| |
| |
| |
Prutske.
In den dop.
Dat er aan de theorie van ‘influence de race, de milieu et de temps’ meer dan één haakje los is, daarvan brengt Prutske het levend bewijs.
Ongeboren nog, moest het kind den verderfelijken invloed ondergaan van al het wee, den angst en de beroering waarmede de wereld overgoten was.
Toen Prutske in den winter van 't oorlogsjaar 1916, het licht zag, was het bij den flauwen schijn van een wieklampje met comiteitsvet, zoodat zijne naastbestaanden moesten wachten op de helderheid van den volgenden dag eer zij te weten kwamen: dat de Heer een meiske had verleend! Met de kachel was het al zoo erg gesteld als met het licht, want kolen en hout waren zoo schaarsch en duur als petroleum, zoodat Prutske, bij zijne intrede op de wereld, geen verwarmde kamer vond en eene felle verkoudheid opliep eer 't zijne eerste doekjes om 't lijf had. Zijn bedje was gevuld met schavelingen - de wol hadden de Duitschers opgeëischt -; van kindersuiker in de wieg, geen spraak van, natuurlijk; een gummi zuigdopje - de eerste troost van den mensch op de wereld, - was nergens meer te koop, zoo moest Prutske het zonder fopspeen stellen.
Vier jaar heeft het kind gewacht eer het een witten boterham te zien kreeg, om van andere lekkernijen niet te spreken, - 't was alsof die dingen nooit bestaan hadden! En met àl die ellende, in de bekrompenste toestanden, waar angst en kommer gedurig over de omgeving woog, was Prutske als
| |
| |
een blijde zonnestraal, gekomen uit eene streek waar ramp en onspoed nooit bekend waren, ontbering nooit bestaan had. Van ginder uit scheen het de blijdschap en de welgezindheid meegebracht te hebben, waarvan het den glans in de blauwe kijkers droeg en den zang in den hooggestemden belleklank van zijn kristalfijn stemmetje.
Waar andere borelingen bij hunne intrede hun eerste wee uitschreien, kriepen en kreunen, lag Prutske van eerstenaf te schateren en te kraaien van pret, stak de armpjes uit naar elk end een, en tot in zijn slaap, behield het den glimlach eener onverstoorbare welgezindheid op zijn rozeblozend gezicht. Zijne oogen hadden de helderheid van diep bronwater en in heel's kinds doening was iets knoddigs die eene guitige lustigheid te kennen gaf - eene snoezige arglist en onbevangene argloosheid tevens.
Met meer dan kinderlijken wellust lag het op de achterwarege's schoot en zoo gauw het de deugd voelde der warmte, (al was het maar bij een schamel houtvuurtje,) rekte Prutske de naakte ledematen, klepelde met de beenen en was blij verrast telkens zijne handjes de eigen voetjes te grijpen kregen.
Nog maar rechts uit den bundsel verlost, hield Prutske er een spelletje op na: 't schoorde zich op het achterhoofd en de hielen, spande de beenen strak, boomde buik en borst omhoog en liet zich dan ineens neerploffen. Dat herhaalde 't zoolang tot het van 't hoofdeind der wieg heel beneden geschokt wat; dan stak Prutske de armpjes uit om weer hooger gelegd te worden...... en het spel van voor af aan te kunnen herbeginnen. Daarbij had Prutske zoo'n pret dat het schaterde, en met dien buikdans begon het telkens iemand zijn wiegje naderde.
Verder heeft Prutske de oorlogsjaren heel gewoon en onopgemerkt verleefd, zijn heil zoekend in eten en slapen. Het leerde loopen en praten, gelijk alle kinderen: al doende. Gezien de benarde omstandigheden nam Prutske het woord van den dichter als het zijne aan: ‘Ich muss mein Glück nur mit mir selbst geniessen’. Zonder iemands hulp zocht het zijn verzet aan het spel, was daarbij niet kieskeurig en nam maar alles aan wat het toevallig onder de hand kreeg.
Met wakelenden en onvasten stap zette Prutske er alleen op uit, zonder te vragen waar het uitkomen zou of aanlan- | |
| |
den; op zijne tochten sprak het alles en ieder aan die het ontmoette, taterde er op los met den hoogopgewekten toon in het stemmetje en Prutske ergerde zich niet 't minst als de hond, de bloemen, de vlinders geen weerspraak gaven, - het antwoordde maar in hunne plaats op zijne eigene vragen, zonder blijk te geven dat er iets uit den haak was.
