In 1913 verscheen het eerste deel der uitgave, bevattende de uitvoerige Inleiding,Ga naar voetnoot1) in 1920 het eerste deel van den tekst; het tweede is ter perse en zal weldra zijn afgedrukt; met nog twee deelen zal de tekst (meer dan 22000 verzen tellend) zijn voltooid. Het verschijnen van deze, van zoo veel volharding en toewijding getuigende uitgaaf is een gereede aanleiding om den Roman de la Rose, dat meer vermaarde dan bekende gedicht, weder ter sprake te brengen, èn op zichzelf èn in zijn verband met een ander, veel genialer werk, Dante's Commedia. Zooals in alle handboeken der letterkundige geschiedenis | |
[pagina 383]
| |
staat te lezen, is de Roman de la Rose het werk van twee dichters, van geheel verschillenden aanleg. De eerste, Guillaume de Lorris, (hij schreef omstreeks 1235) had geen ander doel dan een Liefdekunst, een Ars amatoria te schrijven in allegorischen vorm. Aanspraak op wezenlijke oorspronkelijkheid had hij niet: geen geschrift der Oudheid was in de Middeleeuwen beter bekend dan de Liefdekunst van Ovidius; het gebruik van gepersonifieerde abstracties ging terug tot de latere Latijnsche poëzie; het kader - een tuin of paradijs der liefde, geplaatst onder de heerschappij van God Amor - komt voor in rhythmische Latijnsche gedichten van de levenslustige geestelijken der twaalfde eeuw, die het op hun beurt geborgd hadden bij de klassieke dichtkunst; de handeling, eindelijk, is ontleend aan een Latijnsch gedicht, eveneens der twaalfde eeuw, de Pamphilus, dat in de middeleeuwen zeer populair was (het gaf het aanzijn aan ons woord pamflet). Maar deze ongelijksoortige elementen heeft Guillaume de Lorris met veel talent tot één geheel verbonden; het gedicht maakt een harmonischen indruk, de allegorische gestalten hebben iets levends, het oog van den lezer volgt met genoegen de meest bevallige, soms burleske figuren, die zich bewegen in de frissche lentelucht, in een kader van groen en bloemen. En zoo de allegorie haar nadeelen had, zij had ook haar voordeelen: het thema van den Pamphilus is alles behalve moreel of zedig: het is de verleiding van een meisje, volgens alle regels der kunst; eenmaal voor het meisje de allegorische Roos in de plaats gesteld, werd het onderwerp minder stuitend. Zelfs de grootste tegenstander der allegorie in het algemeen zal, wil hij billijk zijn, moeten erkennen dat het gedicht van Guillaume de Lorris een bevallig kunstwerk is. Jean de Meun, die het door den dood onderbroken werk van Guillaume, veertig jaren later (1275-1280) voortzette en voltooide, was een man van een geheel anderen aanleg dan zijn voorganger; men kan zelfs vermoeden dat hij jegens dien voorganger bezield was door een onbewuste, maar daarom niet minder levendige antipathie.Ga naar voetnoot1) Guillaume de Lorris leeft in de conventies der ‘hoofsche’ liefde, aanvaardt in de eerste plaats de vereering der vrouw die er mede gepaard ging; hij | |
[pagina 384]
| |
schrijft zijn gedicht om te behagen aan een belle. Jean de Meun werpt dit alles overboord; hij is een man der werkelijkheid, een cynicus zelfs, vooral waar het de vrouwen geldt. Voor Guillaume de Lorris was de allegorie hoofdzaak; voor Jean de Meun is zij bijzaak, een soort kapstok, waaraan hij zijn denkbeelden en uitweidingen ophangt. Deze realist is tevens een man die zich geroepen voelt zijn tijdgenooten voor te lichten, zijn ideeën aan den man te brengen; hij wil de vruchten van zijn lectuur, voornamelijk van Latijnsche schrijvers, antieke en middeleeuwsche, verspreiden onder het groote publiek, dat alleen zijn moedertaal leest.Ga naar voetnoot1) Dezelfde man, die, als hij er zich toe gestemd voelt, waarlijk dichterlijke bladzijden kan schrijven, is vaak onuitstaanbaar pedant; hij verzwakt den indruk van plastische schilderingen door er citaten en letterkundige oordeelvellingen in te vlechten. En toch heeft deze compilator en vertaler een zeer juist inzicht in de werkelijkheid; menige plaats in zijn gedicht - ik noem hier slechts de uitvoerige episode van den jaloerschen echtgenoot die zijn vrouw bekijft - munt uit door een zeer persoonlijk realisme; niet het dichterlijke realisme der groote romans van Balzac, dat op menschen en dingen een Rembrandtiek licht werpt, maar het plat-prozaïsche van de Quinze Joïes