De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
Gaston Riou en het jonge Frankrijk.Hoewel het in 1913 verschenen werk van Gaston Riou, Aux Écoutes de la France qui vient,Ga naar voetnoot1) in Holland weinig bekend is gewordenGa naar voetnoot2), zou het geen nut hebben, er na zeven jaren een bespreking aan te wijden, indien het niet tans in een gans ander licht verscheen dan indertijd. Toen bevatte het, lang vóórdat aan de wereldoorlog gedacht werd, edelmoedige denkbeelden weliswaar, doch denkbeelden die wezen naar de toekomst, een profetie wier verwezenliking ver af scheen. Maar wat toen door velen als idealisme werd beschouwd, of minder, als frazen zelfs, en dat niet door de minst edeldenkende van Riou's geloofsgenoten - getuigden de woorden ‘du vent!’, geuit door een der vooraanstaande mannen van het franse protestantisme niet van een algehele miskenning? - heeft nu een krachtig omlijnde betekenis gekregen, een programma waarvan de uitvoering reeds begonnen is. En wat we in 1913 nog niet wisten, en wat de heer Riou toen zelf ook niet vermoed zal hebben, is nu duidelik geworden: zijn boek luidt een nieuw tijdperk voor Frankrijk in. Was het indertijd een nuttig, een mooi boek, nu is het meer dan dat. Poincaré zei tegen Riou, toen hij hem enige maanden geleden persoonlik de ‘accolade’ gaf bij het uitreiken van het kruis van het Legioen van Eer: ‘Vos Écoutes furent | |
[pagina 462]
| |
la préface de la renaissance du patriotisme français.’ En vinden we niet in het strijdende Frankrijk na 1914 die eigenschappen welke het voor die tijd ook in ons land door velen ontzegd werd, en - hoe hardnekkig is toch een vooroordeel - tans nog ontzegd wordt? Aux Écoutes heeft historiese waarde verkregen, en dit geeft me aanleiding er hier over te spreken. Riou verenigt in zijn Écoutes twee opmerkelike eigenschappen: een fijn ontwikkeld gevoel voor het analyseren van geestelike stromingen en een brandende liefde voor zijn vaderland. Een korte schets van zijn boek, waarvan het logiese geheel na enig nadenken voor ons staat als een gothiese toren van krachtige en sierlike lijnen, die uitlopen in het blijde blauw des hemels moge ons dichter brengen bij de man van wie Jules de Narfon zeide: ‘Peu de jeunes hommes ont, au même degré que M.G. Riou, l'audience de la jeunesse’, en Faguet: ‘Le battement de ses artères est la passion du patriotisme.’ In L'Ennui de Bouddha zegt Riou hoe de mens van het tegenwoordige geslacht er toe komt te geloven. Onze tijd is, tenminste in schijn, niet de tijd van ontmoediging en ‘ennui’: geweldig is de drang van beneden naar boven, geweldiger nog is de weerstand van hen die de top bereikt hebben. ‘Certes, la mêlée sociale qu'un tel régime encourage a parfois un air infernal, mais, du moins, faut-il que les damnés qui s'y débattent aiment furieusement la vie pour la conquérir de si haute lutte.’ Maar de weinigen die het hoogtepunt van het leven bereikt hebben, de kleine groep van rijken, ‘riches de bien’ en ‘riches de savoir’, en vooral die jongeren onder hen, die zich niet in een zelfgenoegzaam scepticisme hebben vastgenesteld, zij hebben zich omhooggeworsteld in de gigantenstrijd, en bevinden zich nu op het kleine plateau van waaruit zij alleen nog maar neer kunnen zien op het gewoel beneden hen. Zij zijn in schijn verzadigd. Zij hebben de beker van het menselike genot leeg gedronken. En toch heeft hun ziel een eindeloze dorst naar iets wat de aarde hun niet meer kan geven. ‘Dans la course vertigineuse de la race vers le terme mystérieux qui l'attire et qu'elle ignore, ne seraient-ils pas, ces fous, l'avant-garde, arrêtée | |
[pagina 463]
| |
tout à coup dans son élan audacieux, et prise d'épouvante au pied de ces muettes portes d'airain qui leur barrent la route et qui ouvrent peut-être sur la vie surhumaine?’ Dan komen ze, de ongelukkigen, tot het begrijpen van het smartelike ‘vanité des vanités’. Zullen ze nu, evenals Bouddha, die in de wenteling van het schrikwekkende rad des levens slechts de opstijging en de nederdaling zag van het menselike atoom, door walging en moeheid er toe komen slechts de dood van het ik te wensen, niet het zedelik ik, maar het beginsel van ons zijn, ons zèlf? Zullen ze het failliet van de wereld, en van zichzelf, ondertekenen? De ware slachtoffers, niet de dilettanten van deze ‘ennui suprême’ zullen òf tot deze konkluzie moeten komen, òf, door een geloofsdaad, een sprong, een loslaten van zich zelf gered worden. Niet de dood zoekt het tegenwoordige geslacht, maar het leven. ‘Car notre époque a beau affecter l'incroyance, elle se farde le visage pour que personne ne voie qu'elle jeûne et pleure. Elle est religieuse en secret.’ Het idealisme van Riou brengt hem er toe te geloven dat de ware en diepe droefheid van onze tijd zal voeren tot een hooggestemd geloof. Voor Bouddha was de persoon het grootste ongeluk, voor ons vertegenwoordigt ze de hoogste waarde. ‘Elle (cette génération) est en marche vers Celui que nous n'avons jamais nommé, quoique nous lui devions toutes nos raisons humaines et surhumaines de vivre - vers Jésus, qui a divinisé la personne.’
