De Gids. Jaargang 84(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] De laatste dagen. I Het worden de laatste schoone dagen van verre heem'l en stillen wind... vlei mij, dood-moe van alle dragen, nu de eeuwigheid van een herfst begint, Dood, in uw ijle wijde gordijnen, Dood, in de deining van uw lied, waar alle donker en maneschijnen, bloesems van lachen en peerlend verdriet, zijn als het hart van één moeder... Luister, hoe mijn verlangen zacht zingt naar u, hoe mijn leven is één heet gefluister naar de rustige kusten, o Dood, van u. Want vreemd in mijn eigen leven verloren, al liefden, alle wijsheid moe, van alle smerten uitverkoren, gaan op een traan mijn oogen toe. Moet nog mijn hart, het eeuwen-moede, barstend van gonzende grondeloosheên, de kermende dageraên verder bloeden, de rillende sterren verder hoeden?... Heb ik niet reeds een afgrond van levens om mij heen? [pagina 228] [p. 228] II De bloem der zon aan alle verten, de bloem der zon aan mijnen mond... kom, die voor aller herten smerten de goedheid van een glimlach vondt; kom, met de rozen van alle wegen en uw wijsjes, diep als oud-moederkens schoot: ik lach u tegen, ik lach u tegen met open armen, o goeie Dood. Treed bij, nu de heemlen stil van zon en de harten der menschen vol liefde en geluk zijn, treed bij, 't is de tijd om mijn herte te wenden en te zetten als een vogel in uw gouden schijn. A.J. Mussche. Vorige Volgende