| |
| |
| |
Indrukken van de bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad te Christiania.
De bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad, die van 8 - 17 September werd gehouden te Christiania, is weder voorbij; en wie deel mocht nemen aan deze eerste vergadering na den oorlog, waarnaar wij zoo verlangend en hoopvol hadden uitgezien, zet zich, tehuis teruggekeerd, tot het overdenken van de indrukken, welke deze bijeenkomst bij ons heeft achtergelaten, tracht op te maken eene balans van wat zij ons schonk en van wat zij ons onthield. En al moge men dan daarbij worden gestemd tot dankbaarheid, een zeker gevoel van weemoedige teleurstelling is toch ook niet te weren. Althans ik voor mij moet bekennen, dat mij tijdens de vergaderingen vaak overweldigde een indruk van matheid en kleurloosheid, die in scherpe tegenstelling stond tot den gloed en de kracht, die ik meer dan eens bij vroegere internationale samenkomsten op mij voelde inwerken. Dit trof mij te pijnlijker, omdat dit gevoel van lichte teleurstelling, dat ik met oudere leden onzer delegatie deelde, niet scheen te bestaan bij jongeren, die eene dergelijke wereldbijeenkomst van vrouwen nog nimmer hadden bijgewoond en die er door werden getroffen en bezield, juist zooals ik het vroeger placht te worden. Was ik zelve dus met de jaren minder ontvankelijk geworden voor de hoogtijden van ons feministisch vereenigingsleven? vroeg ik mij twijfelend af. Maar bij rustig en gezet nadenken werd mij toch duidelijk, dat dit verschil van appreciatie tusschen ons ouderen en de
| |
| |
jongeren immers zoo natuurlijk, zoo begrijpelijk was. Want zij zagen slechts wat voor oogen was; en wij oordeelden bij vergelijking. Het verging haar en ons als den Joden bij den bouw van den tweeden tempel van Jerusalem, waarvan de profeet Ezra verhaalt, dat velen om de grondlegging van het nieuwe Huis de stem verhieven met gejuich; terwijl de vaderen, die oud geworden waren, die het eerste Huis gekend hadden, weenden met luider stem, gedenkend de glorie, die voorbij was en ziende op het nieuwe, dat nog vorm en en gestalte krijgen moest.
Wat bleek er ook op de samenkomst van den Internationalen Vrouwenraad te Christiania veel te zijn voorbij gegaan en voorbij gegaan voor goed, aan wie het heden met het verleden van vóór den oorlog kon vergelijken! Wat stonden er vele plaatsen van vroeger vooraanstaanden ledig! Het was een lange, indrukwekkende doodenlijst, welke de voorzitster, lady Aberdeen, ons bij de opening der zittingen voorhield, een lijst van namen van grooten klank. Bertha von Suttner, de Vredes-Bertha, zooals men haar noemde; Sarah Monod, de pittige, schrandere Fransche Raadsvoorzitster, die als jong meisje haren socialen arbeid begon in de lazaretten van het Roode Kruis tijdens den Fransch-Duitschen oorlog van het jaar 1870 en die, evenals Bertha von Suttner, zoo genadig werd weggenomen nog eer de gruwel der verwoesting haar vaderland ten tweede male trof; Gina Krog, de krachtige wegbereidster van het feminisme in Noorwegen, de oprichtster van den Noorschen Nationalen Vrouwenraad, die in het jaar 1908 ook naar Nederland kwam als officiëele afgevaardigde harer Regeering naar het toen te Amsterdam gehouden Internationaal congres voor Vrouwenkiesrecht; Maria Girard-Mangin, de voorzitster van het Internationaal Comité voor Volksgezondheid, de vrouwelijke arts, die, ten gevolge van eene schrijffout op eene lijst, werd opgeroepen tot den hospitaaldienst voor de zoo fel bedreigde vesting Verdun, maar zich onmiddellijk naar haren post begaf en er zich niet van liet verdringen door den aanvankelijken heftigen tegenstand der legerautoriteiten, die er haar, der vrouw, den arbeid eerst onmogelijk wilden maken, maar toch eindigden met haar daarin te eerbiedigen, te huldigen zelfs en die, na afloop van haren militairen dienst, na het intreden van den wapen- | |
| |
stilstand, toch nog viel als offer van de typhus, die zij zoo moedig en zoo trouw had helpen bestrijden; Anna Howard Shaw, de gevierde Amerikaansche predikante, de moedige strijdster voor de politieke
ontvoogding der vrouw, wier woord volle zalen wist te doen ontgloeien in geestdrift; en eindelijk, nog enkele dagen vóór de opening van het congres te Christiania, Mary Wright Sewall, de energieke organisatrice, oud-voorzitster van den Internationalen Vrouwenraad, die ten onzent in het jaar 1898, in een sympathieke rede, door haar gehouden op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, den stoot gaf tot de oprichting van den Nationalen Vrouwenraad van Nederland, die ook nog in den herfst van datzelfde jaar is tot stand gekomen. Bij het hooren dier namen, die zoo vele herinneringen wekten, dacht ieder onzer ook nog terug aan zoo menige trouwe arbeidster in eigen nationalen kring, die sedert de laatste samenkomst voor nu zes jaren was ingegaan tot hare ruste, om ook haar te brengen den cijns van dankbare herinnering in die oogenblikken van diep zwijgen, waarmede naar oud Raadsgebruik de necrologie van lady Aberdeen werd besloten om wie het wenschte gelegenheid te geven tot stil gebed, - tot dankgebed voor wat ons in die allen was geschonken. Want wel waren de rijen der oude garde droevig gedund; maar was niet juist het gevoel van gemis, dat het verscheiden der strijdsters van eene vroegere generatie wekte, het beste bewijs, hoeveel zij voor ons waren geweest? Indien haar verdwijnen eens niet merkbaar ware geweest in het verdere verloop der samenkomsten, waar de leden der jonge garde haar niet maar zoo dadelijk konden vervangen en waar, wie er nog over was van de oude garde, maar al te zichtbaar de sporen droeg van den strijd, van de spanning, van de ontbering der laatste jaren, sporen die zich diep in hare trekken hadden gegrift. Wat waren de meeste goede bekenden van vroeger oud geworden - neen, niet oud geworden, maar verouderd, wat nog heel iets anders is, verouderd vóór den tijd. Uitgenomen de eeuwig jonge, altijd strijdbare Fransche leidster Madame Avril de Sainte-Croix, en de schrandere, altijd slagvaardige Engelsche voorgangster,
Mrs. Ogilvie Gordon, was geene dier vrouwen, die wij thans terug zagen, meer wat zij vroeger was. Bij sommigen lazen wij de verarming,
| |
| |
de ondervoeding als van het gelaat, zooals bij de Oostenrijksche presidente, Frau Minor, de vrouw met de vermoeide, verslapte trekken, wie men het met geene mogelijk heid euvel duiden kon, dat zij bij het nagerecht gretig naar eene sigaret placht te grijpen: zij had zoo zichtbaar behoefte aan eenigen prikkel om zich staande te houden! Er waren anderen, als de Servische afgevaardigde, Madame Sekulitch, uit wier mond nimmer ook maar één woord van beklag werd gehoord, maar wier gespannen, onbeweeglijke gelaatstrekken den indruk maakten, alsof zij nooit meer zoude kunnen glimlachen en wier oogen soms schenen te staren, als zagen zij altijd weder gruwelijke dingen, die zij niet konden vergeten. Maar als de sporen van de groote wereldcatastrophe in dezen kring nu eens niet zichtbaar en tastbaar waren geweest?
Bij dit alles was het immers wel beschouwd zoo natuurlijk, dat het debat leed en bleef lijden onder het feit, dat de ouderen ontbraken en, voor zoover nog aanwezig, waren verzwakt; dat de jongeren zich hare taak nog niet eigen hadden gemaakt; en dat door het zich afzijdig houden van de Duitsche vrouwen het evenwicht in dit internationaal concert was verbroken en was opgekomen eene al te sterke overheersching van het Engelsche element, waartegen noch de Fransche, noch de Oostenrijksche en Hongaarsche en allerminst de delegaties uit de neutraal gebleven landen zich konden handhaven, - de laatsten vooral niet, omdat zij bovendien nog hadden te worstelen met het gebruik eener vreemde taal als voertuig harer gedachten. Dat gebruik eener vreemde taal was een bezwaar, dat trouwens te zwaarder drukte, omdat bij de behandeling van de nieuwe problemen, die door den oorlog acuut zijn geworden, de technische termen in de verschillende talen elkander niet dekten, vaak ook verkeerd werden begrepen en toegepast met als gevolg een wederzijdsch misverstaan, een spreken naast de quaestie.