Eenhandigheid, kindergrillen, verkeptheid, vrees, valsche schaamte, zijn zoo veel ondeugden waarmede Prutske niet behept is; van zulke dingen heeft het nooit vermoed dat ze bestonden. Prutske is ten ander opgegroeid te midden wapengerammel en kanongebulder, met eene ontelbare menigte soldatenwezens in zijne onmiddellijke omgeving, doch het heeft zich van de dingen die buiten zijn begrip lagen, nooit iets aangetrokken, heeft zich ook nooit verwonderd getoond over 't komen en gaan van gewapende lieden, noch over de drukte en beweging in huis en hof. Het ongewone heeft Prutske altijd als het gewone beschouwd, heeft zich dan ook al vroeg gehouden aan het: ‘Nil admirari!’ van den Romeinschen dichter.
Daar Prutske tijdens de bezetting nooit anders dan Duitsch ‘feldgrau’ te zien kreeg, ontging hem het begrip: vriend of vijand; vandaar de onbevangenheid in zijn optreden en alle gemis aan vrees van voor ‘duitschgezind’ gescholden te worden. Prutske heeft zich echter in deze zaken niets te verwijten en zijne houding tegenover soldaten is in alles voorbeeldig en correct geweest. Degenen die uit hunne hoogte op Prutske neerzien of het ‘kleine Mädel’ ongemoeid laten, het met streng gelaat en stekeligen snor voorbijtrekken, diegenen gunt Prutske ook geen ‘kijk’; het groet nooit eerst en houdt zich voor de ‘onverschilligen’ op deftigen afstand. Tegenover de kindervrienden is het anders gesteld: met hen gaat Prutske gemeenzaam en gemoedelijk om, geeft handplakjes, werpt kushandjes en noemt de groote lummels bij hun ‘kosenamen.’ Van kussen echter wil het kind niets weten, - zoover gaat de vriendelijkheid niet. Uit de gesprekken die Prutske van de burgers heeft opgevangen, moet het een onduidelijk begrip gekregen hebben dat: geldboeten, paspoorten, huiszoeking, gevang, stelen, plunderen, opeischen, moorden, de erge dingen zijn die ons door de Duitschers aangedaan wierden, want met dezelfde wrokkige stem en de verachting op het wezen, spreekt het de groote menschen na, van die: ‘leeke Dui- | |
| |
duiten!’ Daarmede bedoelt het blijkbaar: de groene gendarmen en de M.P.-soldaten die, getweeën, te peerd of per fiets, het land en de wegen afketsen om eerlijke burgers en smokkelaars te duivelen. Van de Duitschers die met ons in huis ingekwartierd zijn, is Prutske niet wantrouwig, - dat zij er zoo vrij in- en uitloopen houdt zij als den zekersten waarborg dat 't met hen in orde is. De ordonnansen: Carl, Fritz, Wilhelm, Heinz noemen Prutske: ‘Kleine Maus’; ze spelen harmonica, zingen liederen en laten de portretten zien van hunne eigene kinderen, - dat
laatste heeft op Prutske een wondere aantrekkingskracht. Officieren, luitenanten, ritmeesters nemen Prutske aan de hand, wandelen in den hof en geven suikerbollen en chocolade.
In dat voortdurend komen en gaan, met altijd andere inkwartiering, heeft Prutske 't onderscheid verloren - het doet de moeite niet altijd opnieuw kennis te maken, behandelt pas ingekomen soldaten op 't eerste zicht, als oude kennissen en vertelt hun maar verder van de dingen die zij begonnen was met degenen die vertrokken zijn. Van ieder heeft Prutske evenveel aantrek en bekijks; voor de gedaagde Landsturmers - meestal gemoedelijke huisvaders die hunne eigene kinderen van denzelfden ouderdom in de Heimat hebben achtergelaten, - is Prutske, met zijn vinnigen, open blik, zijn bellend stemmetje, zijn vastberaden optreden en zijn fijngeaarde, voorname natuur, een wonder; zij staan er in zalige verrukking voor, kunnen er den blik niet van afwenden. Meer gebeurt het dat zij bij de wieg, het slapend ‘Schätzchen’ blijven aanstaren en bij dit zicht perst de herinnering aan al het lieftallige hunner eigene kinderen, hun de tranen uit de oogen. Bij 't afscheid.... naar 't front, weten die kerels dan ook niet hoe hunne aandoening te verbergen en hun laatste groet is voor die kleine Maus.
