De Gids. Jaargang 85(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Oud verdriet. Ach, al zoo lang hangt voor dit raam Het neêr gordijn, en wie er gaat Aldaaglijks naar het werk de stille straat Kent wel dit huis en d' altijd zelfden naam - Want mijn verdriet wordt oud En dof en zwijgend waart Het door mijn huis en houdt De dingen stil en licht vervaard Voor iets wat wel gebeuren kon, Maar nog niet kwam, vandaag nog niet. Een oude zieke is mijn moe verdriet, Die zal wel nooit meer gaan in zon En lucht en nog eens beter zijn, En ook hoe lang al zwijgt het oud refrein Met uwen naam dat geen vergetelheid Maar wel wat rust een pooze gaf, En waarin iets was uit den tijd Vóór dat verdriet geboren werd, veraf Een glimp van vreugd'. Maar, o, de strijd, De wanhoop en de wilde kracht Toen mijn verdriet was jong! De pracht [pagina 220] [p. 220] Der sombere dagen, sterk en fel En schier ondraaglijk! En de paarse hel Der nachten, en het: berusten nooit! Die storm van hartstocht, fier en onverstrooid Tierend om uw ombloemd godinnebeeld, Dat lachte licht als werd het wuft omspeeld - Ook dat werd laf en mat - - Ach, oud verdriet, Wel altijd zal dat dof gordijn Daar hangen, en wie ouder zijn En 't zien vermoeden wel - maar niet Wie jong nog zijn - hoe ook in dat Beloken huis de fonkelende schat Van leven heeft gebrand. En niet om wat Begrijpen zij, maar wel gaan kind'ren schuw Niet meer die stille straat, maar 't and're pad - En dat zal zijn om u. C.A.J. van der Linden. Vorige Volgende