du Mariage en van zoo menige novelle van Maupassant. En hij had ook een juist inzicht in denkbeelden, begreep wat omging en woelde in de hoofden. Hij maakt melding van de verwachtingen der opkomende experimenteele wetenschap zijner dagen (proeven met vergrootglazen en spiegels) en hoewel de onnauwkeurige uitdrukking bewijst dat hij ook hier niet zelf observeerde maar naschreef, is het toch opmerkelijk dat hij van die waarnemingen door anderen geboekt, notitie nam. Hij leefde mede met zijn tijd: de twaalfde en dertiende eeuw waren voor Frankrijk een periode van materieele ontwikkeling; maar deze was niet ten goede gekomen aan iedereen; zelfs in de stedenGa naar voetnoot2) stond voortaan | |
[pagina 385]
| |
armoede tegenover rijkdom; deze tegenstelling gaf natuurlijk aanleiding tot bespiegelingen over ‘mijn’ en ‘dijn’, tot communistische denkbeelden die door den dichter zonder omwegen worden uiteengezet in zijn schildering van de Gouden Eeuw; en tegelijk met communisme predikt hij vrije liefde. Deze onafhankelijke opvatting der menschelijke zaken, deze ontevredenheid met het bestaande, gepaard met een onverholen afkeer van huichelarij (voor Jean de Meun vertegenwoordigd in de opkomende bedelorden) maakt van dezen cynicus toch een soort idealist, die als een voorlooper schijnt van de groote revolutionairen met de pen der Fransche achttiende eeuw, Voltaire, Rousseau, Diderot (het is met dezen laatsten dat hij, wat het temperament betreft, de meeste overeenkomst vertoont). Hij draagt zorg ieder conflict te vermijden met het kerkelijk dogma (waarschijnlijk was hij in den grond der zaak geloovig katholiek) maar met de kerkelijke moraal staat hij op een gespannen voet. Zijn eerbied voor de aardsche machthebbers is theoretisch gelijk nul en een van de levendigste gedeelten van zijn gedicht is zijn voorstelling van het ontstaan van het monarchaal gezag: toen de menschelijke verdorvenheid een einde had gemaakt aan de Gouden Eeuw en het individueel eigendom was opgekomen, voelden de bezitters de noodwendigheid zich te verdedigen tegen de aanvallen der niet-bezitters: zij kozen un grand vilain, den sterksten en pootigsten kerel dien zij konden vinden en stelden hem aan tot vorst en rustbewaarder. Toen deze alleen niet tegen zijn taak was opgewassen, daar de roovers zich vereenigden om hem aan te vallen en af te ranselen, stelde men hem in staat een lijfwacht bijeen te brengen: vandaar de militaire macht der vorsten en de belastingen om die te onderhouden.Ga naar voetnoot1) - Dezelfde geest van kritiek, van oneerbiedigheid spreekt uit geheel het gedicht, bepaaldelijk uit de talrijke en uitvoerige plaatsen, die hande- | |
[pagina 386]
| |
len over de vrouwen, het huwelijk en de liefde. De geest die de Rose bezielt is wereldsch, heidensch, in den zin dien de vrome aan dit woord hecht. Niets bewijst beter dan de Roman de la Rose (werk van een tijdgenoot van Lodewijk den Heilige!) hoe onjuist de opvatting was der Romantiek, die de Renaissance voorstelde als een plotselinge vergiftiging der christelijke wereld door den geest van het antieke Heidendom: die ‘heidensche’ geest was er, lang vóór de Italiaansche humanisten, en de Roman de la Rose is slechts één van zijn uitingen. Als deze schets een niet al te onjuist denkbeeld geeft van het gedicht en van zijn makers, dan schijnt het a priori hoogst onwaarschijnlijk dat er eenig verband bestaat tusschen het werk van Guillaume de Lorris en Jean de Meun en dat van Dante. De onloochenbare, maar ietwat oppervlakkige elegantie van den eersten moest den Florentijn weinig aantrekken, de geheele persoonlijkheid van den tweeden hem geheel tegen de borst zijn. Dante was, naar aanleg en afkomst, een aristokraat; Jean de Meun maar al te dikwijls plebejisch-vulgair. De inspiratie van Dante is het Christendom en wel een zeer idealistisch opgevat Christendom; die van Jean de Meun is zeker niet christelijk en nog minder idealistisch. En toch is er een feit aan het licht gekomen dat, sedert het werd ontdekt, meer en meer de aandacht heeft getrokken, meer en meer als gewichtig werd erkend: voor eminente specialisten in de studie van Dante's leven en werken staat het thans vast, dat de dichter niet alleen den Roman de la Rose heeft gekend, maar dat hij hem heeft vertaald. De Roman de la Rose heeft niet enkel de poëzie der latere Fransche middeleeuwen als beheerscht - noodlottige overheersching - hij was ook buiten Frankrijk bekend; hij werd oudtijds vertaald in het Nederlandsch en in het Engelsch; hij werd ook gelezen en nagevolgd in Italië.Ga naar voetnoot1) En hier komt het feit waarop wij doelen. In 1881 gaf de Fransche romanist F. Castets, naar een handschrift te Montpellier - het eenige dat tot nu toe bekend werd - onder den titel Il Fiore een verkorte vertaling in het licht van den Roman de la Rose in 232 Italiaansche - precie- | |