In zulke omstandigheden echter behoudt Prutske zijne kalmte, toont geen verweeking van gemoed, - bij haar is 't: uiter oogen, uiter harten. Zonder omhaal herneemt zij hare bezigheden en denkt zoo gauw aan iets anders. De kleinste dingen geven Prutske oorzaak tot afleiding: 't geen voorbij is wordt vervangen door 't geen komt, - in haar gemoed schijveren de gebeurtenissen haar voor den geest gelijk de film in de kinema.
| |
| |
Daar Prutske's woonst in het ‘Operationsgebiet’ gelegen is, heeft het kind den dwang gekend der ‘Gemeindesperre’, heeft dus nooit de grenzen van het dorp overschreden, buiten den engen kring van huis en hof, nooit iets van de wijde wereld gezien. En waar zoo vele menschen onder dien dwang en gedwongene opsluiting gedrukt gingen en allen lust in 't leven er bij inschoten, heeft Prutske nooit een oogenblik getreurd, nooit zijne opgewektheid verloren, wellicht nooit vermoed dat er afgeperkte grenzen bestonden. Huis en hof was voor het kind eene wereld op zichzelf - zijne eigene wereld! Daarin had Prutske zoo veel te doen en te ontdekken dat al wat er buiten lag, haar niet aantrok. In tegenstelling met zooveel menschen die ontmoedigd, hunnen tijd verluierden, heeft Prutske geen oogenblik laten verloren gaan en al de dagen waarlijk goed benuttigd.
Met de spraak is bij Prutske de weetgierigheid ontstaan en die weetgierigheid kan zij maar niet verzadigen. Van alles wat zij ziet, wil Prutske den naam kennen. Heeft zij een aangewezen voorwerp eens hooren noemen, dan houdt zij dien naam aan het voorwerp vast, voor altijd in 't geheugen - zij kent het ding. Van al 't geen in Prutske's wereld reilt en zeilt, roert en poert, rekt en strekt, groeit en bloeit, leeft en zweeft, floddert en vlindert, weet Prutske nu elk ding bij naam te noemen. Die kennis heeft zij in de weerdij van een jaar opgedaan en met eendere drift en onverdrotene vlijt wordt het ontbrekende aangevuld en volledigd. Om 't even wien Prutske maar te pakken krijgt, neemt ze aan de hand, brengt hen waar zij wezen wil, wijst een voorwerp aan en 't vragen en talen begint. Zie wel toe dat gij niet aarzelt of Prutske leest dadelijk op uw wezen dat gij een antwoord aan 't verzinnen zijt en dat wekt haar wantrouwen. Valt het u voor op een enkel ding uitleg schuldig te blijven, wilt gij met een krommenaas de moeilijkheid ontgaan, of tracht gij met eene flauwe grap de aandacht van het gewraakte onderwerp af te leiden, dan zijt ge in Prutske's oogen voor altijd ‘gedisqualificeerd’ en 't vertrouwen is verbeurd. Daar Prutske een verbazend sterk geheugen heeft, moet gij u vooral in acht nemen, nooit te zeggen ‘vier’ waar gij den vorigen keer ‘drie’ hebt gezegd. Wacht u wel een boom ‘abeel’ te noemen dien gij vroeger eens met den naam van
| |
| |
‘berk’ hebt bestempeld. Evengoed zult gij opletten 't onderscheid te kennen tusschen parei- en ajuinstalen, tusschen kervel en peterselie, savooyekool en kabuis, of Prutske zal u terechtwijzen. Begaat gij 't ongeluk Russische konijntjes te verwarren met ‘argenté de Champagne’ of ‘Black and Tan’ - schrijft gij 't gekweel der merel toe aan den sperwer, verdoolt gij tusschen eene blokmusch, steenmusch, koornmusch, vlasmusch, dakmusch en de andere musschensoorten, dan beziet Prutske u met medelijden.... ze laat uw hand schieten, ten teeken dat zij u in haren dienst niet verder gebruiken kan. God weet waar Prutske die encyclopedische kennis heeft opgedaan en haar ‘vocabulum’ alzoo met de verrassendste vondsten verrijken kon. Prutske praalt echter nooit met hare wetenschap - ‘weten’ is voor haren geest iets als ‘eten’ voor haar buikske - 't een is weethonger, 't ander eet-honger. Een woord dat zij niet begrijpt, een ding waarvan de naam haar onbekend is, en zij laat u niet verder praten, vraagt dadelijk om uitleg; heeft uw antwoord haar bevredigd, ge verneemt het aan de intonatie van den: ‘A-ja!’ waarmede zij u loslaat. Zoo niet, dan volgt, van een ander uitgangspunt, een tweede vraag, en langs alle mogelijke slingerpaden zal zij beproeven er achter te komen. Bij een onverwachten of verrassenden uitleg, blijft Prutske soms ernstig uitstaren, in gedachten verdiept, aan 't herkauwen, ofwel vergeet zij ineens wat haar zooeven nog geboeid hield, omdat hare aandacht op iets anders getrokken werd.