Maar al mocht door dit alles trots de feestelijkheden en het gezellig, opgewekt verkeer met de vriendelijke, gulle Noorsche gastvrouwen als een floers, als een nevel over de bijeenkomst te Christiania blijven hangen, er waren toch van den aanvang roerend schoone oogenblikken. Zoo toen lady Aberdeen voorlezing deed van een schrijven van Dr. Gertrud Bäumer, voorzitster van den Duitschen Nationalen
| |
| |
Vrouwenraad ter nadere toelichting van het door de Duitsche vrouwen ingenomen standpunt om zich wel niet aan het verband van den Internationalen Vrouwenraad te onttrekken, maar zich toch van alle verkeer en van alle samenwerking met dezen te onthouden tot Duitschland op voet van volkomen gelijkheid zal zijn opgenomen in den Volkenbond; en dit omdat de Duitsche vrouwen niet onderschatten de beteekenis van eene wereldgemeenschap van vrouwen, gelijk de Internationale Vrouwenraad er eene is, voor den wederopbouw eener vernielde wereldorde en ook niet van ganscher harte bereid zouden zijn om daartoe mede te werken, - maar omdat zij dien wederopbouw eener nieuwe wereldorde onmogelijk achten, zoolang in den Bond der Volken de grondslag van gelijkberechtigdheid van alle natiën niet is erkend. Onmiddellijk na voorlezing van dit Duitsche schrijven werd door Mrs. Ogilvie Gordon namens de Engelsche delegatie geformuleerd het voorstel om den Duitschen zusters bericht te zenden, dat hare afwezigheid ten zeerste werd betreurd en daarbij tevens uit te spreken de hoop en het verlangen, dat Duitschland spoedig als gelijkberechtigd lid van den Volkenbond ook zijne plaats in den Internationalen Vrouwenraad zal kunnen hernemen. Het voorstel werd dadelijk gesteund door Noorwegen, door Denemarken en door Nederland. Maar eer het nu nog in behandeling kon worden genomen of in stemming gebracht, richtte de presidente der Fransche delegatie, Madame Avril de Sainte-Croix, zich in hare volle lengte op en vroeg om de Fransche vertaling van het Engelsche voorstel. Die werd haar gegeven en daarop volgde een oogenblik van ademloos, gespannen wachten. En toen klonk daar door de doodsstille zaal helder en krachtig de stem der Fransche vrouw, die verklaarde, dat de Fransche delegatie mede het voorstel steunde. Een stormachtig applaus barstte op het hooren dier woorden los. Het was of allen daarop hadden gewacht; alsof dit het oogenblik der verzoening was. Treffend was vervolgens
ook nog de verklaring van Frau Minor, namens de Oostenrijksche en Hongaarsche delegaties, dat dezen in strijd met de opvatting der Duitsche vrouwen hadden gemeend, zich niet afzijdig te moeten houden, omdat de Volkenbond toch nog slechts een Volkenbond in wording is en omdat het onder alle omstandigheden toch beter was,
| |
| |
dat de vrouwen elkander weder terug vonden; terwijl, gelijk de Servische afgevaardigde, Madame Sekulitch, het zoo hartroerend uitsprak, zich daarbij in het bijzonder richtende tot de niet aanwezige Duitsche vrouwen, de oorlog immers een leugen was geweest, want dat het niet waar was, dat de vrouwen der verschillende natiën elkander haatten.
Zoo was het in de gegeven omstandigheden, waarin de naweeën van den oorlog nog zoo schrijnen, reeds veel, dat de vrouwen elkander konden terug vinden en dat in grooten getale en in groote verscheidenheid. Want bij de voorlezing van de presentie lijst bleek, dat aanwezig waren uit 28 aangesloten landen een honderd vijftig afgevaardigden met tal van plaatsvervangsters, terwijl niet minder dan 21 Staten officieele Regeeringsafgevaardigden hadden gezonden: Noorwegen de vrouwelijke hoogleeraar in de zoölogie aan de universiteit te Christiania, Kristina de Bonnevie, Frankrijk zijn gezant bij de Noorsche Regeering, China de echtgenoote van zijn gezant te Londen; de jonge Tsjecho-Slowaksche Regeering had op de uitnoodiging om eene afgevaardigde te zenden geantwoord, dat zij aan die uitnoodiging niet kon voldoen, omdat er haars inziens ‘geene vrouwenquaestie bestaat,’ en omdat onder haar bestuur den vrouwen volstrekte gelijkheid van rechten met den man is gewaarborgd. Goed was het ook, dat nieuwe elementen konden worden opgenomen door de toetreding van de Nationale Vrouwenraden van Uruguay, van Mexico, van IJsland, van Joego Slavië, wier delegaties met haren nieuwen ijver, hare nog frissche illusies, hare uitnemende spreeksters als eenen nieuwen prikkel aanbrachten; terwijl Griekenland, dat reeds eerder toetrad, maar tot nog toe weinig van zich deed bemerken, ditmaal uitkwam met eene wel kleine, maar voortreffelijk geschoolde en hoogst actieve delegatie van blijkbaar zeer intelligente vrouwen. Van groot belang was het ook, dat thans eindelijk kon worden overgegaan tot de keuze van nieuwe bestuursleden onder wie den Duitschen vrouwen de terugkeer in dezen kring ongetwijfeld gemakkelijker zal vallen. Want al mogen de betuigingen van leedwezen over het demonstratief wegblijven der Duitsche vrouwen, zooals die ook van Engelsche en van Fransche zijde openlijk werden uitgesproken, zeer stellig ten volle
| |
| |
oprecht zijn geweest, - het was, geloof ik, toch maar goed, dat die oprechtheid nog niet zoo dadelijk aan eene proeve werd onderworpen. Nu de Duitsche vrouwen er niet waren, werd hare afwezigheid betreurd. Maar als zij er eens wel geweest waren, of de gevoelens jegens haar dan onverdeeld vriendschappelijk zouden zijn geweest? Uit particuliere gesprekken behield ik den indruk, dat de hand van den tijd nog bedarend over vele opgewonden gemoederen zal moeten heenstrijken.
Als eene opwekking tot vertrouwen in eene nieuwe, betere toekomst was ook reeds op zich zelf de plaats van samenkomst, het Storthing, het Noorsche Parlementsgebouw, dat door de Regeering van Noorwegen op de meest onbekrompen wijze ter beschikking van den Raad was gesteld. Want meer nog dan de van Regeeringswege verleende subsidie van 50.000 Kronen voor de ontvangst van het Congres heeft het feit, dat dit heeft mogen zetelen in het Parlementsgebouw zelf, beteekenis als eene officieele erkenning van dezen Wereldbond van Vrouwen. Eene dergelijke officieele erkenning, die bij vroegere samenkomsten van den Raad nog buiten alle berekening lag, staat thans op den door den Internationalen Vrouwenraad in zijn nu ruim dertigjarig bestaan afgelegden weg als een mijlpaal, die duidelijk aangeeft, hoever men reeds is gevorderd tot het einddoel, namelijk volledige samenwerking van man en vrouw. Het hoog gelegen, eerst voor een zestigtal jaren door den Zweedschen architect Langlet opgetrokken gebouw biedt uit zijne vensters een verrassend schoon uitzicht over een fraai beplant, druk verkeerscentrum, de Karl Johann's Gate, dat tusschen den Nationalen Schouwburg en de uitgestrekte universiteitsgebouwen met hunne rijke musea door, oploopt naar den breeden, statigen trappenopgang van het op het terras van eenen tegenoverliggenden heuvel gebouwde koninklijke paleis. Een mooi symbool van den band tusschen vorst en volk. Van binnen bood het Parlementsgebouw met zijn ruime vestibule, met zijn grootsch trappenhuis, waar voor deze gelegenheid was opgesteld de buste van de Noorweegsche feministe en wegbereidster Gina Krog, met zijn lange wandelgangen, waar vrouwen van niet minder dan 28 nationaliteiten steeds druk pratend
| |
| |
op en neder liepen en zoo elkander nader kwamen dan zij het ooit in eene geregelde vergadering konden doen, met zijne vele grootere en kleinere zalen overvloed van ruimte voor de verschillende congresbureaux, voor de afdeelings-vergaderingen. En dat alles culmineerde dan in de groote Storthingszaal. Die zaal, in het midden der eerste verdieping gelegen, is uitgebouwd in den vorm van eenen zuiveren halven cirkel, waarbinnen de zetels der afgevaardigden straalsgewijze zijn gerangschikt. Die zetels dragen ieder op een koperen plaatje den naam van het district, waarvoor de afgevaardigde, die er op zetelt, zitting heeft. Thans waren zij afgedeeld in groepen, onderscheiden door de nationale vlaggetjes der verschillende delegaties, die in de vergaderingen naar oud Raadsgebruik volgens ancienniteit van aansluiting bij den Raad plegen plaats te nemen. Nederland, daarbij de zevende in rang, had met zijne voltallige delegatie van tien stemgerechtigde afgevaardigden eene uitstekende plaats in de derde rij, juist in het midden, op korten afstand van de bestuurstafel, waar lady Aberdeen in den voorzittersstoel plaats nam. Daarachter werd de wandvlakte ingenomen door eene groote muurschildering van Oscar Wergeland, voorstellende de aanneming van de eerste Grondwet van Noorwegen door de Nationale Vergadering in het jaar 1814, nadat het land zich voor goed had losgemaakt van Denemarken en eer het nog werd verbonden met Zweden. De breed gepenseelde, ernstig denkende, zich hunne zware verantwoordelijkheid zoo zichtbaar bewuste mannenkoppen gaven eene zeer bijzondere wijding aan deze indrukwekkende zaal met hare kolossale afmetingen, hare prachtige lichtkronen, hare hooge vensters met hun heerlijk uitzicht, hare traditioneele herinneringen, hare loges, waar de officieele vertegenwoordigers der verschillende mogendheden trouw de zittingen van den Raad bijwoonden.
| |
II.
De beraadslagingen in deze samenkomst van den Internationalen Vrouwenraad waren tweeledig en bestonden vooreerst in het uitbrengen der verslagen omtrent de werkzaamheden der aangesloten Nationale Vrouwenraden en der
| |
| |
zoogenaamde Permanente Internationale Comités, die het Raadswerk voortzetten in de tijden, dat de Internationale Vrouwenraad niet in vergadering bijéén is. De periode, waarover deze verslagen liepen, was ditmaal eene zesjarige inplaats van zooals gewoonlijk eene vijfjarige, daar verkeersmoeielijkheden het verleden jaar nog onmogelijk maakten om op den gezetten tijd, vijf jaren na de laatste samenkomst, die van het jaar 1914 te Rome, te vergaderen. Na de verslagen waren aan de orde de door de Nationale Vrouwenraden en door de bestuursleden op de agenda gebrachte resoluties. Dergelijke resoluties, die bij meerderheid van stemmen worden aangenomen, zijn volgens de geijkte terminologie van den Raad slechts recommandations (recommandations, Empfehlungen) waarbij de Raad eenig boven drijvend denkbeeld recommands (recommande, empfiehlt). Zij zijn voor de aangesloten Vrouwenraden niet bindend. Zij geven slechts aan wat op een gegeven tijdstip bij den Raad in studie, in overweging is. Bindende besluiten, zoogenaamde decisions, waarbij de Internationale Vrouwenraad eenig besluit neemt, overgaat tot eenigen bepaalden nieuwen arbeid en dien den aangesloten Nationalen Vrouwenraden tot plicht stelt, kunnen volgens het pertinente voorschrift der Statuten enkel worden genomen met algeheele éénstemmigheid. Maar tot zulke bindende besluiten is het ditmaal niet gekomen. Die kwamen ook niet op de agenda voor. De Internationale Vrouwenraad heeft zich op de bijeenkomst te Christiania, die als eene nieuwe periode van werkzaamheid moest inleiden, wijselijk bepaald tot een opnieuw verkennen van het te bearbeiden terrein, tot het formuleeren der problemen, welke hij zal hebben op te lossen, tot het peilen der nooden, waarin hij zal hebben te voorzien; en daartoe verstrekten de uitgebrachte verslagen
voortreffelijk materiaal.