Dat is een heel andere beschrijving van het jonge Frankrijk dan het korrupte, dekadente geslacht, met zijn veralkoholiseerde arbeiders en z'n ‘moderne Babylon’, dat germanophiele schrijvers in ons land met schrille kleuren voor onwetenden schilderen. Het is waar dat Frankrijk het geheim moet vinden van het opbouwende geloof op straffe van ondergang, maar geldt dit, vooral in deze tijd, niet van ieder land? Is het waar dat Frankrijk dreigt uiteen te vallen in kleine stukken, waarvan de bevolking de landstaal stelt boven de grote eenheidstaal, het begrip vaderlandsliefde niet meer schijnt te begrijpen en in literair regionalisme decentralisatie | |
[pagina 464]
| |
zoekt? Riou voert ons naar Arles, het centrum van het provençaalse regionalisme, en doet ons voelen dat in 't hart van de vurigste ‘félibre’ het ‘grote’ vaderland niet wordt verdrongen door het ‘kleine’. De laatste jaren hebben dit overigens voldoende bewezen. Is het waar dat de Franse arbeider door een machtig stylist, maar een somber visionnair als Zola, juist is weergegeven alleen in z'n dierlike of afgestompte instinkten? Riou neemt ons mee naar Valenciennes, naar de ‘corons’ en wijst ons verheugd op de schitterende resultaten der evangelisatie, die hier een veld vindt wit om te oogsten. En hij besluit deze twee hoofdstukken met de bemoedigende woorden: ‘Aussi, qu'on ne me dise plus que la France est sur son déclin, alors que ses forces véritables - les forces populaires - s'éveillent à peine.’ We komen nu aan het twede, het kritiese deel van Riou's betoog: Les arcs-boutants du sanctuaire; Quatre Livres témoins; Le bilan du modernisme. Is Rome berekend voor de geweldige taak om het Franse volk op te voeren tot hoger idealen? Riou antwoordt beslist: neenGa naar voetnoot1). De twee groepen getrouwen die de steunpilaren menen te zijn van het heiligdom, zij die het katholicisme liefhebben om het nut dat het sticht en zij die het bewonderen om zijn schoonheid, zijn niet in staat het oude gebouw te schragen. De kristelike kerk moet de draagster zijn van een geheim van vreugde, van kracht en van hoop. Men kan, indien ze aan deze eisen voldoet, spreken van haar nut, maar dit woord verliest z'n mooie betekenis indien de kerk er alleen is om een politieke opvatting te beschermen. Riou valt daarom heftig de aanhangers van de Action française aan. Charles Maurras, Vaugeois Soury, Tauxie, ‘qui la soutiennent sans un atome de foi au coeur, sans le moindre élan désintéressé, mais de tout le zèle de leur âme calleuse et crochue.’ Zij verdedigen de mis en lochenen God. Het | |
[pagina 465]
| |
katholicisme is voor hen de discipline die de heilsstaat, de monarchie, niet kan missen. Hoger staan in hun opvatting de talrijke Fransen, fijn ontwikkelde intellektuelen, die de modernistiese gedachten begrijpen, die koncessies doen aan de geschiedenis, aan het pragmatisme, maar hun ogen sluiten voor de ‘théologie subtile des docteurs’ en zonder diskussie hun vertrouwen schenken aan Rome, omdat het 't palladium is van sociale orde, van nationale kracht en rust. Van hen gaat evenwel geen kracht uit, want ze zijn zuiver passief. De moderne Chateaubriands ten slotte zijn talrijk. Men kent het betoog van de schrijver van Le Génie du Christianisme: il faut aimer l'Église parce qu'elle est belle. De moderne esthetici offeren desnoods, wat Chateaubriand niet deed, de waarheid aan de schoonheid op. Wie zal uitredden? Zullen het figuren zijn als de ridderlike graaf Albert de MunGa naar voetnoot1) ‘cet homme loyal à Dieu, loyal au pays, terrible à l'inconscience bourgeoise’, de spil van het werk der Cercles catholiques d'ouvriers, dat tot doel had de