* * *
In dien tijd van algemeene schaarschte had men voor de produkten die ontbraken of te duur kostten, alle mogelijke soorten ‘Ersatz’ gevonden. Aan speelgoeds scheen echter niemand eenig belang te hebben gehecht - alsof kinderen in deze lastige tijden niet meetelden of niet meer spelen moesten - kindergeschenken waren uitgeschakeld. Op 't dorp zelf was er natuurlijk niets van dien aard voorhanden en uit de stad kon men niets laten komen, - 't gevolg daarvan: de onbeholpenheid tot het uiterste, een ware
| |
| |
ellende - de klokken gingen met Paschen niet meer naar Rome; de twee laatste jaren had Sinter-Klaas zelf, den noodigen ‘Reiseschein’ niet meer gekregen om zijne schatten aan de kinderen uit te dragen; van eenen kerstboom was er zelfs geen spraak: de Duitschers hadden al de sparren en dennen afgekapt en 't onbenulligste kaarsje - een muizensteertje dik maar, kostte twee mark!
Buiten eenige oude stukken - erfgoed van broer en sus - uitschot van den zolder gehaald, moest Prutske zich met een schamel zootje behelpen. De poppen waren meestal.... van eigen maaksel, het wagentje sleepte zonder wielen over den grond, keukengerief en meubileering bestond uit een heterogene boel, een samenraapsel waar niets meer aan geheel was of ongeschonden. Gelukkig wist Prutske van niets beters - zij had de gouden eeuw der kinderweelde nooit gekend, en 't geen zij als haar eigendom te behandelen kreeg, vond Prutske zoo mooi, ze wist er zooveel mee uit te richten, dat zij voorloopig naar geen rijker schatten verlangde. Prutske was dus allerminst kieskeurig: keitjes en strootjes, houtsplinters, nagels, knoppen, scherven, dit alles had in hare oogen evenveel waarde en.... water en zand leverden haar bovendien uitstekend materiaal om te metsen, koeken te bakken en te.... boetseeren! 't Meest aandacht en de grootste bewondering had Prutske echter voor bloemen, en gelijk alle menschenkind, was Prutske behept met de eigenschap: te willen bezitten wat men bemint. Zij zette er op uit in den hof en waar een blomke te bloeien stond, plukte zij het af, berook en bezag het met welgevallen, plukte er nog andere bij tot een tuiltje, maar altijd waren de steeltjes te kort om er iets ordentelijks van te maken.
Alles wat Prutske van levende wezens bespeuren kon of ontdekken, wilde zij vooral aanraken, betasten en meenemen. Vliegen, mieren, kevers, wormen, vlinders, naakte vogeljongen, 't was Prutske al even welkom en naar zijne gading. Die diertjes stopte zij in een doosje, ging er honderd keeren daags naar kijken.... tot zij den geest gegeven hadden. Voor Prutske, gelijk voor alle echte entomologen, gold het: ‘Omnia munda mundis.’ De verschillendste soorten van dieren stelde zij op ééne lijn, in alle had zij evenveel behagen, - voor Prutske was niets afstootelijk of vies in de
| |
| |
natuur: eene slak, een doode mol, een levende puid, een teenbijter, eene spinnekop hield zij zoo goed en weiger in de hand gesloten als een vlinder of een zonnekevertje.
Op hare wandeltochten heeft Prutske alzoo, bij zichzelf, geleidelijk de ondervinding opgedaan die haar de noodige levenswijsheid verstrekken moest; zonder de vrucht van den Boom der Kennis te eten, leerde zij het onderscheid tusschen goed en kwaad - 't geen den mensch voordeelig is en nadeelig. Prutske wist al gauw wat men vermijden moet of 't geen men zonder schade of hinder, niet aanraken mag: alle gloeiende of heete voorwerpen, - alles wat rookt, vlamt of dampt; door eigen ervaring had zij aan den lijve gevoeld dat distels en doornen scherpe stekkers dragen, dat 't aaien van netels hevige brandpijn veroorzaakt, dat bijen en wespen met den angel steken, dat men in 't vallen bijna altijd hoofd, arm of been verstuikt.
Prutske is echter niet in 't minst kleinzeerig en houdt zich streng aan het voorschrift: nooit weenen. Als 't gebeurt dat haar iets hevige pijn aandoet, bijt Prutske op de tanden en houdt zich gesloten, zoodat haar de tranen uit de oogen bollen, zonder dat zij verder eenig misbaar maakt, of het wezen vertrekt.