Uit al die verschillende verslagen, die, naar het woord van de Fransche presidente, Madame Jules Siegfried, toch eigenlijk niets anders zijn dan verslagen ‘des maux, dont la guerre accable l'humanité,’ bleek, dat niet alleen in de oorlogvoerende, maar ook in de neutraal gebleven landen, - en wij Hollanders kunnen daarvan medespreken, - al werden de ergste gruwelen van den oorlog daar niet ondervonden, toch de algemeene economische druk, de schaarschte,
| |
| |
de duurte, de staatkundige onzekerheid, de werkloosheid, de toenemende verwildering der jeugd gedurende de laatste zes jaren hebben gewogen als een zware last: dat overal de vrouwen de hitte des daags en de koude van den nacht hebben helpen dragen en ook den zwaarsten arbeid moedig hebben aanvaard; maar dat zij tevens, - gelijk de Zweedsche afgevaardigde het formuleerde, - tot hare diepe smart hebben moeten ondervinden, dat onder het rollen van den oorlogsdonder de stem der vrouw niet meer wordt gehoord; juist zoo als het de eeuwen door altijd is geweest. Want al is met de invoering van het Vrouwenkiesrecht de politieke positie der vrouw nagenoeg overal verbeterd, hare economische positie is daarnevens nagenoeg overal verslechterd.
Wel is de oorlog, in het eerst althans, der arbeidspositie van de vrouw ten voordeel geweest. Als onmisbare arbeidskrachten ter vervanging van de gemobiliseerde mannen en ter aanvulling en verhooging van de tot het uiterste op te voeren productie, zooals de oorlog die noodzakelijk maakte, werden de vrouwen allerwegen in grooten getale binnen geroepen bij de industriëen, bij openbare ambten, in de school, in het ziekenhuis, bij de groote banken en bij het verkeerswezen, bij den landbouw zoo goed als in de fabriek, waar het mogelijk bleek, zelfs bij de zware metaalindustrie, om door eenen geringen ombouw der machineriën deze te doen gehoorzamen ook aan een zwakkere vrouwenhand. Allerwegen hebben de vrouwen aan de nieuwe haar gestelde eischen over het geheel goed beantwoord. Allerwegen ook is eene aanzienlijke stijging der vrouwenloonen, soms tot meer dan het driedubbele, er het gevolg van geweest, zoodat in meer dan één der in het Permanente Internationale Comité voor Vrouwenarbeid en Beroepen uitgebrachte verslagen kon worden geconstateerd, dat zelfs niettegenstaande het stijgen der prijzen van alle onontbeerlijke levensmiddelen, de levensstandaard der vrouwen, der arbeidende vrouwen, nagenoeg op ieder gebied aanzienlijk was gerezen. De plotselinge demobilisatie der groote legers bracht daarin echter eene geweldige omkeering. De terugkeerende mannen eischten hunne vroegere, thans door vrouwen bezette, plaatsen terug niet alleen; maar ook uit nieuw gecreëerde ambten en beroepen, uit industriëen, die door den oorlog in het leven
| |
| |
waren geroepen, die dus vroeger ook den mannen vreemd waren geweest en zelfs uit arbeidsgebieden, welke de vrouw reeds sedert lang zich had eigen gemaakt, begonnen de mannen de vrouwen als met geweld ter zijde te dringen. Zoo ontbrandde een verwoede concurrentie-strijd tusschen mannen en vrouwen op ieder gebied van de arbeidsmarkt. Geheel van karakter veranderde daardoor ook de oude strijd om de erkenning van het goed recht van het beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid, krachtens welk beginsel tot nog toe enkel behoefde te worden geprotesteerd tegen de achterstelling bij de loonregeling van de vrouw bij den man; maar welke strijd thans als met éénen slag in een geheel ander stadium werd gebracht door de opkomst van het streven naar achterstelling van ongehuwden bij gehuwden. Die achterstelling van ongehuwden bij gehuwden, waardoor in hoofdzaak weder wordt getroffen de vrouw, daar de om loon arbeidende vrouwen voor het meerendeel ongehuwd zijn en de om loon arbeidende mannen gehuwd, werd in de oorlogvoerende landen beheerscht door het streven naar versterking van den bevolkingsaanwas, waartoe men den man zoo ruim mogelijk gelegenheid wilde geven tot het stichten van een gezin. In hoeverre dit streven bij de concurrentie van man en vrouw op de arbeidsmarkt den doorslag geven mag, - en in hoeverre de verwezenlijking van dit streven practisch uitvoerbaar of zelfs wenschelijk is te achten, moge hier voor het oogenblik onbesproken blijven. Liever wil ik u wijzen op het uit de verschillende verslagen blijkende zonderlinge feit, dat dit streven om ten koste van recht en billijkheid den bevolkingsaanwas kunstmatig te bevorderen, door achterstelling van ongehuwden bij gehuwden in zake de loonregeling, als eene geestelijke epidemie oversloeg naar de in den oorlog neutraal gebleven landen, naar landen, waar men zich zeker niet behoefde te verontrusten over den teruggang van eene door den oorlog gedecimeerde bevolking. Zoo vermeldde de
arbeidsinspectrice Fräulein Schaffner uit Basel in haar verslag, dat men in het neutraal gebleven Zwitserland, ten einde allen met de demobilisatie naar huis terugkeerenden ongehuwden onderwijzers de gelegenheid te geven om ten snelste te huwen, en om daartoe onderwijzersplaatsen voor hen open te krijgen, omgaat met
| |
| |
het plan om allereerst voor de onderwijzeres in te stellen het verplichte celibaat, waardoor al vast dadelijk aan alle gehuwde onderwijzeressen zoude kunnen worden verleend ongevraagd eervol ontslag; en dat men er voorts nog verdere maatregelen beraamt om voor zoo veel noodig ook ongehuwde onderwijzeressen uit haar ambt te stooten ten behoeve der huwelijksplannen van ongehuwde onderwijzers. De afgevaardigde uit Zuid-Afrika deelde daarop mede, dat men in haar land, om dezelfde redenen als de Zwitsersche gedelegeerde had in het licht gesteld, aan de ééne fabrieksinspectrice, die daar is aangesteld, had opgedragen eenen man op te leiden tot dit ambt met de vooropgestelde en uitgesproken bedoeling om dezen man, nadat hij door die vrouw tot zijn ambt zoude zijn gevormd en bekwaamd, daarvoor een hooger salaris toe te leggen dan deze zelve daar voor genoot. Analoog met wat wij thans hier in Nederland waarnemen, was wat zij verder nog mededeelde, namelijk, dat in Zuid-Afrika een groot tekort is aan onderwijzeressen en aan onderwijzers, omdat bij al te lage salarieering van het onderwijs jongens zoowel als meisjes zich niet meer daarvoor laten opleiden, maar de voorkeur geven aan ambten en beroepen, waar de salarieering billijker is. Ook uit Amerika werd gemeld, dat daar het aanwerven van voldoende leerkrachten een der moeilijkste vraagstukken is. Reeds vóór den oorlog begonnen in de Vereenigde Staten van Amerika de jongens liever andere beter betaalde beroepen te kiezen dan dat van onderwijzer; en sedert den oorlog vertoont dit verschijnsel zich ook bij de meisjes, die tot nu toe het voornaamste contingent der leerkrachten voor de lagere school in Amerika leverden. Feitelijk berustte het geheele schoolstelstel daar, zoo werd ons verhaald, op de onderstelling, dat beschaafde, ontwikkelde vrouwen wel altijd en onder alle omstandigheden het onderwijs zouden verkiezen boven elk ander beroep en dit vooral omdat men in den handel en bij
het bankwezen de vrouw nu eenmaal ongaarne opnam. Maar thans vindt de beschaafde ontwikkelde vrouw ook daar tal van betrekkingen open en men begint thans in Amerika te beseffen, dat, tenzij de economische positie van de onderwijzeres belangrijk wordt verbeterd, het onderwijs zal komen in handen van eene klasse van minder beschaafde, minder ontwikkelde vrouwen,
| |
| |
met als gevolg een dalen van het peil van het onderwijs, het ergste ongeluk immers dat het land zoude kunnen treffen. Overal in Amerika beginnen daarom openbare en bijzondere scholen de salarissen der onderwijzeressen te verhoogen. Onze Nederlandsche onderwijs-autoriteiten die nog pas eene categorie van inferieure leerkrachten bij het Lager Onderwijs formeerden en de salarieering der onderwijzeressen beneden peil laten, mogen het zich voor gezegd houden. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. En tot onze vrouwen in het algemeen klinkt in deze weder de oude roep: O Nederland, pas op uw Saeke! Het gaat hier immers om de maatschappelijke positie harer dochters, om het gehalte van het onderwijs harer kinderen.
