De Gids. Jaargang 85
(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |
Bibliographie.‘Les cahiers verts.’ - Maria Chapdelaine par Louis Hémon. - Paris, Grasset.Daniel Halévy, een der medewerkers van Charles Péguy aan de ‘Cahiers de la Quinzaine’, is, doch niet om zelf ze uit te geven, begonnen werken te verzamelen, welke hij in eenig verband wil houden, door ze als ‘cahiers verts’ te betitelen. Het debuut is gelukkig. Van een jong gestorven schrijver is deze vertelling van eenzaam leven het dichterlijk debuut en tevens het eenige werk geweest. Onlangs mocht ik zwakkelingen, die Thoreau niet hebben begrepen, hier wijzen op het getuigenis van een Duitsch toerist, die gezien had, hoe slecht menschen er aan toe waren, in het oerwoud van Sumatra levend. Hémon heeft het harde bestaan aanschouwd van Franschen, die zich door mooie praatjes hadden laten overhalen om ‘in de vrije natuur’ van Canada slaafschen arbeid te doen in stâge ontbering. Doch ook bij de afstammelingen van voortrekkers is Hémon geweest en dezen bleken prachtig vol geestkracht. Kort zijn de zomers in dat noorden van Canada en schrikkelijk is een lange winter in de afzondering van het woud. Doch des zomers foltert de hitte en erger plaag nog zijn de, met dichten rook slechts voor een kort oogenblik te verdrijven insecten. Hier, waar de volledige vrijheid zijn zou, als ‘vrije natuur’ geen onzin was, eischt het levensbehoud de strengste tucht en het roomsche geloof vaart daar wel bij. De pastoor heeft het gezag van den bij alles ingeroepen raadsman. Misbruik maakt hij niet van zijn macht, de gehoorzaamheid is ook geenszins zwakte. Hoe krachtig en moedig de menschen zijn, we vernemen het uit oververtelde herinneringen als van die boerin, die, in den | |
[pagina 521]
| |
avond een schaap missend, met een eind hout op twee wolven inliep en haar dier terugkreeg. De kracht en de moed schenken de rust, die aller doen en denken regelt: ook de liefde van Maria. Niet alle mannen houden het uit in zoo'n houten boschwoning. Er zijn zwerversnaturen, voor wie het houtvlotten en de pelterijen-handel met de inboorlingen aantrekkelijkheid hebben. Zulk een knaap verlieft op Maria. In het najaar ‘declareert’ hij zich door te vragen, of zij in het voorjaar nog thuis zal zijn. Haar bevestigend antwoord is haar eenige, doch voldoende ja. Met Kerstmis is hij ver weg in het noorden aan het vellen van de woudreuzen en verlangt zoozeer naar Maria, die hem eerst in de lente terugwacht, dat hij de voetreis waagt door de wouden en over de bevroren stroomen en verdwaalt. Wie zoo, wie daar verdwaalt, is verloren. De boodschap wordt Maria gebracht: de penetrante beschrijving van de natuurlijke zelfbeheersching die het schaarsche spreken en het langzame doen dezer lieden regelt, is een van de mooiste fragmenten uit het zeer eenvoudige, aanschouwde werkelijkheid vertellende, grootschen eenvoud in actie-vol-kalmte uitbeeldende verhaal, eenvoudig van taal ook, doch vol van de poëzie der trouwhartigen, die de geduldige kracht hebben voor sterke gevoelens.
J.d.M. | |
De grondslagen der volkshuishouding, door dr. C.A. Verrijn Stuart, hoogleeraar aan de rijks-universiteit te Utrecht; Haarlem, de Erven F. Bohn, 1920.Een beoordeelaar heeft van dit boek gezegd, dat het méér geeft dan de grondslagen alleen der volkshuishouding. Hij voegde aan zijn lof (die tot dit prijzend woord zich niet bepaalde) een reeks critische opmerkingen toe, die bij een herdruk zeker overweging verdienen. Men kan met dezen beoordeelaar een goed eind medegaan en niettemin van meening zijn, dat het werk ook van een anderen kant kan worden bekeken. Men kan nl. veilig de uitspraak onderschrijven, dat een totnu leege plaats in de nederlandsche economische boekenrij thans gevuld is en, behoudens zoo men wil talrijke détail-bezwaren, gevuld is op waardige wijze; het boek mag er zijn in de internationale literatuur over de beginselen der economie. Men kan verder gaan en de hoop des schrijvers, dat ook buiten den kring zijner studenten zijn werk belangstelling ontmoeten zal, als verwach- | |
[pagina 522]
| |