Eens toch is Prutske eene schromelijke ramp overkomen: een schotel kokend water op het voetje gestort. De eerste pijn was echter gauw geluwd en Prutske hinkte voort over het kon, maar de brandwond genas niet, er kwam ontsteking. Toen wachtte Prutske het ergste. Zalf en pleisters konden niet baten en daarom schreef de dokter een ander geneesmiddel voor: tweemaal daags de wonde zuiveren met alcohol en daarna met zalf overstrijken. Den eersten keer huilde Prutske van de vreeselijke pijn - het kind had er zich niet aan verwacht, maar nu kreeg het een gruwelijken schrik voor die flesch met het helder water dat haar zoo onschuldig was voorgekomen. In het onvermijdelijke kon Prutske zich echter schikken, omdat het moest! Telkens de behandeling zou geschieden, keek het kind ons drukkelijk in de oogen, wees naar de fatale flesch met het bijtend vocht en riep: ‘Geen akool! geen akool!’ Maar als er geen genade te verwachten viel, nam het zijne toevlucht tot eene laatste waarschuwing en smeekte: ‘Houdt mijne handjes vast! Houdt
| |
| |
toch mijne handjes vast!’ Dan ondergaf Prutske zich en doorstond de foltering zonder schruwelen of spartelen.
De brandwond was nog niet genezen en, buiten dien rampzaligen uchtend en avond, dat het verband telkens moest hernieuwd worden, vergat Prutske zijn lijden en bleef lustig aan 't spel, zoo beslommerd en verlaan, zoo ernstig in de weer, zoo gejaagd en doende met hare eigene zaken, dat zij niet eens merkte wat er op de wereld en in hare omgeving gebeurde.
Felle kanonslagen doordaverden voortdurend de lucht, 't geleek een onweer dat in aantocht is; op straat was het eene drukke beweging van troepen, benden vluchtelingen en kudden opgejaagd vee. Prutske vond echter geen tijd daar veel aandacht aan te besteden; 't bekommerde haar al even weinig dat het huis volliep met ingekwartierde soldaten. Merkte Prutske echter iets van den angst en de vrees die op de menschen hun gezicht te lezen stond? Vermoedde zij iets van de groote ramp die heel de streek bedreigde? Somtijds keek zij ineens op, staakte het spel en bleef met opengerekte oogen, eene stille verbazing in den blik, tewege iets te vragen. Doch gelijk iemand die 't zich ontgeeft dat er ongewone dingen gebeuren, hield zij de vraag om opheldering onuitgesproken, ging verder haren gang en zocht ievers een plekje buiten de drukte van 't verkeer om met hare bezigheid afgezonderd te zijn.
't Geen Prutske geruststelde was haar onbegrensd, haar volkomen vertrouwen in de huisgenooten; dit was bij het kind nog geen bewust begrip, geen beredeneerd gevoel, - die gerustheid stak in de vaste overtuiging dat zij onder onze almachtige bescherming stond en haar, zoolang vader en moeder er waren, van nergens eene ramp of ongeluk kon overkomen. Van ‘gevaar’ had Prutske nooit iemand hooren spreken, ‘vrees’ was haar bovendien onbekend. Wanneer de dingen rondom reeds hun gewoon uitzicht verloren hadden en de normale loop van het dagelijksch leven was stopgezet, dan nog behield Prutske onverstoord hare séréniteit. In de groote verwarring en te midden de onheilspellende voorteekenen, stond het kind zwijgzaam uit te staren en toonde maar weinig belangstelling in 't geen ons bedreigde.
In en om het huis groeide het aantal soldaten gedurig aan,
| |
| |
al de kamers waren ingenomen en wij zelf, beschikten over heel weinig plaats - het leven scheen uit zijne haken en wat komen ging wist niemand.
Al op eenen nacht waren de troepen schielijk verdwenen, lijk weggetooverd en de verlatenheid hing over de streek en gaf een angstig gevoel van naderend onheil. Nu kregen wij nog enkel soldaten die, zonder leiding of bevel van oversten, in- en uitliepen, kwamen en verdwenen. Dan, ineens daagde een ambulancie-troep op; de Roode-kruisvlag werd aan den mast opgeheschen en de groote kamer, veranda en hal tot lazaret ingericht. Men bracht gekwetsten binnen en door heel het huis stoorde eene lucht van iodoform. Van toen voort hield Prutske zich afzijdig, als met eerbied geslagen voor 't geen zij beschouwde als de: plechtigheid der dood. Het kind stond op een afstand, met het vingertje in den mond, de oogen groot open, te kijken op de gekwetsten die, met bleek gelaat, de kleeren open, het linnen al bloed, op de veldbedden lagen uitgestrekt.