Over de bepalingen van de arbeidsconferentie te Washington ten opzichte van den vrouwenarbeid bleken de meeningen verdeeld. De afgevaardigden van Frankrijk en van België spraken daarover hare groote voldoening uit en verklaarden, er zich onvoorwaardelijk bij te willen aansluiten. Die van Zweden deelde mede, dat het door de arbeidsconferentie te Washington voorgeschreven verbod van nachtarbeid voor de vrouw in haar land reeds sedert lang van kracht is en dat men er zich wel bij bevindt. De gedelegeerde van Engeland bestreed den nachtarbeid voor de vrouw uit een oogpunt van zedelijkheid en verklaarde, dat de vrouwen en meisjes des nachts in haar huis behooren te zijn; maar zij voegde er nog aan toe, dat men in Engeland er naar streeft om den nachtarbeid voor man en vrouw gelijkelijk te verbieden. De afgevaardigde van Denemarken deelde mede, dat haar Vrouwenraad zich officieel had gewend tot de Deensche Regeering met het verzoek om aan de door deze te benoemen ‘adviseuses’ voor de arbeidsconferentie te Washington op te dragen om te stemmen tegen het voorstel van verbod van nachtarbeid voor de vrouw; maar zij meende toch er ook op te moeten wijzen, dat arbeidsbescherming, in casu verbod van nachtarbeid voor de vrouw, altijd is begonnen met de bescherming van vrouwen en kinderen en van dezen is uitgebreid tot de mannen. De gedelegeerden van Griekenland verklaarden echter kort en krachtig, dat haar Nationale Vrouwenraad de besluiten der arbeidsconferentie te Washington niet aanvaardt, maar ze
| |
| |
beslist verwerpt en niet zal ophouden ze te bestrijden voor en aleer deze weder zijn te niet gedaan. Zij protesteerden voorts levendig tegen alle afzonderlijke vrouwenbescherming en meenden, dat der vrouw, wie de nachtarbeid wordt verboden, ook moet worden schadeloos gesteld voor hare loonderving tengevolge van zulk een willekeurig arbeidsverbod; zij wezen er op, dat iedere afzonderlijke arbeidsbescherming voor de vrouw onvermijdelijk leidt en moet leiden tot de uitsluiting van de vrouw uit bepaalde industrieën, gelijk dit in Griekenland zelf reeds in niet minder dan 33 en in Zwitserland in niet minder dan 11 takken van nijverheid het geval is en waardoor de vrouw vandaar is gedreven naar den slecht betaalden en onder onvoldoende arbeidsvoorwaarden te verrichten huisarbeid. De afgevaardigde van Noorwegen sloot zich bij het betoog der Grieksche gedelegeerden aan en was er trotsch op, te kunnen mededeelen, dat om dezelfde redenen als hare collega's uit Griekenland hadden aangevoerd, in Noorwegen bij de herziening der Arbeidswet van het jaar 1915 door den Noorschen Nationalen Vrouwenraad krachtig is geprotesteerd tegen iedere afzonderlijke bescherming van vrouwenarbeid en dat die toen ook niet in de Arbeidswet is opgenomen. Het door de afgevaardigden van Griekenland en Noorwegen ingenomen standpunt zoude zijn gedeeld door onze Hollandsche afgevaardigde (thans Voorzitster) in het Permanente Internationale Comité voor Vrouwenarbeid en Beroepen, mejuffrouw Anna Polak, indien deze aanwezig had kunnen zijn, wat, jammer genoeg, niet het geval is geweest. Wat betreft de toepassing bij den arbeid van het beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid werd nog algemeen geconstateerd, dat dit beginsel ook daar waar men het wilde huldigen, in de praktijk toch meest een hersenschim bleef, omdat het werk niet gelijk was; omdat het fijnere, het meer verantwoordelijke werk steeds in geringere mate wordt toevertrouwd aan de vrouw: omdat de opklimming bij den
arbeid der vrouw op allerlei wijzen wordt bemoeilijkt en afgesloten, bij den fabrieksarbeid zoo goed als bij het bankwezen en bij het onderwijs. Maar dit is iets, meenden velen, dat de vrouw in de eerste plaats heeft te wijten aan zich zelve, in zooverre als de vrouw maar al te vaak den beroeps- | |
| |
arbeid enkel beschouwt als een voorbijgaand stadium tusschen haren meisjestijd en haar huwelijk en daardoor de ware ambitie om bij den arbeid te stijgen mist. Hierin zal echter wel verandering komen onder den drang van het dalen van de huwelijkskans en onder de toenemende, harde noodzakelijkheid voor de huismoeder om tevens kostwinster te zijn voor zich en haar gezin. Gewaakt zal daarom moeten worden, dat op ieder terrein van den arbeid de toegang tot de hoogere rangen der vrouw worde ontsloten en ontsloten blijve.
Natuurlijk is op dit congres uit allerlei toonaarden gesproken over de economische positie der gehuwde vrouw. Algemeen werd aangenomen, dat moest worden erkend, dat de vrouw, de huisvrouw, met haren huishoudarbeid binnen de muren van haar huis haar gezin even krachtig helpt opbouwen als de man dit doet met zijnen arbeid buitenshuis. Wij vernamen, dat de nieuwe Zweedsche huwelijkswetgeving, die juist dit jaar van kracht is geworden, en die mag worden beschouwd als de meest geavanceerde op dit gebied, is gebaseerd op het beginsel van absolute gelijkstelling, economisch zoowel als juridisch, van beide echtgenooten, ook wat betreft beider rechten op de kinderen: dat bij de nieuwe Zweedsche huwelijkswetgeving verder is bepaald, dat ieder der beide echtgenooten verantwoordelijk wordt gesteld voor het beheer van eigen goederen en voor de betaling van eigen schulden; terwijl tot het gemeenschappelijk bezit worden gerekend aankoopen gedurende het huwelijk, die wel door den man werden betaald, maar waarvan de verwerving mogelijk werd door den vlijt en door de spaarzaamheid der vrouw: dat beide echtgenooten verplicht zijn, ieder naar de mate van zijne of van hare krachten, hetzij door het verstrekken van geld, hetzij door werk in huis of op andere wijze in de behoeften van het gezin te voorzien, volgens een levensstandaard overeenkomstig beider maatschappelijke positie. Hiermede is, althans in Zweden, voor goed gebroken met het bij velen nog diep gewortelde begrip, dat de man zijne vrouw onderhoudt. De consequentie, dat daarom aan de vrouw moet worden toegekend een wettig recht op een zeker deel, - sommigen willen de helft, - van het inkomen van den man, durfde men in deze Zweedsche huwelijkswetgeving nog niet aan. Wel is dit beginsel reeds vastgelegd in de Finsche huwelijkswetten;
| |
| |
maar zoo goed als in Zweden zijn op dit stuk ook nog in Denemarken en in Noorwegen de meeningen verdeeld, gelijk bleek uit de verslagen omtrent het werk der in het jaar 1914 opgerichte Inter-Scandinavische Staatscommissie, waarin verschillende vrouwelijke juristen zitting hebben en die tot taak heeft om uniformiteit te brengen in de huwelijkswetgeving der traditioneel zoo eng verbonden Scandinavische landen. Voor de gehuwde vrouw zoude de wettelijke erkenning van haar recht op een deel van het inkomen van haren echtgenoot eene geheel veranderde positie met zich brengen. Maar de man, die huwt, zal dan ook aan zijne aanstaande echtgenoote in den vervolge geheel andere, dat wil zeggen veel hoogere eischen gaan stellen wat betreft verantwoordelijkheid, voorafgaande opleiding tot het ambt van huisvrouw, positieve administratieve kennis, vakkennis in één woord, wat voor den wederopbouw van ons fel geschokt economisch leven en voor het herstel van de algemeene volkswelvaart uiterst nuttig zal blijken.
Immers zoo iets meer en meer overtuigend blijkt, dan is het wel dit, dat ook op het gebied der huisverzorging het oude is voorbij gegaan, dat de tijd van het dilettantisme ook hier tot het verleden moet worden gerekend en dat is aangebroken de tijd, waarin ook de huishoudarbeid moet worden erkend als wezenlijke arbeid, dat wil zeggen methodisch geleerd, vakkundig beoefend en aan eene arbeidsregeling onderworpen. Dit is volstrekt noodig om ook de huisvrouw te kunnen laten deelen in al de voordeelen der erkende arbeidster en haar zoo te verlichten den vaak driedubbelen last, waaronder zij dreigt te bezwijken, den last van huisverzorgster, van moeder en van kostwinster, welke driedubbele last haar nog wordt verzwaard door eene verouderde woninginrichting, door eenen onbeperkten werktijd, door hare uitsluiting van ziekte-, ongevallen- en ouderdomsverzekering. Zeer treffend werd dit in het licht gesteld door Frau Freund Marcus, de presidente der Oostenrijksche Huisvrouwenvereeniging, die er op wees, dat in het gezin de man en de loontrekkende kinderen thans tengevolge van de nieuwe arbeidswetten hunnen arbeidstijd binnen gezette grenzen zien afloopen, terwijl de arbeid der huisverzorgster feitelijk dag en nacht rusteloos door gaat en geenerlei geregelde vacantie
| |
| |
kent: dat vaak de huismoeder de eenige is in het gezin voor wie geene behoorlijke ziekteverzorging bestaat, dat zij bij opkomende ongesteldheden geen tijd heeft om zich rust te gunnen of zich te ontzien, voortgejaagd als zij wordt door den angst voor de kosten welke medische hulp met zich brengt: dat de onverbiddelijke nood, althans in de Centrale Rijken, de huisvrouw dwingt om als zij met de kleinst denkbare voorraden, met de primitiefste hulpmiddelen en met de uiterste krachtsinspanning haar gezin heeft verzorgd, er nog op uit te gaan om er wat bij te verdienen. Geen wonder, meende Frau Freund Marcus, dat zoo velen er onder bezwijken; en zij betoogde verder nog, dat het kapitaal aan volkskracht, dat op die wijze verloren gaat, zeer aanzienlijk is, zoodat daarmede wordt ondermijnd niet alleen de welvaart van het gezin, maar de grondslag van den Staat. Want, gelijk zij het formuleerde, het gezin is de reserve, het spaarpotje, waaruit de Staat zijne beste krachten put; maar tot behoud van die reserve, tot aanvulling van dat spaarpotje is allereerst noodig de stuwkracht, het middelpunt van het gezin, namelijk de huismoeder, te redden van den ondergang. En dat kon alleen geschieden, besloot Frau Freund Marcus, door ook den arbeid der huisverzorgster te doen erkennen als wezenlijken arbeid en als zoodanig onderworpen aan de arbeidswetgeving wat betreft verdeeling van arbeidstijden en genot van ziekte-, ongevallen en ouderdomsverzekering.