ting tot de zijne maken; want inderdaad behoort voortaan de oplossing van meer dan één theoretisch vraagpunt mede aan Verrijn Stuart's ‘Grondslagen’ te worden getoetst. En men zou, zonder gevaar van al te ver te gaan, nog meer goeds van dit boek kunnen zeggen: over zijn bevattelijkheid (voor reeds ietwat gevorderden) en over de juistheid van menig cardinaal onderdeel (de definities van het voorwerp der economische wetenschap en van het welvaartsbegrip, de beschouwingen over het economisch motief, de gelukkige compositie die de ‘wet van den arbeid’ aan de behandeling der waardeleer vooraf deed gaan). En toch... Toch kan men een schrijver van dit kaliber ook op gansch andere wijze de eer geven, die hem toekomt, zij het dan zonder hoop op behartiging bij herdruk; er is een soort critiek, waarvan met even vriendschappelijke waardeering als ze in de pen gaf kan worden kennis genomen, maar waarvan de juistheid zonder verzaking van eigen uitgangspunt niet kan worden toegegeven. Ter verduidelijking een paar woorden over een ander boek, dat óók bedoeld kan zijn als inleiding tot de studie der volkshuishoudkunde: ‘L'économie politique et les économistes’, van Gustave SchelleGa naar voetnoot1), naar omvang en inhoud iets gansch anders dan het boek van den utrechtschen economist: het is korter en het geeft inzonderheid uit de geschiedenis der economische wetenschap. Het werd gedurende den oorlog geschreven: al op de eerste bladzijde der inleiding leest men van les agissements abominables de Guillaume II; het is ook - en dit is belangrijker - met het oog op den oorlog geschreven, tot heilzaam verzet tegen de zeker niet binnen de fransche grenzen besloten gebleven vergissing, als zou de oorlog de economische wetten aan kant hebben gezet: wat men zag van prijsveranderingen, bij goederen en bij geldkoersen, tous ces phénomènes - betoogt Schelle - sont conformes aux lois économiques; celles-ci ont à tout moment exercé leur action. Er is meer aardigs in dit boek. Toch is het van opvallende eenzijdigheid. ‘Les économistes,’ wie zijn dat? Alleen zij, in wie Schelle geestverwanten ziet: van socialisten gezwegen, noch kalmer voorstanders van staatsbemoeienis, noch protectionisten, noch zelfs bimetallisten, behooren ertoe. Het boekje is, met al zijn goede qualiteiten, nog in een ander opzicht eenzijdig, fransch-eenzijdig: onevenredig veel ruimte beslaat er de voorgeschiedenis der economie (de physiocraten!) en voor den tijd na 1800 de fransche economie, die toch | |
[pagina 523]
| |
heusch in de negentiende eeuw niet de belangrijkste geweest is. Bij alle verschil nu tusschen de twee boeken roept af en toe Stuart het beeld van Schelle op. Bij alle verschil: als ‘inleiding’ toont Schelle in het door hemzelf gekozen kader leemte op leemte, lijkt daarentegen Stuart (voor aanstaande candidaten rechts- of staatswetenschap, niet voor aanstaande doctorandi natuurlijk) te breed. Maar de overeenkomst steekt in het sterk subjectieve van beide werken. Naast ‘les économistes’ van Schelle ‘de grondslagen’ van Stuart. Bij Schelle hindert dit sterk. Bij Stuart zou het heel niet hoeven te hinderen, zoo men het boek enkel beschouwde - wat het natuurlijk óók is - als ontwikkeling van een bepaald stel economische overtuigingen, die door velen gedeeld, door velen maar voor een stuk gedeeld, door vele anderen verworpen worden. Aan knappe uiteenzettingen van wel-bepaalde standpunten hebben wij niet spoedig genoeg. Maar - en ziehier een principieele bedenking - deugt zulk een boek als inleiding voor grasgroene nieuwelingen? Leg hiernaast eens de ‘Hoofdlijnen’ van Cohen, zeker, voor het middelbaar onderwijs geschreven en voor het universitair onderwijs alleen bruikbaar ter aanvankelijkste oriënteering; zelfs als inleiding veel te beknopt. Maar met deze ongemeene verdienste, dat het elke economische theorie van eenige beteekenis onpartijdig plaats verleent. Een verdriedubbelde Cohen, ziehier het ideaal van een inleiding tot universitair beoefende economie. Alleen daaruit komt de student te weten, dat en hoe en waarover door economisten van alle gading gedacht... en gevochten wordt. En dit dient hij te weten om zelf zijn keus te kunnen doen. Onbereikbaar ideaal? Misschien wel. De economie aan onze universiteiten - de Handels-Hoogeschool steekt gunstig af - zit in het hoekje, dat men zonder vloeken niet noemen kan. Doch het boek van Verrijn Stuart houdt zelfs dit ideaal niet in het oog. Ja, het wil noch kan dit nastreven, want het heeft een ander, dat van ontwikkeling eener bepaalde stelling: de in beginsel individualistische grondslag der volkshuishouding... En naar zijn ideaal - mag men het nageven - heeft het een mooien worp gedaan. Het knap betoog wacht op weerlegging (die òf integraal òf aanvullend zou kunnen te werk gaan). En als zoodanig is het van harte welkom op onze werktafels. Maar niet als gids voor jonge zoekers. Deze leidsman toont hun één vertrek van het museum der economische wetenswaardigheden; veel zullen zij er vinden; maar dat het huis nog andere ver- | |
[pagina 524]
| |
trekken bevat, van gansch andere stoffeering, blijft hun verborgen; om wegwijs te worden moeten zij met weer andere gidsen, weer elk met zijn eigen voorkeur, op stap naar de andere zalen. Het wachten blijft op den éénen geleider, die eigen voorkeur weet te houden op het tweede plan.
v.B. |