Maar toen heel het huisgezin eindelijk zijn intrek nam in den kelder, waar hooi en stroo als bedding over den vloer was gespreid, deed Prutske doodbedaard de groote menschen na: gelijk iemand die zijne voorzorgen neemt tegen den vernielenden storm, zamelde zij eigen goeds - poppen, wiegen, wagens en palullen - en bracht het naar den kelder in veiligheid. Prutske vond het anders allemachtig prettig dat er nu in den kelder werd huisgehouden, het was haar eene ongehoorde nieuwigheid op 't stroo te dartelen en tusschen de muurtjes van een wijnbak, gelijk in een geitenstalletje, te mogen slapen. Van 't gevaar der beschieting heeft Prutske zich nooit iets aangetrokken - die zorg liet zij de groote menschen over - ze was alleen wat stiller geworden, met het bewustzijn dat kinderlawaai nu minder van pas kwam. Soms vergat zij het weer en haalde joligheid uit, maar het kruisen van een ernstigen blik bracht haar tot bezinning en zij kroop dadelijk weer in haar hoekje om er in stilte haar dingen in orde te brengen.
Noch het nijdige knallen der kanonnen die rond het huis waren opgesteld, noch 't ontploffen der granaten die als eene hagelbui overal openklakten, mieken op Prutske eenigen indruk. Toen de glasscherven voor 't eerst uit de
| |
| |
vensters op den vloer rinkelden, stak zij waarschuwend den vinger op en bleef luisteren naar het ongewoon gerucht. Telkens er een obus met dreunend geweld in de nabijheid neerviel, zoodat de bodem van den kelder scheen te wiegelen als een schuit op het water, loosde Prutske een zucht en een: ‘Ghup-la’ om te beduiden dat het dezen keer de moeite waard was!
Maar als de avond naderde, strekte Prutske zich uit en als naar gewoonte, sliep zij zoo gerust op het stroo als voortijds in haar bedje. Op het geloken wezen lag de uitdrukking van reine onschuld en het vertrouwen in de goedheid aller dingen. Terwijl de lucht ronkte als een kokend water van de obussen die met sissend striemen de ruimte doorkruisten, het geweervuur uit alle richtingen knetterde als hagel op de steenen, als het leven nergens meer veilig was tegen het razend oorlogsgeweld en wij gescholen zaten, tegeneen gedrumd in de nauwe ruimte, waar een voltreffer elk oogenblik alles kon vernielen en vermorzelen, sliep Prutske den slaap der rechtveerdigen. En wakker geworden, beschouwde zij den kelder als eene scheepskajuit waar men veilig is regen 't woeden van den storm.
Van het helsche trommelvuur waar 't drie uren aan een stuk granaten regende, zoodat er hooren zien bij verging en de halve wereld in brand stond, heeft Prutske niets gemerkt - in de eentonigheid van het gedruisch was zij in slaap gevallen; van het schrikwekkend oogenblik waarop de Engelschen met gevelde bajonet den kelder binnenstormden, heeft Prutske evenmin iets geweten. Als zij eindelijk ontwaakte en de oogen opende, was het tooneel veranderd: de Duitschers waren vertrokken en de Engelschen in de plaats gekomen. Prutske keek verbaasd op die reuzenkerels van Schotten in hun eerdebruine kleeren, met lederen kruisriemen overspannen en zoodanig beladen en omhangen met tasschen, zakken, ransels, beurzen en ander gerei, dat er geen menschelijke gedaante meer aan te herkennen was. De ongewone vorm van den stormhoed gaf iets vreemds aan hunne verschijning en met den prikkelenden geur van hun sigarettendamp, brachten zij eene andere atmosfeer in huis: de overgang was gebeurd, we waren aan den anderen kant der middellijn, maar de rampspoed daarmede niet ten einde! De
| |
| |
beschieting kregen we nu uit tegenovergestelde richting, van de Duitschers, veel zwaarder, veel geweldiger dan voorheen. We waren verlost, doch moesten gescholen blijven in den kelder, in grooter gevaar dan ooit. Prutske echter wist zich nog immer veilig in zijn hokje en van daar uit bezag het kind staroogend de vreemde Engelschmans, die aten en dronken, sliepen of rookten, die gekwetsten in den kelder brachten, uit- en inliepen, met een korten snauw elkander bescheid gaven, zonder naar iemand van de burgers om te zien.