afgrond te dempen tussen aristokraten en proletariërs? ‘Nous sommes la Contre-Révolution irréconciliable’, dat was zijn wachtwoord, en hij trachtte zijn ideaal te bereiken door een terugkeer tot de middeleeuwen met het patriarchale stelsel van pontifax, koning en goed patroon. Welk een illuzie! En hoe weinig heeft De Mun onze tijd begrepen! Indien het dus niet het witte FrankrijkGa naar voetnoot2) zal zijn, is het misschien mogelik tekenen van religieuze ontwaking te zien in het ‘rode Frankrijk?Ga naar voetnoot3) Men zou het kunnen geloven bij het lezen van André Mater's Politique religieuse de la République française, gepubliceerd door het ‘Comité pour la défense de la politique religieuse de la France à l'étranger en waartoe mannen behoren of behoorden als Anatole France, | |
[pagina 466]
| |
Berthelot, Séailles, Buisson en Havet. Mater verklaart in hun naam dat antiklerikalisme niet gelijk staat met atheïsme en dat voor vele Fransen daarentegen het geloof de grondslag is van hun demokratiese overtuigingen. Tot nu toe liet het antiklerikalisme deze klank niet horen, en we hebben daarom het recht er enigszins scepties over te oordelen. Een uitzondering moge misschien gemaakt worden voor de libre-penseur Gabriel Séailles, wiens naam door zijn volgelingen dikwijls misbruikt is, maar zou werkelik de grote massa vrijdenkers die met de immortelle in het knoopsgat de ‘civiele’ begrafenissen volgt, op zoek zijn naar een nieuwe geloofsvorm? Veel heil zal toch voorloopig niet van hen verwacht behoeven te worden.
Zullen het tenslotte de Modernisten zijn die de bazuin blazen over het ingesluimerde Frankrijk? De idealist Paul Sabatier, de vreedzame, de glimlachende schrijver van Saint François d'Assise heeft die hoop gekoesterd en uitgedrukt in twee werken: Les Modernistes, dat Riou uitvoerig bespreekt, en L'orientation religieuse de la France actuelle, dat hij niet aanhaalt en dat mij persoonlik niet overtuigde. Uitgaande van een vrij vage definitie van religie: ‘le besoin instinctif par lequel l'homme est amené à prendre conscience de son meilleur lui-même’ meent deze dromer het herlevend godsdienstig besef zowel te vinden bij de moderne filozofen - zeer waar! -, de Modernisten - gedeeltelik waar, want er zijn modernisten en modernisten, en Marc Sagnier's Sillonnistes stonden mijlen ver af van de historikus Loisy -, terwijl hij ‘voyant rouge’, elke religieuze herleving ontzegt aan het franse protestantisme, dat door zijn ‘individualisme outragé, farouche’, buiten het godsdienstig ‘worden’ staat. Men zou niet zeggen dat hier een protestant aan het woord is. Het modernisme dat voor velen de dageraad scheen van het hernieuwde katholicisme, is overigens, tenminste uitwendig, gedoofd. Het was hoofdzakelik een geleerdenbeweging, die weinig overeenkomst had met de Mennaisiens. Tyrell, Fonsegrive, Loisy doen denken aan Erasmus, niet aan Luther. | |
[pagina 467]
| |
‘Mais il me semble qu'un demain splendide, digne des plus belles époques de notre histoire, dort en ce moment dans les sillons de la patrie.’ Na het uitvoerige en degelike onderzoek dat echter tot negatieve resultaten leidt, spreekt Riou in het derde deel van zijn boek over zijn verwachtingen en dromen. Het is een genot dit laatste gedeelte te lezen, dat als 't ware met Riou's bloed is geschreven, en dat zich tot het hoogste lyrisme verheft in de Lettre aux ‘Jeune France’. Het is voor ons, Hollanders, altijd moeilik de Fransman te volgen in zijn verdediging van begrippen als ‘justice’, ‘fraternité’, ‘humanité’. Laat ik 't maar eerlik zeggen: voor onze nuchtere oren klinken die woorden dikwijls zo vaag en hol. Ik vrees daarom dat hij die