[pagina 387]
| |
ser: Toscaansche - sonnetten. De vertaler, blijkbaar een tijdgenoot van Dante, noemt zich op twee plaatsen ‘Durante’. ‘Durante’ is de volledige vorm van den naam waarvan ‘Dante’ een afkorting is: ‘Dante’ staat tot ‘Durante’ als ‘Bice’ - dat in de Commedia wordt gevonden - tot ‘Beatrice’. Reeds Castets stelde in 1881 de vraag of die ‘Durante’ niet dezelfde persoon was als Dante Allighieri. Hij beantwoordde toen die vraag ontkennend; maar sedert won de leer van de identiteit van ‘Dante’ en ‘Durante’ aanhangers en onlangs vond zij een nieuwen voorstander van naam, Pio Rajna. Het is met Rajna's uitdrukkelijke goedkeuring dat Il Fiore dit jaar opnieuw is uitgegeven als werk van Dante. Er zijn inderdaad treffende argumenten aan te voeren voor de meening dat Il Fiore uit Dante's pen kwam. Onder Dante's kleinere gedichten vindt men een wonderlijk sonnet, dat begrijpelijk wordt als men het beschouwt als een biljet op rijm, aan een vriend gezonden met een afschrift van Il Fiore; zelfs de geheimzinnige ‘Messer Giano’ in dat gedichtje genoemd, heeft niets raadselachtigs meer als men hem identificeert met Jean de Meun.Ga naar voetnoot1) Beide dichters, Durante en Dante, zijn gelijkelijk bewonderaars van den door de Kerk vervolgden wijsgeer Seger van Braband. En zoo is er meer. Taal en versbouw schijnen niet te pleiten tegen de identiteit der dichters. De stijl van Il Fiore, hoewel niet de genialiteit verradend van die der Commedia, is op sommige plaatsen dichterlijk, op andere krachtig of treffend-ironisch. De inhoud heeft iets verrassends voor den lezer die Dante alleen uit de Commedia kent. De vertaler gaat vrij te werk, voegt hier en daar aan zijn origineel een beeld toe, maar vooral: hij verkort; al de niet-erotische gedeelten van het origineel zijn weggelaten (met uitzondering van de episode van ‘Faux-Semblant’ (‘Falso-Sembiante’), de verpersoonlijkte Huichelarij, en de uitvallen tegen de bedelordenGa naar voetnoot2) die | |
[pagina 388]
| |
daarin voorkomen). Maar niet weggelaten, hoewel ietwat ingekort en verzacht, is het grof-cynische besluit van de Rose en evenzoo is vertaald de uitvoerige rede van ‘la Vieille’ (de oude Koppelaarster), die men zou kunnen definieeren als le manuel de la parfaite courtisane. Men neemt dan ook aan dat Il Fiore het werk is van Dante's jongere jaren; Dante bekent zelf, in een plaats van zijn Purgatorio (23, v. 115 vgg.), dat hij niet altijd dezelfde ernstige levensopvatting was toegedaan die spreekt uit zijn groote compositie. Dezelfde jonge dichter, die in de werkelijkheid vertrouwelijk omging met een bon vivant als Forese Donati, kan ook, in het intellectueele, behagen hebben gevonden in het cynisme van Jean de Meun. En tevens begrijpt men dat Dante, later, toen hij anders was gaan denken, dit werk zijner jongere jaren - mogelijk slechts bedoeld als stijloefening - vrijwel heeft verloochend, zoodat het slechts in één handschrift tot ons is gekomen. Maar is Dante de schrijver van Il Fiore, dan mag men de vraag stellen of de Rose niet een zekeren invloed heeft gehad op de conceptie en de uitwerking van de Commedia.Ga naar voetnoot1) Op den eersten aanblik, weliswaar, is er tusschen de twee gedichten een even groot verschil als tusschen de persoonlijkheid van Dante en die van Jean de Meun: de Commedia is een in alle bijzonderheden meesterlijk doordachte compositie, de Roman de la Rose werd onder de handen van zijn voltooier een warboel; maar toch zijn er punten van overeenkomst. De Rose biedt zich aan als een droom, de Commedia als een visioen; in beide gedichten is de dichter tevens de hoofdpersoon, die zijn wedervaren verhaalt; in beide gedichten ook is de handeling allegorisch, met voortdurende progressie: in de Rose slaagt de held, ondanks allen tegenstand, er in, de roos te plukken; in de Commedia stijgt de dichter, uitgaande van Hel en Vagevuur, door de hemelsche sferen op tot een visioen der Godheid. - Maar behalve deze | |