Zoo verging de tijd, en we wisten niet hoeveel dagen er opeen gevolgd waren. Altijd maar schieten zonder ophouden.
Maar toen kwam, onverwachts, het stikgas. Prutske werd het 't eerst gewaar: eene prikkeling in de keel wekte haar uit den slaap. En als zij de soldaten zag die met hun masker op, geleken aan baarlijke duivels, schruwelde het kind van schrik. Maar toen men een natten doek over Prutske's neus en mond drukte, meende zij dat men haar versmachten wou en spartelde en schreeuwde in doodsnood.
Nu moesten wij er uit. Door een storm van vuur en schroot, heeft Prutske, op den arm van een Engelsch soldaat, de vlucht meegemaakt. Het kind liet gewillig alles begaan, stribbelde niet tegen, miek geen misbaar; in de verschrikking van de dood, terwijl obussen en granaten door de lucht zwiepten, rondom openspetterden over 't dorp, waar de huizen in puin lagen en de straat vol lijken van soldaten, paarden en vol vermorzeld tuig, de heele wereld in laaien brand stond, zoodat het gruwelijk avonddonker blekte onder den weerschijn eener roodbeglansde lucht, - toen allen door schrik overmeesterd, den kop verloren en in wanhoop en vertwijfeling, God en zijne Heiligen om hulp tierden, bleef Prutske kalm, gelijk iemand die zich gelaten en vol vertrouwen overgeeft aan het Noodlot.
In het eerste schuiloord waar wij, in den openen kelder van een stukgeschoten huis, den nacht zouden overbrengen, viel Prutske ineen van vermoeienis en nooit heeft het kind geweten aan welk gevaar het dien nacht onder eene razende beschieting, heeft blootgestaan.
's Anderen daags loech de zon weer over de wereld. Een ronkende auto voerde ons 't land in, verder af van de vuur- | |
| |
lijn, waar de stilte ons aandeed als een zaligheid. De lucht was voortaan zuiver, angst en schrik lagen in de verte vergeten; aan 't overige dacht niemand. Maar Prutske zat verdwaasd, vervreemd, met starren blik en rood ontstekene oogen, den daver op het lijf... Van de verdere vlucht en de aankomst bij vrienden in de stad, is het kind bewustloos gebleven - het lag te ijlen: het stikgas deed zijn vergiftigd uitwerksel.
Na enkele dagen verblijf in het huis van bloedverwanten waar wij samen een voorloopig onderkomen gekregen hadden, ontwaakte Prutske uit de ijlkoorts; lam en ellendig, versuft zat het daar en scheen zich van het gebeurde niets meer te herinneren. Maar toen iemand toevallig het woord ‘gas’ uitsprak, schrikte het kind op en riep om hulp - de angst voor verstikken lag nog in zijnen geest vastgeknoopt aan dat akelig woord.
Dagen lang nog heeft Prutske zich stil gehouden, want het zag niets dan ellende, ziekte en dood overal in 't ronde; twee zijner geliefdste naastbestaanden bezweken korts naareen en voor 't eerst stond Prutske tegenover het lijk van een bekenden persoon. Zonder een duidelijk besef te krijgen over den toestand en de gebeurtenissen, kreeg Prutske den indruk van diepen kommer en rouw.
De ellendige terugtocht op een open wagen, door regen en koude, een donkeren nacht, heeft Prutske meegemaakt zonder klagen; diep gescholen onder dekens en geredde huisraad, liet het kind zich schommelen en schudden, op goed geluk, zonder ooit te vragen waar de tocht heenvoer en waar wij moesten aankomen. Weergekeerd in de verwoeste woning, waar alles verbrijzeld lag en overstrooid met pannenstukken en glasscherven, waar zeildoek en kleergoeds voor de ramen genageld was om het tochten te beletten, te midden de ijselijkste verwarring en vuilnis, waar niets meer op zijne plaats stond en de gekende dingen verdwenen waren, terwijl de soldaten te werk gingen met het overschot, op eene manier alsof het huis nooit meer moest bewoond worden, - toonde Prutske geen verbazing of neerslachtigheid. Waar ieder gejaagd door den nood, zijn weg zocht en aan 't werk viel om het huis bewoonbaar te maken en het leven her in te richten, zocht Prutske zijn eigenen weg in die wanhopige wanorde,
| |
| |
