De Gids. Jaargang 85(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Twee sonnetten naar Christina Rossetti. Na den dood. Half waren de gordijnen toe, en tegen het venster groeide klimop aan waarin de zon schaduwspeelde en bloemen welbeminde bedekten 't bed waarop ik was gelegen. En ik, toen hij zich naar mij neeg en meende dat ik hem niet kon hooren, hoord' hem zeggen: ‘Arm kind, arm kind’: toen wendde hij zich weg en werd het zeer stil en wist ik dat hij weende. Hij heeft het doodenkleed niet weggevouwd van mijn gelaat en peluw, noch ook heeft hij met mijn hand in zijn hand bij mij gezeten. Hij, die mij niet beminde toen ik leefde, had nu wel meêlij, en 't is zoet te weten dat hij nog warm is ook al ben ik koud. [pagina 218] [p. 218] Rust. Aarde, wees zwaar op haar zachte oogen, wees een zegel op haar waakzware oogen, Aarde; omsluit haar dicht, opdat gij haar bespaar te hooren ons zuchten en ons lachen heesch. Zij vraagt noch antwoordt meer naar onze wijs; 't zalig gebrek van al wat haar hier pijnde geeft haar, omschaduwend als een gordijn, de stilheid, die haast is als het Paradijs. Nacht klaarder dan de noen is om haar henen, stilte welluidender dan eenig lied; tot zelfs haar hart beweegt zich langer niet: Haar rust, die is zonder verloop van tijd, zal haar, ten dageraad der Eeuwigheid als zij ontwaakt, niet lang hebben geschenen. A. Roland-Holst. Vorige Volgende