Luisterende naar het betoog van Frau Freund Marcus, dat trouwens in zijnen vollen omvang niet opgaat voor Hollandsche toestanden en verhoudingen, ben ik mij gaan afvragen of ook zonder wettelijk ingrijpen, waar men immers niet dan in de uiterste noodzakelijkheid toe mag overgaan, de erkenning van den huishoudarbeid als wezenlijke arbeid met al de daaruit voortvloeiende consequenties van opleiding, van regeling en van salarieering niet zoude kunnen medehelpen ter voorziening in den dienstbodennood, een nood, die mede loodzwaar op tal van huisvrouwen drukt. Vroeger was de dochter des huizes de aangewezen maar ongesalarieerde helpster. Wie zal er thans echter den dochters des huizes nog een verwijt van durven maken, dat zij zich door den geregelden, gesalarieerden arbeid van den ongeregelden, ongesalarieerden huishoudarbeid hebben laten weglokken? De
| |
| |
afgevaardigde uit Australië vertelde ons, dat het in haar land regel was, dat alle jonge meisjes een ambt of beroep kozen en dat, nu niet alleen de vader en de zoons maar ook de dochters geld inbrachten, de algemeene levensstandaard in Australië sterk was gerezen. De Noorsche afgevaardigde verklaarde daarop, dat dit ook het geval was in Noorwegen: maar dat dientengevolge de meisjes voortdurend minder genegen zijn om te gaan dienen als boerenmeid bij den landbouw of als dienstbode in een gezin. Ten onzent nemen wij hetzelfde verschijnsel waar. De niet te weerhouden trek der meisjes naar werkplaats of fabriek, naar de groote warenhuizen, naar de lagere ambtenaarsbetrekkingen bij Raden van Arbeid en bij Openbare Leeszalen met al de daaraan verbonden voordeelen van geregelden werktijd en van financieele onafhankelijkheid, heeft gemaakt, dat de huisvrouw geene dienstbode meer kan vinden; terwijl zij om dezelfde redenen hare dochter, hare eerste aangewezen helpster, heeft moeten afstaan aan het onderwijs, aan het kantoor- en bankwezen, aan de vrije beroepen en aan wat niet al. Indien nu echter kon worden getroffen eene schikking om ook den huishoudarbeid te onderwerpen aan eene gezette arbeidsregeling met vaste rusten vacantietijden en daarbij uit het gemeenschappelijk inkomen van den vader en van de loontrekkende broeders en zusters de positie van ééne der dochters des huizes zoo te maken ware, dat die positie financieel aantrekkelijk en loonend werd en tevens bevredigend wat betreft de verzorging van den ouden dag? Zoude dan misschien niet, wel niet ieder, maar toch menig gezin in eigen kracht sterk genoeg staan om den moeilijkheden van den dienstbodennood het hoofd te bieden? Het is maar eene vraag.
Aardig en fijn was wat de presidente der Oostenrijksche Huisvrouwenvereeniging, Frau Freund Marcus, met hare klankrijke stem, haren rustigen moed op de komst van betere tijden voor de vrouwen van haar zwaar beproefd vaderland verder nog opmerkte over de noodzakelijkheid voor de huisvrouw, die als iedereen in den laatsten tijd, zonder eenig respect is gaan omspringen met bankbiljetten, om weder aan te leeren de moeilijke kunst, welke zij totaal heeft verleerd, de kunst namelijk van weder te gaan rekenen met het kleine geld, met de pasmunt. Niet minder juist
| |
| |
en treffend was wat zij zeide over het groote algemeene sociale belang van vernieuwing en wederopbouw, dat was gelegen in het sparen. Die warme aanbeveling van het sparen als plicht van iedere Staatsburgeres stelde dan echter weder voor de vraag, of de lust tot sparen niet gaandeweg wordt gedood door een steeds verder doorgevoerd stelsel van Staatsverzorging. Fröken Karen Platow, het ééne Noorsche vrouwelijke Parlementslid, die zich overigens noemde eene besliste voorstandster van gelijk loon voor gelijken arbeid, afgezien van het al of niet gehuwd zijn der betrokken arbeidskrachten, meende toch, ter ondersteuning van het thans allerwegen in zijne bestaansmogelijkbeid zoo fel bedreigde gezin, te moeten pleiten voor eene huwelijkstoelage van staatswege toe te kennen aan alle gehuwden zonder onderscheid. Een tot het uiterste doorgevoerd stelsel van gezinsloon dus, waarbij volgens Fröken Karen Platow de achterstelling van ongehuwden bij gehuwden in zake salarieering werd vermeden, doch, mij dunkt, slechts vermeden in schijn. Bovendien zoude mijns inziens een dergelijk consequent doorgevoerd stelsel van gezinsloon, gesteld het ware uitvoerbaar en gesteld het leidde niet, - gelijk het in de praktijk ontwijfelbaar doen zoude, - tot een uniform rijzen van alle prijzen, of wat op hetzelfde nederkomt, tot een dalen van de waarde van het geld, waardoor het beoogde doel toch weder verloren zoude gaan, bovendien zoude een dergelijk consequent doorgevoerd stelsel van gezinsloon slechts ten gevolge kunnen hebben een parasiteeren op den Staat, een verlammen van het eigen verantwoordelijkheidsgevoel voor het onderhoud van het gezin, dat men toch niet gedwongen, maar uit vrijen eigen wil gaat stichten. Men vergeet, geloof ik, ook te veel, dat de bestaansmogelijkheid van het gezin juist zoo goed wordt verzekerd door de uitkeering van een loon berekend op het onderhoud van een gezin van gemiddelde sterkte in iedere sfeer van arbeid, maar dit
grondloon dan ook uitbetaald aan gehuwden en ongehuwden gelijkelijk, omdat dan het meisje zal kunnen sparen voor haren uitzet en de jongen voor zijne huisinrichting, omdat beiden dan hun huwelijksleven zullen kunnen beginnen met achter de hand eenig spaargeld voor den kwaden dag, het nieuwe leven zullen kunnen in- | |
| |
gaan met een door zelfstandigen arbeid verkregen reservekapitaal, dat wil zeggen met een verhoogd gevoel van eigenwaarde en van versterkte weerkracht tegen 's levens moeilijkheden.
Het zorgelooze vertrouwen der jongeren van het tegenwoordige geslacht op de onder allerlei vormen voorgespiegelde fata morgana van moederschapszorg, van gezinsloon, van kindertoeslag, van ouderdomsuitkeering van Staatswege, waardoor het sparen zijn doel verliest, is misschien wel mede een der oorzaken van de spilzucht en van de verkwisting der hedendaagsche ongehuwde fabrieksarbeidster, die haar hoog loon verdoet aan opschik en aan snoepgoed zonder er aan te denken iets op te leggen voor een uitzet of voor eenige wezenlijke verbreeding van haren levensstandaard. Dit werd scherp in het licht gesteld door Fröken Ottilie Tonning; en zoo iemand te dezen opzichte kon spreken naar persoonlijke waarneming, dan was het zeker deze Noorsche vrouw, die, voortgekomen uit de allerarmsten, zich van soldaat bij het Heilsleger heeft opgewerkt tot den hoogsten rang daarbij: die onafgebroken heeft gewerkt juist onder de fabrieksarbeidsters en heeft geijverd voor de oprichting van kinderbewaarplaatsen, voor bestrijding der zuigelingensterfte, voor verbetering der volksvoeding: die reeds meermalen werd gekozen tot lid van den gemeenteraad te Christiania en daar dan deel uitmaakte van de afdeeling voor arbeidszaken. Eene groote, forsch gebouwde vrouw met kort geknipt grijzend haar en met de verstandigste, vriendelijkste, moederlijkste oogen die men zich denken kan. In de bekende uniform met op de borst de gouden medaille van verdienste haar door den koning vereerd, was zij een der meest sympathieke en meest gevierde verschijningen, niet alleen in de vergaderingen maar ook bij de feestelijkheden, waar zij zich, vloeiend Engelsch sprekende, gemakkelijk en rustig met ons vreemdelingen in betrekking stelde, zonder iets van eenigen bewusten preektoon in haar spreken, maar juist daardoor in haren grooten eenvoud te indrukwekkender.
De opmerkingen van Fröken Ottilie Tonning en van Frau Freund Marcus over het sparen hielden nauw verband met eene zeer belangrijke discussie, welhaast eene der
| |
| |
meest belangrijke van alle zoude ik willen zeggen, namelijk die over de noodzakelijkheid der beperking van de weelde. Het daartoe door Griekenland ingediende voorstel kwam neer op wettelijke beperking van invoer van luxe-artikelen en op wettelijke beperking van aanmaak daarvan. Zwitserland en België wezen daartegenover op het gevaar van broodeloos maken van tal van arbeiders en van arbeidsters in de luxe-vakken in landen, waar weinig landbouw en veeteelt is en noemden daarbij speciaal de kantwerksters, wier bedrijf niet mocht worden ondermijnd. Nederland wees bij monde van Mevrouw Wijnaendts Franken-Dyserinck op het steeds weelderiger worden van den Staat zelf door het toenemen van het aantal benoodigde ambtenaren om al die tegenwoordig sociaal geëischte wetten uit te voeren: op het ongewenschte van het opwerpen van nieuwe scheidsmuren van protectie, waar in de naaste toekomst de vrijhandel toch zal blijken te zijn het groote middel ter beteugeling van den onderlingen naijver en van den strijd der volken. Madame Avril de Sainte Croix wees op de noodzakelijkheid om allereerst den inhoud van het begrip ‘weelde’ te bepalen en op de moeilijkheid daarvan, want, zoo betoogde zij, wat weelde, nuttelooze weelde is in Vuurland of in Patagonië kan eene onmisbare levensbehoefte zijn in Midden-Europa. Overigens werd van verschillende zijden, en met name door Fröken Ottilie Tonning, die daarbij nog eens op de fabrieksarbeidsters wees, geprotesteerd tegen de veronderstelling als zoude de zucht naar weelde en het toegeven daaraan nu juist een bijzonder kenmerk zijn van de zoogenaamde hoogere standen der samenleving. Door Noorwegen en door Nederland werd voorts nog in het licht gesteld, dat door de verhooging van in- en uitvoertarieven slechts wordt bevorderd een economische strijd tusschen de volken, een nieuwe strijd, die in zijne gevolgen niet minder wreed zoude zijn dan de bloedige kamp die nog pas achter ons ligt, want dat
men niet door een willekeurig wettelijk ingrijpen geheele industrieën mocht stop zetten en niet groote locale werkloosheid veroorzaken. Wel echter werd erkend, dat moet worden ingeleid eene geleidelijke verschuiving van den arbeid uit de eigenlijke luxe-bedrijven naar den werkelijk productieven arbeid, wat wel van zelf zoude geschieden onder den grooten drang van de wet van
| |
| |
vraag en aanbod, zoodra de vrouwen, die immers de grootste consumenten zijn, leeren inzien, dat zij in de tegenwoordige omstandigheden zelven het voorbeeld moeten geven van eene eenvoudige leefwijze; zoodat alle wettelijk ingrijpen onnoodig is, wanneer de vrouwen zelven aanpakken en hare levenswijze werkelijk willen vereenvoudigen, want ook zonder kiesrecht is het ten slotte toch de vrouw, die te dezen opzichte het dagelijksch leven en de zeden beheerscht. Daar ook Griekenland tenslotte toch het meest was gelegen aan de ethische zijde van het vraagstuk, sloot het zich aan bij eene door Zwitserland voorgestelde en door Nederland gesteunde amendeering van zijn voorstel, zoodat werd aangenomen eene resolutie luidende: ‘in aanmerking genomen, dat het ligt in de macht der vrouwen en derhalve ook haar plicht is om tot den wederopbouw harer respectieve landen mede te werken, beveelt de Internationale Vrouwenraad allen aangesloten Nationalen Vrouwenraden aan, al hunnen invloed aan te wenden ter bevordering van den terugkeer tot eene eenvoudiger leefwijze en dien te helpen bewerken door het tegengaan, zoowel in huisgezin als in maatschappij, van weelderige gewoonten, die tot overdaad leiden, en door het vermijden van die uitersten in kleeding en genot, die, naar de meening van den Internationalen Vrouwenraad, maar al te veel hebben bijgedragen tot het opwekken der ontevredenheid en der afgunstige vijandigheid, die tot de ernstigste plagen van onzen tijd moeten worden gerekend’.
| |
III.
