De Gids. Jaargang 85(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] Gedichten. Wegen. Alle wegen enden in hetzelfde dal, of zij zich ook wenden verder dan men weten zal. Buigen zij zich achter woud en bergen om naar die weiden waar de wachter houdt zijn horen stom: Eens weer gaan de wegen door het oud gebied: wat lang werd verzwegen wordt den wandelaar een lied. Of zij zich ook wenden verder dan men weten zal: alle wegen enden in hetzelfde dal. [pagina 221] [p. 221] De twee knapen. Zij gingen samen langs het eenzaam pad: de sterke knaap, die speren kon doen trillen midden in 't doel, - en de andere, de stille, van wien men niet wist, wat men aan hem had. Zij gingen tusschen rotsen naar het hol, waar bij het heilig vuur, dat immer brandde, een grijsaard zat, een staf in zijne handen: hij was, als droomend, van de Godheid vol. De knapen beefden, en zij baden stil tot Hem, wiens woorden zij nu gingen hooren. En 't klonk: Een van u beiden is beschoren de roem der menschen door der Goden wil! Wie het dan zijn zou? Dat bleef hun verhuld. Maar was niet één van hen reeds nu in spelen en kamp een overwinnaar over velen? - En 's andren leven was nog onvervuld... Maar deze had dien nacht een droom, waarin de Lichtgod hem een lier in handen legde. En van het door den ziener hèm voorzegde was dit het schoon en wonderlijk begin. [pagina 222] [p. 222] Het kind. Des morgens bij het openschuiven van de gordijnen zag het kind de boomen vreemd-aanhoudend wuiven: wat was 't?... of was 't alleen de wind? Maar toen het buiten was gekomen dacht het wel in een ander land te wandelen en voelde een loomen druk op het hoofd als van een hand. Het wou wel roepen telken keere. Maar vreemd: zijn stem gaf geen geluid en een gedaante in witte kleeren ging wenkend aan het kind vooruit. En lachte 't toe en legde op 't ende het stil te rusten in een beemd, die 't slechts uit droom en sprookjes kende: 't was al zoo schoon, 't was al zoo vreemd. Maar ver vandaar, waar door de ramen naar binnen woei de kille wind, zaten twee ouders bang te zamen - en weenden om hun doode kind. J.J. van Geuns. Vorige Volgende