zich niet voldoende in deze betoogtrant en dit enthousiasme voor abstrakties kan indenken, teleurgesteld zal worden door het ogenschijnlik weinig omlijnde van Riou's betoog. Maar wie dieper is doorgedrongen in de franse geest, voelt dat hier geen frazeur aan 't spreken is, maar een eerlik, aktief man, die zijn idealen in daden wil omzetten. Meer nog dan dat, een ridderlike figuur die een kampioen voor Frankrijk kan worden. De franse vaderlandsliefde, zegt hij, is geen stoffelik imperialisme, ook geen chauvinisme, hoe ook de politiek van een Caillaux, een Hervé moge zijn, maar heeft een hoger doel. Ik geef in de volgende citaten Riou's gedachten onvertaald weer, ze behouden dan al hun kracht: ‘Si l'on étudie les figures vraiment typiques de notre nation: saint Louis, Jeanne d'Arc, Coligny, les maîtres du XVIIe siècle, les encyclopédistes, les héros obscurs des guerres révolutionnaires, on est frappé de retrouver chez tous la même marque: l'universalisme.’ Le patriotisme de la vieille France se nimbe de ‘catholicité’; le patriotisme de la nouvelle, d'humanité. Tous ont l'idolâtrie de la France; mais, la servant, ils croient servir une cause qui la dépasse. ... Quand un Français se bat pour la France, il ne croit pas faire les affaires d'une sorte de trust brutal et fermé; il croit remplir une mission humaine. Il voit dans la France le défenseur d'une cause supérieure, le chevalier d'un idéal... C'est l'honneur et le péril de la France de se croire non pas un corps, plus ou moins puissant, mais une âme. | |
[pagina 468]
| |
Maar welke is nu die ziel? Van welke algemeenmenselike gedachte is het franse patriotisme nu de drager? Van het geloof. ‘Tous aiment ardemment la patrie, mais chacun aime à sa manière, répète le mot de Jeanne d'Arc: Mais Sire Dieu premier servi... Ainsi à considérer les écrivains représentatifs, tant ceux de droite que ceux de gauche, les nostalgiques aussi bien que ceux qui parlent pour la jeune France, nous arrivons à cette conclusion qu'un seul et même problème les hante: le problème de l'âme nationale, le problème de la fusion de l'idéalisme et du patriotisme. Niet om het verleden, noch om de rust die het geeft, of de vrijheid, of liever, ook om deze redenen heeft een Fransman zijn land lief, maar vooral omdat Frankrijk een hoog doel heeft te vervullen, het geloof, de verwachting, de strijd voor het menselike, het enthousiasme dat Lodewijk de Heilige, dat Agrippa d'Aubigné, dat Rousseau vervulde. ‘C'est que la France est une chevalerie, le champion de la catholicité de l'avenir.’ Een Fransman heeft twee vaderlanden: het zijne en de wereld. ‘Il croit d'autant plus à la nécessité d'une France splendide qu'il sent mieux que la mission de celle-ci est avant tout spirituelle, qu'elle consiste à promouvoir dans le monde le seul impérialisme de l'esprit.’ Nu kan men over dit standpunt verschillend oordelen. Er zullen lezers zijn die huiveren bij het woord imperialisme, zelfs wanneer er staat ‘impérialisme de l'esprit.’Ga naar voetnoot1) Is dat niet een verkapte veroveringszucht? Een wolf in lamsklederen? Maar wie de bovenstaande citaten weet te wegen die vreest hier geen gevaar, want het zuiverste idealisme, de brandende liefde voor de waarheid komt hier tot uiting. Vanwaar het grote overwicht dat de franse geest en de franse gedachte, in de tijd der kruistochten, van het klassicisme, van de vrijheidsdrang, van het Réveil steeds gehad hebben? Door een ruwe nationale wilskracht die haar geweld de zwakkere geesten oplegt? Neen! Door het universele van de gedachte, die weerklank vindt bij | |
[pagina 469]
| |