Ik heb dit artikel betiteld: ‘Indrukken van de Bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad te Christiania’; het brengt dus geen geregeld verslag. Dat zal, bewerkt door het Dagelijksch Bestuur in de drie officieele talen, Engelsch, Fransch en Duitsch, eerlang in extenso in druk verschijnen en, naar te hopen is, hier te lande vele lezeressen vinden. Het zal het waard zijn. Te dezer plaatse doe ik hier en daar een greep om u te doen zien wat mij bij de eerste overdenking het meeste trof en daaronder behoort natuurlijk wat ons werd medegedeeld omtrent de werking van het Vrouwenkiesrecht in die landen, waar het nu reeds sedert
| |
| |
korter of langer tijd is ingevoerd. Zoo trof het mij, dat Noorwegen, waar het Vrouwenkiesrecht nu reeds sedert het jaar 1907, dus sedert ruim een dozijn jaren wordt uitgeoefend, nog slechts ééne vrouwelijke volksvertegenwoordigster in den Storthing rijk is en dan nog slechts eene, die inviel als plaatsvervangster, toen het eigenlijke Parlementslid moest uittreden omdat hij werd belast met de vorming van een nieuw ministerie. Dit eenige vrouwelijke Noorsche Parlementslid, dat behoort tot wat men in Noorwegen noemt de conservatieve partij en met wie ik menig vertrouwelijk onderhoud mocht hebben, Fröken Karen Platow, scheen mij eene zeer bijzondere, zeer interessante persoonlijkheid, eene vrouw in de volle kracht van haar leven, eene stoere werkster, de groote stuwkracht van de Vrouwenvereeniging ‘Hjemmes Vel’, dat wil zeggen, de Welvaart van het Gezin, iets als onze Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen. Haar streven als leidster dier Vereeniging was vooral gericht op vereenvoudiging van de huishouding en op bestrijding van den ook in Christiania heerschenden woningnood. Achteraf spijt het mij, dat ik heb verzuimd, haar te vragen, wat haar in die twee hoogst belangrijke vraagstukken de juiste en mogelijke oplossing scheen; maar in de dagen, dat ik het voorrecht had met haar te mogen verkeeren, was ik geheel vervuld van mijn zoeken naar eene verklaring van het feit, dat deze naar lichaam en geest blijkbaar zoo goed evenwichtige vrouw, deze sterke, gezonde, arbeidslustige persoon zoo gedésillusioneerd bleek omtrent haar werk als Parlementslid, er zoo absoluut niets van verwachtte. Zij zelve weet dit feit daaraan, dat zij in den Storthing de eenige vrouw was en daardoor geenerlei aansluiting kon vinden; en van meerdere Noorsche vrouwen hoorde ik de klacht, dat het volstrekt nutteloos was om als eenige vrouw zitting te nemen in een college van mannen, van welken aard dit college
ook wezen mocht: dat de vrouwen beter deden zich te onthouden, zoolang zij niet met andere vrouwen kunnen samenwerken. Ik zelve, die in ons Nederland meermalen de eenige vrouw in colleges van mannen ben geweest, kan naar mijne persoonlijke ondervinding de gegrondheid van die klacht voor ons land zeker niet beamen; en ik blijf mij afvragen, waarom blijven in een land, waar het Vrouwen- | |
| |
kiesrecht voor een dozijn jaren is ingevoerd, de vrouwen zoo zeldzaam in de volksvertegenwoordiging niet alleen maar ook in de hoogere staatsambten, ja in alle openbare commissies? Waarom bijvoorbeeld zijn de vrouwen in Noorwegen nog niet verder dan dat zij hopen, let wel hopen, dus niet zeker zijn, dat een door haar ten vorige jare reeds ingediende petitie om vrouwen te benoemen in commissies van toezicht op het openbaar onderwijs, zal worden ingewilligd? Waarom is dit verschijnsel ook elders regel? Want niet alleen in Noorwegen is het zoo, ook uit Finland, dat nog eerder dan Noorwegen het Vrouwenkiesrecht invoerde, rees de klacht, dat er wel een negentien vrouwen lid zijn van den Rijksdag, maar dat geen enkel hooger staatsambt door vrouwen wordt bekleed of mag worden bekleed. En uit Australië, naar ik meen, het eerste land, waar staatkundige gelijkstelling van man en vrouw werd verkregen, wordt ons gemeld, dat vrouwen daar wel candidaat hebben gestaan voor de federatieve Parlementen, maar dat nog nimmer eene van haar werd gekozen. Wij weten trouwens ook uit de laatste berichten uit Duitschland, dat daar het aanvankelijk vrij groote aantal van vrouwelijke Rijkdagsleden bij de jongste verkiezingen weder aanmerkelijk is gedaald en wel van 39 op 30, dat is dus nagenoeg 25% of één vierde. In het verre Oosten, in Ukraïne bijvoorbeeld, zitten reeds negen vrouwen in het Parlement en die zullen er zeker goed en krachtig werkzaam zijn, want het zijn daar moedige, heldhaftige vrouwen, zooals nog pas is gebleken bij de laatste vergadering
van den Nationalen Vrouwenraad van Ukraïne, die werd gehouden onder zeer spannende omstandigheden; want tijdens de samenkomst kwamen telkens bulletins in, die meldden, de Bolsjewieken zijn op 15 K.M. afstands, staan op 10 K.M., wat de presidente echter geene voldoende aanleiding vond om de vergadering te sluiten en te verdagen. Daar in het verre Oosten is men dus al weder veel verder dan in de Vereenigde Staten van Amerika, waar op het oogenblik geene enkele vrouw zitting heeft in het Congres, ofschoon in zoo vele Staten het kiesrecht voor de vrouw reeds lang van kracht is. Maar in Amerika is de vreedzame strijd om burgerschapsrechten voor de vrouw na gedurende twee en zeventig jaren, dus voor den duur
| |
| |
van eene menschengeneratie te zijn gestreden, eerst dezen zomer geëindigd met eene volledige overwinning door dien ook de laatste der Vereenigde Staten het vrouwenkiesrecht invoerde en de National American Woman Suffrage Association kon worden ontbonden en omgezet in een League of Woman Voters. Daar kan dus nog op geenerlei wezenlijke uitkomst wat betreft de volksvertegenwoordiging door vrouwen worden gewezen; maar interessant zal het zeker zijn, na te gaan wat er van wordt.
Dat vrouwelijke volksvertegenwoordigsters daar, waar het Vrouwenkiesrecht van kracht is, zoo weinig talrijk zijn, zoo al niet geheel ontbreken, is een verschijnsel, dat der studie overwaard is en doet rijzen de vraag, of de vrouwen in het algemeen genomen bij de verkiezingen soms liever stemmen op eenen man dan op eene vrouw. Op zich zelf is het zeker zeer verklaarbaar te achten, dat men liever stemt op eenen bekwamen man dan op eene middelmatige vrouw: en ik zelve behoor zeker niet tot degenen, die altijd en onder alle omstandigheden de voorkeur zouden geven aan eene vrouw, enkel en alleen omdat zij eene vrouw was. Maar als men in eene bijeenkomst als die te Christiania rond ziet en bedenkt, hoe vele uitstekenden er onder de vrouwen zijn, dan kan men toch niet zoo voetstoots aannemen, dat de volksvertegenwoordigsters zoo weinig talrijk zouden zijn, omdat men in de keuze daarvan zoo beperkt is. Men heeft mij wel willen uitleggen, hoe althans in Noorwegen het daar vigeerende stelsel van verkiezing de verkiezing van vrouwen bemoeilijkt; maar dat verklaart de zaak toch niet geheel, want dit stelsel maakt de verkiezing van vrouwen zoo al moeilijk toch niet onmogelijk en moeilijkheden zijn er immers om te worden overwonnen. Toegegeven moest bovendien worden, dat op het platteland van Noorwegen, op de Noorsche boerenhoeven, de vrouwen in den regel hare echtgenooten alleen laten opgaan naar de verkiezingen en het niet de moeite waard achten, hen daarheen te volgen; en wat moest worden toegegeven voor het platte land, namelijk gebrek aan politieke belangstelling bij de vrouwen, zal ook wel geene uitzondering zijn in de stedelijke centra. In het jaar 1914, nog juist vóór den oorlog, bij de viering van het eeuwfeest der nationale onafhankelijkheid van Noorwegen, heeft men in groote open- | |
| |
bare samenkomsten aan de orde gesteld de twee groote vragen: ‘welk gebruik hebben de vrouwen te maken van de verkregen staatkundige rechten?’ en
‘hoe kan de verkiezing van vrouwen in den Storthing worden verzekerd?’ Op de herziening van het toen nog vigeerde kiesstelsel, dat de verkiezing van vrouwen bemoeilijkte, is toen krachtig aangedrongen en men heeft alle hoop, dat het nieuwe kiesstelsel, dat sedert werd aangenomen en in het jaar 1921 voor het eerst in werking komt, den vrouwen eene ruime plaats in de Wetgevende Vergadering in Noorwegen zal verzekeren. Mij wil het echter voorkomen, dat de schaarschte van vrouwelijke volksvertegenwoordigsters niet zoo zeer is een gevolg van den aard van eenig kiesstelsel, als wel van het feit, dat er in den grond der zaak geene specifieke vrouwenbelangen bestaan maar enkel algemeen menschelijke belangen: dat de vrouwen als kiesgerechtigden dus niet kunnen opkomen voor zoogenaamde specifieke vrouwenbelangen alleen, maar met de mannen wel moeten opgaan in de verschillende algemeene politieke partijen, daar ook zij onverbiddelijk worden gesteld voor de niet te ontkomen vraag: langs welken weg, in de lijn van welke beginselen wilt gij uw land en uw volk dienen? De beantwoording dier vraag ligt ten grondslag aan iedere partijformatie; maar in die partijformaties hebben de vrouwen zich blijkbaar nog niet opgewerkt tot erkende leidsters. Dat zal echter ook wel komen; en een merkwaardig, zeer verblijdend feit acht ik het, dat kon worden medegedeeld, dat de Duitsche vrouwelijke Rijksdagleden, ook al zijn zij krachtens het daar eveneens geldende stelsel van evenredige vertegenwoordiging ieder voor zich ingedeeld bij eene bepaalde partij, toch, waar het gold maatregelen, die meer bepaald vrouwen en kinderen raken, reeds herhaaldelijk, allen aangenomen regels van politieke partijtucht ten spijt, tot interfractioneel overleg en samenwerking zijn gekomen. Mogen ook ten onzent de eerlang te verkiezen volksvertegenwoordigsters eene zelfde onafhankelijkheid van geest betoonen.