en zonder dralen begon zij onder de vuilnis te scharrelen om van zijn eigen goeds te redden wat nog kon gered worden. 't Een na 't ander diepte zij de verlorene schatten weer op en gaarde ze in eene veilige plaats. Daar niemand van ons tijd of lust had naar het kind om te zien, bleef het in zijne eenigheid en vroeg naar geene hulp, geen gezelschap. Zekeren keer was Prutske ongemerkt in de kamer gedrongen waar de Engelsche generaal zijn verblijf hield. Op de werktafel had het de weergevonden stukken van een poppengerei geplaatst en, zonder schrik of ontzag voor den generaal, was Prutske met zijne kannetjes en kopjes, het spelletje van thee zetten begonnen. Zij gerocht zoodanig in de weer en nam haar gebarenspel voor werkelijkheid: schonk in allen ernst met het kannetje een ingebeelde thee in de kopjes, deed er met veel omhaal ingebeelde melk en suiker bij, en.... zette den generaal (die van zijn werk opkijkend, het spel van het kind gemoedelijk had ga geslagen) een kopje voor en noodigde hem: met haar een potje thee te drinken. Zij zelf deed het hem voor: met schijnbaren wellust gebaarde zij de smakelijke thee met kleine teugjes op te slurpen. De oude, waardige Engelschman kon aan zooveel vriendelijkheid van de jeugdige gastvrouw niet weerstaan, - er kwam een glimlach op zijn ernstig gelaat en, waarachtig hij miek zich klein met die kleine meid - met de toppen der vingeren nam hij het kopje, dat nog geen vingerhoed groot was, bracht het gemeenstig aan de lippen, gebaarde te drinken met al de fijnheid eigen aan den gentleman en verklaarde zich met den smakelijken drank zeer voldaan.
Prutske vond het niets buitengewoon dat die groote generaal op hare invitatie inging, ze schonk de kopjes opnieuw vol, dronk zelf eerst en wachtte weer tot hij het zijne zou ledigen. Prutske hield vol en de generaal - die ziekelijk was, doodop en vol kommer scheen, en van al de dagen die hij hier verbleef nog geen woord tegen iemand had gesproken - vond ineens zijn behagen in den omgang met dien snaak van een kind, het scheen hem op te beuren. Tusschen huns getweeën kwam het tot een druk gesprek: aandringen van den eenen kant en beleefd afwijzen van den anderen, maar Prutske liet maar niet los, en de generaal moest maar altijd opnieuw zijn kopje ledigen. Hij antwoordde in 't
| |
| |
Engelsch Prutske's Vlaamsch en zij deden allebei alsof ze malkander goed verstonden.
In die dagen hadden wij Prutske totaal uit het oog verloren, niemand wist wat zij uitrichtte, en zoo had zij dus maar op eigen houtje eene toevlucht gezocht... en gevonden: drie, vier maal daags ging zij voortaan den generaal in zijne kamer bezoeken om hem te vergasten met een kopje van hare ingebeelde thee. Zoo gebeurde 't eens dat wij er bij toeval omtrent kwamen en haar hoorden aandringen: ‘Toe, neem maar nog eentje, menheer de Engelschman, 't zal u deugd doen, ge zijt ziek, uwe valling zal er mee beteren......’ Bij 't afscheid echter heeft de generaal Prutske, als belooning voor bewezen gastvrijheid, een glinsterend eerekruis ten geschenke gegeven.
Toen wij allen nog verstompt waren en gevoelloos door uitgestane ellende, met de ziekte in 't lijf en den onmoed in den geest, aan 't scharrelen om onder dak te geraken en in eigen huis onze plaats te heroveren, aan 't werken om de afschuwelijke vuilnis te weren, - in die dagen dat we aan alles onverschillig bleven, voortgestuwd enkel door den blooten drang van het onmiddellijk bestaan, zonder hoop of uitzicht dat 't leven ooit weer in zijn vroegeren plooi zou geraken, was het de heldere klank van Prutske's stem die de eerste blijde toon wierp in het onafzienbare van onzen rampspoed. Met het deerlijk gehavend overschot van haren teddy-beer aan een touw achter zich aan klotsend, beging Prutske hare tochten over struik en steen en zong daarbij helderop, haar eerste liedje. Van de woorden of den zin van dat lied was er niets te achterhalen, maar het klonk als de verkondiging van den vrede, de blijde boodschap dat het lijden uit was en betere tijden volgen zouden.
Prutske's tocht door het puin, met 't kreng van haren vilten beer meehobbelend, bewijst dat de oorlog geen vat op haar heeft gekregen. Welgezind zet zij er op uit, denkt niet aan wat zij van eigen goeds verloren heeft. Haar blik schijnt vrank in de toekomst die vóór haar openligt in een verschiet waar 't geluk over glanst als een gloriezon!
Over dien tocht van Prutske door 't leven zal er nog te vertellen vallen.
Stijn Streuvels. |
|