[pagina 389]
| |
meer algemeene punten van overeenkomst, is er nog een meer speciaal, dat in het oog valt als men de Rose en de Commedia, als allegorieën beschouwd, vergelijkt met andere werken, die voor de middeleeuwen de klassieke modellen waren der dichtsoort. De Commedia biedt zich aan als een verhaal dat, behalve zijn algemeene allegorische beteekenis, zeer speciaal didaktische gedeelten bevat. Dante ontvangt letterlijk onderricht in verschillende punten van theologie, wijsbegeerte en wetenschap; dan eens is het Virgilius, dan Beatrice, of een persoon die den dichter ontmoet, en die het woord neemt om te doceeren (de term moet gebezigd); het groote dichterlijke verhaal is tevens een leerdicht, heeft iets van een encyclopaedie. Die didaktische gedeelten, uiteenzettingen van middeleeuwsche wetenschap, zijn niet die welke den modernen lezer het meest aantrekken, hoewel de stijl getuigt van een meesterschap in de plastische uitdrukking van abstracte denkbeelden, die met Lucretius wedijvert en hem zelfs over treft; maar zij drukken toch hun stempel op het geheel. Het behoeft niet gezegd te worden dat dit didaktische, encyclopaedische element ook wordt aangetroffen in den Roman de la Rose. Reeds in het gedeelte dat van de hand is van Guillaume de Lorris, geeft Amor in persoon den minnaar onderricht in de liefdekunst. In het vervolg van Jean de Meun is dat onderwijzende element ontwikkeld tot in het onzinnige; de roman bestaat bijna geheel uit didaktische uitweidingen, van allerlei soort, over allerlei onderwerpen, gelegd in den mond van allerlei personen; maar de handeling, hoewel aan dat element ondergeschikt, verdwijnt niet geheel; er is een voortgaande actie en een slot. Ook de Rose is een dichterlijk verhaal met ingelaschte didaktiek. Men plaatse nu naast Rose en Commedia de in de middeleeuwen zoo algemeen bekende Consolatio van Boëthius: Boëthius verviel van geluk tot ongeluk; de Philosophie komt hem troosten en behandelt tevens wijsgeerige vraagstukken; als zij haar laatste troostgronden heeft ontwikkeld is het boek uit. - Men heeft hier onderricht, maar geen wezenlijke handeling. - Het tegenovergestelde kan men zeggen van een ander allegorisch werk der wegstervende Oudheid, de Psychomachia van den Spanjaard Prudentius, in de middel- | |
[pagina 390]
| |
eeuwen eveneens algemeen bekend.Ga naar voetnoot1) In de ziel van den Christen - dat is het thema - strijden de Deugden tegen de Ondeugden; de dichter laat dus voortdurend een Deugd kampen met één of meer Ondeugden; het verhaal van deze reeks gevechten - eentonig genoeg, ondanks alle pogingen van Prudentius om er verscheidenheid in te brengen - maakt den inhoud uit van het werk. Er is hier handeling, maar geen didaktiek: de leer, de moraal moet door den lezer uit het gedicht worden getrokken. De verbinding van de elementen didaktiek en handeling is geheel eigen aan de Commedia - en aan den Roman de la Rose. Deze overeenkomst kan moeilijk toevallig zijn. Verder dan de aanwijzing van dergelijke coïncidenties in den vorm kan men voor het oogenblik niet gaan. Een plaats uit den Roman de la Rose, die door Dante zou zijn nagevolgd, hetzij in de Commedia, hetzij in een ander zijner sedert lang bekende werken, is tot nu toe niet ontdekt.Ga naar voetnoot2) Maar zelfs indien men in dit probleem zich tevreden moest stellen met waarschijnlijkheden, verdienen deze in het licht te worden gesteld. De Commedia is zulk een geheel eenige schepping, dat niets van hetgeen, al is het slechts bij waarschijnlijke onderstelling, tot haar ontstaan kan hebben bijgedragen, onverschillig kan zijn. En tevens is de invloed, dien de middeleeuwsche letterkunde van Noord- en Zuid-Frankrijk op de zich ontwikkelende Italiaansche der dertiende en veertiende eeuw heeft uitgeoefend, zóó overwegend geweest, dat men zeker niet te ver gaat als men ook bij den oorsprong van Dante's groot gedicht herinneringen meent te ontdekken aan een voornaam werk der Fransche dertiende eeuw.
Parijs. G. Busken Huet. |
|