Belangrijk in hooge mate waren de discussies over de nationaliteit van de gehuwde vrouw. Mr. E.C. van Dorp, onze landgenoote, Voorzitster van het Permanente Internationale Wetten-Comité, hield een schitterend betoog ten bewijze,
| |
| |
dat men zich bij de behandeling van deze zaak niet mocht laten medesleepen door medelijden met al die tragische gevallen, welke de abnormale oorlogstoestanden hadden te weeg gebracht; maar dat de grondslag van eene gezonde regeling dezer materie was gelegen in de basis welke de normale toestand aangeeft, namelijk die, dat de vrouw die eenen man van andere nationaliteit dan hare eigene huwt, in den regel ook diens nationaliteit wenscht te deelen; ‘en als zij dat niet wenscht, dan moet zij hem ook niet huwen,’ verklaarde Mr. van Dorp met volle recht. Maar daar staat toch ook weder tegen over, dat het zeer wel mogelijk kan zijn, dat de echtgenoot zelf gaarne zijne vrouw haar eigene nationaliteit zal zien behouden, in het belang bijvoorbeeld van het waarnemen van eene betrekking bij het consulaat of bij het gezantschap harer natie in het land, waarheen zij haren echtgenoot volgde, iets wat thans nog tot de onmogelijkheden behoort, maar wat mede is te rekenen tot die belangrijke mogelijkheden, die zich bij het specialiseeren van den vrouwenarbeid gaan vermenigvuldigen. Mr. van Dorp wees er bovendien nog in den breede op, hoe weinig nationale regelingen op het gebied van de nationaliteit der met eenen vreemdeling gehuwde vrouw vermogen, indien die niet internationaal uniform zijn: dat regelingen daaromtrent internationaal moeten worden getroffen, opdat ieder land zijne eigene bepalingen daaromtrent daarop zoude kunnen modelleeren: dat men het voor de vrouwen eerder slechter dan beter maakt met eene nationale regeling, welke staat buiten verband van de regeling in andere landen. Op haar initiatief werd daarom door het Internationale Wetten-Comité voorgesteld de volgende resolutie: ‘dat de Internationale Vrouwenraad er bij alle aangesloten Nationale Vrouwenraden op aandringe, studie te maken van eene wetsregeling, waardoor vrouwen, die vreemdelingen huwen, desgewenscht hare eigene nationaliteit en domicilie kunnen behouden en
waardoor vrouwen, die tengevolge van haar huwelijk hare nationaliteit hebben verloren, deze eventueel kunnen herkrijgen; en voorts in te dienen voorstellen voor eene internationale regeling in dezen zin om die daarna aan den Volkenbond en aan de daarbij niet aangesloten Staten aan te bieden.’ In de toelichting werd tevens verzocht, dat de Internationale Vrou- | |
| |
wenraad bij de beoordeeling der in te komen voorstellen zich zoude laten leiden door een vooraf uit te brengen praeadvies van het Wetten-Comité. Maar onder al te sterke pressie van Engeland, dat altijd zijnen eigenen weg wenscht te gaan en zich om de wetgeving in andere landen dan het eigene al heel weinig bekommert, is jammer genoeg, het voorstel van het Wetten-Comité om de zaak in studie te nemen verworpen en werd aangenomen eene resolutie luidende: ‘dat met het oog op het belang van internationale overeenstemming betreffende de nationaliteiten en op de verwarring, welke er ontstaat door de verschillende regelingen te dezen opzichte in de verschillende landen, in het bijzonder wat betreft de gehuwde vrouw, de Internationale Vrouwenraad bij de aangesloten Nationale Raden zal aandringen op het bevorderen in hunne respectieve landen van het tot stand komen eener wetgeving, waarbij a. de vrouwen, die onder de bestaande wetten hare nationaliteit hebben verloren, het recht verkrijgen die terug te erlangen; b. aan de vrouwen, die in de toekomst buitenlanders huwen, wordt geschonken het recht om hare nationaliteit te behouden; c. aan vrouwen, zoo goed als aan mannen, wordt toegekend het recht om zich te laten neutraliseeren.’ Het klinkt ailes heel mooi; maar de ingewikkelde vraagstukken van internationaal erfrecht, van voogdij over de kinderen, van de nationaliteit der kinderen worden er niet mede opgelost. Zoo ergens dan is wel bij deze discussie gebleken, dat de voorstellen omtrent eenige wettelijke regeling vooraf grondig moeten worden bewerkt in het
Wetten-Comité, eer zij in behandeling komen in de plenair-zittingen en dat daar het overwegend sterke leekenelement moet leeren zich te laten leiden door het vooraf uit te brengen prae-advies van bevoegde deskundigen.
In zake de behartiging der volksgezondheid werden aangenomen alle voorstellen die ten doel hadden internationale samenwerking ten gunste van de volksgezondheid. Zoo werd na toelichting door de vice-presidente van den Nationalen Vrouwenraad van Nederland, Mevrouw M.C. Doorman-Kielstra, die kon wijzen op het in ons land, het land van transmigratie bij uitnemendheid, zoo dikwijls ondervonden bezwaar, dat landverhuizers, die bij de uitreis waren goed goedgekeurd, toch bij aankomst in de plaats van bestemming
| |
| |
door de medische autoriteiten werden geweerd en terug gezonden, aangenomen eene resolutie luidende: ‘dat ter voorkoming van moeilijkheden, waaronder emigranten dik wijls te lijden hebben ten gevolge van het gebrek van een nauwkeurig en ernstig onderzoek in de havens van inscheping, bij alle Nationale Vrouwenraden zal worden aangedrongen op bevordering in hunne respectieve landen van de vaststelling van stelsels van medisch onderzoek bij vertrek, uniform aan de stelsels van medisch onderzoek in de havens van aankomst.’ Ook werd uitgesproken de wenschelijkheid om, in nauw verband met den Volkenbond, op te richten een Internationaal Bureau voor Volksgezondheid, bestaande uit vrouwen zoowel als uit mannen, welk Bureau bij alle maatregelen betreffende de bestrijding der geslachtsziekten zoude hebben aan te leggen éénzelfden maatstaf aan mannen en vrouwen gelijkelijk.