anderen. Frankrijk heeft dan ook een oekumenies doel. De macht van de franse beschaving ligt in haar individuële karakter. ‘C'est un individualisme d'amour, où conspirent la raison qui connaît du général et le coeur élargi par l'esprit du Christ.’ Men spreke toch niet steeds van de dekadentie of de degeneratie van het franse volk! In een land waar een ridderlike, een vrome figuur als Riou zulk een hymne van geloof laat horen - en hij staat waarlik niet alleen! - is de kern van wedergeboorte aanwezig. 't Is waar dat het franse intellekt zich de laatste halve eeuw, of eigenlijk reeds langer, sedert 1789, bezig houdt met het zoeken naar nieuwe vormen, naar de lijnen waarlangs het gebrokkelde gebouw weer kan worden opgetrokken, maar de tijd van het positivisme, van het naturalisme, van het materialisme is voorbij, en een Charles Péguy, die zijn leven gaf voor de franse zaak kon zingen: ‘L'Espérance est dauphin de France’, en Riou roept in vervoering uit: ‘Nous avons juré de ne jamais désespérer de la Patrie.’
Riou stond, toen hij deze gedachten neerschreef, niet alleen. Een van zijn eerste vrienden was Léon James, die onder de schuilnaam Jacques Delacôdre dikwijls het doel van la Jeune France, de naam van hun kleine groep, uiteenzette. En een ander is Daniel Essertier, die in Foi et Vie dezelfde gedachten ontwikkelde. Zo b.v. in Notre Impérialisme (Foi et Vie, 1920, 15-16): ‘C'est que, pour nous, la force n'est rien si elle n'est pas au service de l'esprit - au service de l'humanité, qu'elle doit contribuer à rendre meilleure et plus heureuse.’ Maar dit jonge Frankrijk, dat in zich de kiemen bevat van een geestelike wedergeboorte, groeide nooit uit tot een sekte of een partij. Het wilde dit ook niet. Evenmin streefde het naar volksgunst en het vormde geen politieke club, de beweging was geen organisatie: ‘Nous ne sommes que des individus’, schreef me Riou, ‘et par les individus nous avons inspiré nombre d'organisations - religieuses et laïques - catholiques mêmeGa naar voetnoot1)’. Dans le Protestantisme le | |
[pagina 470]
| |
mouvement a poussé à l'union. Dans le monde laïque, à une république vraiment civique, à un patriotisme vivant (en fonction d'humanité).’ Zo moge dan hun beginsel in de franse gedachtenwereld doorwerken Het merendeel van ‘la Jeune France’ bracht blijmoedig voor het grootse doel dat ze zich voorstelde het leven ten offer, slechts enkelen bleven over. Riou zelf bracht een bitter jaar door in het fort Orff bij IngolstadtGa naar voetnoot1). Niet tot moedeloosheid of tot scepticisme hebben hem die maanden gebracht, maar tot hernieuwde hoopGa naar voetnoot2). Andere banden worden geknoopt, kontakt wordt gezocht met hen die door de ervaring der laatste jaren gebracht zijn tot de dezelfde konkluzies. Hun streven is nauw verwant met dat van Peguy, Claudel en Jammes. Stond Alfred de Tarde, in 1913, nog zover van Riou af, dat hij zijn ‘témoignage’ niet opnam in de bekende enquête Les jeunes gens d'aujourdhuiGa naar voetnoot3), tans werken ze beide samen met Clouard in de kort geleden gestichte groep Compagnons de l'Intelligence (niet te verwarren met Le Parti de l'Intelligence, andere naam voor de Action française). En morgen vinden de gelijkgestemde geesten elkaar terug in andere groéperingen en onder andere vaandels. De namen dezer groepen doen er dan ook weinig toe. Een diepe en krachtige onderstroming stuwt dit jonge Frankrijk voort. Geen mode, geen eerzucht, maar oprecht geloof leidt het. ‘A la foi plus claire, à la plus simple, à la plus vivante, à la plus intelligente, appartiendra la victoire. Cela est hors de contestation: l'âme de la France est aux écoutes; elle attend la visitation de Dieu.’
Hilversum. J. van der Elst. |
|