Dit was eene resolutie, die als zoo menige vóór haar reeds had gedaan, deed uitkomen, hoe innige samenhang er bestaat tusschen de verschillende terreinen van arbeid, waarop de Raad zich beweegt en hoe weinig scherp zijn te trekken de grenzen, die ze gescheiden houden. Hoe vaag bleken die grenzen ook nu weder tusschen den arbeid van het Internatioaal Comité voor de Volksgezondheid en dien van het Internationaal Comité voor de Openbare Zedelijkheid. Dit laatste, dat voornamelijk ten doel heeft den strijd voor éénheid van moraal en tegen den handel in vrouwen en meisjes, heeft als wel geen ander te kampen gehad met de moeilijkheden en bezwaren, welke de gewelddadige omkeering tengevolge van den oorlog in alle maatschappelijke verhoudingen heeft met zich gebracht. Het heeft daarom gemeend, eer het thans weder tot actieven arbeid overging, te moeten instellen eene enquête naar den omvang van de uit den oorlog voortgekomen zedelijke verwildering. Volgens de actieve presidente, Madame Avril de Sainte-Crox, is uit die enquête gebleken, wat wij toch eigenlijk al reeds wisten, maar wat thans, dank zij die enquête, goed gedocumenteerd is vastgesteld, dat de eigenlijke handel in vrouwen en meisjes sterk is afgenomen door de dezen in den weg gelegde moeilijkheden van passen-contrôle en verscherpte grensbewaking; dat allerwegen de bescherming van vrouwen en kinderen
| |
| |
tegen zedelijke gevaren meer en meer voorwerp van Regeeringszorg begint te worden; maar dat desniettemin, alles doorééngenomen, in alle landen zonder onderscheid, in de neutraal gebleven zoo goed als in de oorlogvoerende landen, het peil der openbare zedelijkheid onrustbarend is gedaald. Door de verschuiving dér fortuinen, door de stijging der loonen, door de opéénhooping der soldaten bij de groote legers, door de afwezigheid der huisvaders van hun gezin, door de overhaast gesloten oorlogshuwelijken blijkt het algemeen zedelijk bewustzijn op bedenkelijke wijze te zijn ondermijnd en verzwakt. Bovendien is gebleken, dat in tal van Europeesche landen de Staatsreglementeering nog een taai leven heeft; terwijl in de Oostersche landen nog altijd van kracht zijn de kinderhuwelijken, de verkoop der bruid zonder voorkennis van deze. Getracht is daarom te verkrijgen, dat toetreding tot den Volkenbond alleen vrij zoude staan aan die Staten, die zich verbinden den handel in vrouwen en kinderen te onderdrukken, het recht der vrouw op vrije zelfbeschikking in zake huwelijk te erkennen, de gereglementeerde ontucht strafbaar te stellen. De poging om de toelating tot den Volkenbond afhankelijk te doen stellen van deze voorwaarden is helaas mislukt; moest ook mislukken, al ware het maar alleen omdat Frankrijk, waar de Staatsreglementeering nog hoogtij viert, dan allereerst zoude moeten worden buiten gesloten en omdat Engeland, dat in Britsch-Indië nog altijd de kinderhuwelijken toelaat, dan evenmin zoude kunnen worden toegelaten. Toen Clémenceau namens de Vredesconferentie van het jaar 1919 aan de Commissie uit den Internationalen Vrouwenraad en uit de Vrouwenkiesrechtvereenigingen der geallieerde landen en der Vereenigde Staten van Amerika, bij gelegenheid dat die delegatie te dezer zake door hem ten gehoore werd ontvangen, onomwonden verklaarde, dat de Vredesconferentie de genoemde voorwaarden van toelating tot den
Volkenbond zelfs niet in overweging kon nemen, omdat dan zoo vele landen zouden moeten worden buitengesloten, stelde Madame Avril de Sainte-Croix, lid der delegatie, onmiddellijk de vraag: ‘of de Volkenbond dan niet was bedoeld als een Bond van beschaafde Natiën?’ De vraag was zeer ad rem. Maar Clémenceau heeft er zich niet door van zijn stuk laten
| |
| |
brengen. Hij is onwrikbaar blijven weigeren, de zaak zelfs maar ter tafel te brengen. Op voorstel van de onvermoeide leidster, Madame Avril de Sainte-Croix, is thans te Christiania aangenomen een resolutie luidende: ‘de Internationale Vrouwenraad zal bij zijnen strijd vóór eenheid van moraal en tegen den handel in vrouwen en meisjes volharden in zijn pogen om van de verschillende Regeeringen te verkrijgen de uitvaardiging van wetten ter bescherming van vrouwen en van minderjarigen tegen zedelijke gevaren en ter onderdrukking van het werk der souteneurs in al zijn onderscheiden vormen; om bij de Regeeringen aan te dringen op afschaffing van alle Staatsreglementeering, bestaande in gedwongen medisch onderzoek, in het registreeren van vrouwen, in het dulden van publieke huizen of in welke daarmede samenhangende maatregelen ook, omdat het openbaar zedelijk bewustzijn er door wordt ondermijnd en de ziekten er niet door worden verminderd; om te verkrijgen samenwerking der Internationale Comité's voor Volksgezondheid met die voor de Openbare Zedelijkheid ter bestudeering van de meest doeltreffende wijze om allerwegen de vrouwen zelven te doen begrijpen, hoe noodig het is, te waken niet alleen tegen instandhouding der Staatsreglementeering, waar deze nog bestaat, - maar zelfs ook, waar die reeds werd afgeschaft, tegen wederinvoering daarvan onder verkapten vorm, omdat alle Staatsreglementeering onder het mom van hygienische voorzorgen te brengen, aanleiding geeft tot gedwongen onderzoek en opsluiting van vrouwen; terwijl de Internationale Vrouwenraad door bemiddeling der aangesloten Nationale Vrouwenraden zal trachten om bij alle openbaar onderwijs te doen invoeren voorlichting omtrent de essentieele beginselen van gezondheid en zedelijkheid.’
Met het tot dusver medegedeelde werd slechts gedaan een greep uit veel en velerlei; maar het moge volstaan om te doen zien, hoe op de samenkomst te Christiania het veld van werkzaamheid opnieuw is verkend: hoe er zijn getrokken de groote lijnen, waarlangs het gebouw van internationale samenwerking der vrouwen weder op nieuw zal kunnen worden opgetrokken: hoe de groote vragen, waar het thans allereerst om gaat, er helder en duidelijk zijn geformuleerd en daardoor
| |
| |
alleen reeds der oplossing een schrede nader zijn gebracht. Dat daarbij de geheele werkwijze van den Internationalen Vrouwenraad grondig zal moeten worden herzien, is op de samenkomst te Christiania eveneens duidelijk aan het licht gekomen en dat daartoe aan de zoogenaamde Permanente Internationale Comité's als Commissies van prae-advies en van voorbereiding eene veel grootere beteekenis zal moeten worden verleend dan deze Commissies tot dus ver hadden, is eveneens duidelijk gebleken. Anderzijds is ook gebleken, dat onderlinge samenwerking dier Comité's een gebiedende eisch is geworden; niet alleen samenwerking van ieder dier Comité's met het Wetten-Comité wat betreft technische formuleering en juridische uitvoerbaarheid van verlangde wettelijke maatregelen, maar ook samenwerking van bijvoorbeeld het Comité voor Volksgezondheid met dat voor de Openbare Zedelijkheid en vooral van het Comité voor Vrouwenarbeid en Beroepen met dat voor Opvoeding en Onderwijs, daar de goede opleiding tot den arbeid toch de eenige grond is, waarop naar betere arbeidsvoorwaarden voor de vrouw kan worden gestreefd. Den permanenten Internationalen Comité's, die het werk van den Internationalen Vrouwenraad voortzetten als deze niet in vergadering bijéén is, wacht daarom in de naaste toekomst eene taak van toenemende beteekenis. Voor ons land is het daarbij zeker niet van belang ontbloot, dat het in die Comité's zoo vele leden heeft. Want in de thans nieuw gevormde besturen en afdeelingsbesturen van den Internationalen Vrouwenraad is Nederland thans vertegenwoordigd in het Dagelijksch Bestuur door Mejuffrouw L.A.C. van Eeghen, die door het onverwacht overlijden van de vorige functionaris op slag had in te vallen voor het houden der notulen en die dit zware werk op voortreffelijke wijze heeft verricht, als 2de secretares; in het permanente Comité voor de Finantiën door Mevrouwen
M.C. Doorman-Kielstra als sub-convener; in dat voor den Rechtstoestand door Mr. M.E.C. van Dorp als convener; in dat voor de Openbare Zedelijkheid door Mevrouw C. van Schaik-Dobbelmann als sub-convener; in dat voor Vrouwenarbeid en Beroepen door mejuffrouw Anna Polak als convener. Dat wil zeggen, dat van de thans voor de nieuw ingegane Raadsperiode nieuw
| |
| |
benoemde functionarissen ongeveer 20% oftewel één vijfde Hollandsche vrouwen zijn. Men moet toegeven, dat dit voor een klein land als het onze veel is. Maar het is ook nu weder gebleken, dat de Hollandsche vrouwen in dezen internationalen kring den naam hebben van goede werksters te zijn. Dat kwam ook aan het licht bij de geestdrift, waarmede men inging op de uitnoodiging van den Nationalen Vrouwenraad van Nederland om de eerstvolgende samenkomst van het Algemeen Bestuur te houden in ons land. Lady Aberdeen verklaarde daarbij met aller instemming, dat de vorige samenkomst te 's Gravenhage in het jaar 1913 eene der best georganiseerde en best voorbereide samenkomsten was geweest, van de vele welke zij in haar nu zestien-jarig presidium had medegemaakt.
Het Algemeen Bestuur van den Internationalen Vrouwenraad, dat zich zelf de bepaling van het tijdstip zijner samenkomst wilde voorbehouden, heeft thans besloten om dat te stellen in de tweede helft der maand Mei van het jaar 1922. Er is beweerd, dat het gekozen tijdstip niet gunstig was voor ons land, omdat de Nederlandsche vrouwen dan tevens zouden staan voor al de spanning en al de voorbereiding harer eerste deelneming aan de groote verkiezingen en zoo noch tijd noch geld noch aandacht zouden hebben voor hare internationale gasten en voor het werk van dezen. Maar de vorige maal, toen de ontvangst van den Internationalen Vrouwenraad samenviel met de organisatie van onze mooie Tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’, hebben de Hollandsche vrouwen toch wel metterdaad bewezen, dat zij heel wat werk kunnen verzetten en zoo noodig tijd, geld en aandacht in ruime mate beschikbaar hebben. Bovendien zal de samenkomst met hare internationale gasten eene mooie inleiding zijn om haar te stemmen voor de uitoefening harer burgerschapsplichten en tot zoovelen, die nu nog ‘gematigd onverschillig’ zijn, gelijk men het pleegt te noemen, ten opzichte van de nieuwe eischen, die nieuwe tijden en nieuwe plichten haar stellen, doen doordringen den luid klinkenden oproep van het gedicht, dat, bij gelegenheid van het den Internationalen Vrouwenraad door den gemeenteraad van Christiania aangeboden noenmaal, den vrouwen werd toegewijd door eenen Noorschen dichter en waarin het heet:
| |
| |
De man heeft de wereld opgebouwd; maar die is in puin gezonken.
Zij is tot een puinhoop geworden; het is er droevig als in het huis,
waarin een doode ligt.
Nu willen de vrouwen de wereld opnieuw opbouwen: de zon er de
duisternis doen verjagen.
De vrouwen willen nu hare banier hijschen, de banier van liefde en van
duurzamen vrede.
Zij, die alleen konden glimlachen om de daden der mannen:
Zij, die enkel als een zuster konden helpen met raad en daad:
Zij, die thuis zaten in de schaduw van den man;
Zij hebben nu gekregen recht en macht in stad en land.
O vrouwen, gij die nieuwe geslachten voortbrengt:
Gij, die ze voedt met uw hartebloed in uw stille huis:
Staat op tegen allen nood en jammer, brengt de boodschap van het licht!
Bouwt met warme, sterke harten eene nieuwe wereld op:
Brengt ons met uwe liefde het morgengloren van eenen nieuwen tijd,
van eenen tijd, die geene moordwapens meer moge zien.
Vernietigt alle onrecht onder volken:
Brengt tot stand eene gemeenschap gegrond op recht, op vrede en op
rechtvaardigheid.
Johanna W.A. Naber.
Amsterdam, October 1920. |
|