De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| |
Buitenlandsch overzicht.24 Juli 1920.Voor de eerste maal hebben Duitsche staatslieden met die der Entente kunnen confereeren. Het is niet zonder gevolg geweest. Het begin was heel slecht. Toen Lloyd George over de ontwapening begon, bleken de Duitschers zonder voorstellen, en Fehrenbach sprak in meeting-toon. Hij werd onmiddellijk door den Engelschen premier, met een ‘we are all busy men’, uit het veld geslagen. Had Duitschland geen voorstel aan te bieden, welnu, het zou dat van de Entente moeten ontvangen. Haar deskundigen rekenden voor, dat Duitschland zóó en zóóveel geweren, zware kanonnen, mijnwerpers te weinig had uitgeleverd; dat de Rijksweer nog 200.000 man telde; dat onder andere namen nog korpsen werden aangehouden, geheel op militairen voet ingericht en bewapend. De Entente eischte dan: onmiddellijke ontwapening van de ‘burgerwachten’ en ‘veiligheidspolitie’; onmiddellijke uitlevering van alle wapenen, in het bezit der burgerij; onmiddellijke vernietiging van alle wapenen en legertuig, die Duitschland nog bezit boven hetgeen is toegestaan in het verdrag van Versailles; de Rijksweer te verminderen tot 150.000 man vóór 1 Oct. 1920, tot 100.000 man vóór 1 Jan. 1921. Niet-voldoening aan deze voorwaarden zou worden bestraft met bezetting van het Roergebied. Het was 8 Juli dat deze eischen aan de Duitsche delegatie werden medegedeeld; den 9den om half elf zouden zij moeten zijn aangenomen. Herhaling dus der procédés van Versailles; - doch niet | |
[pagina 328]
| |
toegepast, dan nadat den Duitschers de gelegenheid was gegeven zelf eene oplossing aan de hand te doen, en zij deze gelegenheid hadden verzuimd. Men kent den circulus vitiosus waarin tot dusver alle Duitsche regeeringen sedert de revolutie hebben rondgedraaid. De arbeiders durven zij niet ontwapenen omdat zij daartoe gebruik zouden moeten maken van elementen die haar zelf kwalijk gezind zijn. Die elementen ontwapenen durven zij ook niet, omdat zij dan aan de arbeiders zouden zijn overgeleverd. Vandaar het slappe beleid na de Kapphistorie: de hoogverraders niet ernstig vervolgd; de rooden, die waren opgestaan tegen Kapp, maar in opstand bleven na diens nederlaag, evenmin krachtig te lijf gegaan. Lloyd George heeft nu gezegd: ontwapen uw beide vijanden tegelijk; de 100.000 man die wij u laten zullen daarna voldoende zijn. Doch wie anders kan de ontwapening volbrengen dan de onbetrouwbare Rijksweer zelve die er niet betrouwbaarder van worden zal dat zij voor de helft staat te worden afgedankt? En wie anders heeft verhinderd dat deze militairen de hand aan het Staatsgezag bleven leggen dan de gewapende arbeiders der mijnstreek? Zeker, de Entente kan het Roergebied bezetten; maar levert zij daarmede niet de Duitsche regeering aan hare vijanden van rechts of van links over? Misschien ja. Intusschen weet men hoe Engeland op de ontwapening van het continent gesteld is. Het wenscht, naast zijn groote vloot, niet tegelijk een groot leger te onderhouden. Het huichelt niet wanneer het van het militarisme af wil, waaronder het enkel de wapening te land verstaat. Het heeft, te Versailles, Frankrijk beduid dat de ontwapening van Duitschland beter waarborg voor den vrede opleverde dan inlijving van den linker Rijnoever. Het wil met die ontwapening thans eindelijk ernst zien gemaakt. De vraag van Simons, of het de Engelsche regeering dan zoo gemakkelijk viel de Iersche nationalisten te ontwapenen, liet Lloyd George onbeantwoord. Hij joeg naar een beslissing. Te Berlijn begreep men, deze aan de delegatie te moeten overlaten, die den 9den teekende, doch een voorbehoud trachtte te maken te aanzien van het door de Entente opgeeischte recht tot bezetting van het Roergebied: dit heette | |
[pagina 329]
| |
een uitbreiding van het vredesverdrag, waarin de delegatie niet het recht had, zonder voorkennis van den Rijksdag te berusten. Lloyd George nam het voorbehoud niet aan: de bepaling regardeerde slechts de Entente. De Duitschers gingen daarna tot de onderteekening over. Een ander karakter heeft de behandeling van het kolenvraagstuk gedragen. Het vredesverdrag geeft de Entente recht op 3.250.000 ton kolen per maand; de Commissie van Herstel had dezen eisch reeds verminderd tot 2.400.000 ton per maand; de Entente-delegatiën te Spa waren, als uiterste concessie, bereid, genoegen te nemen met 2.000.000 ton per maand. De Duitschers boden aan: voorloopig 1.100.000 ton per maand, welke cijfer, bij gunstige economische omstandigheden, met 1 Oct. 1920 zou kunnen worden verhoogd tot 1.400.000 en met 1 Oct. 1921 tot 1.700.000 ton; bovendien verlangden zij, dat de kolen niet eenvoudig op de rekening der schadeloosstelling zouden worden afgeschreven, doch, althans gedeeltelijk, in contanten betaald, welke contanten tot aankoop van levensmiddelen voor de mijnwerkers zouden dienen. Het waren niet enkel Fehrenbach en Simons die deze tegenvoorstellen verdedigden; ook een vertegenwoordiger der werkgevers, Stinnes, en een der arbeiders, Hue, verkregen daartoe het woord. Stinnes, in de Duitsche volkspartij (die aan de totstandkoming der tegenwoordige regeering deel heeft) een machtig man, voerde een buitengewoon hoogen toon; sprak van een ‘overwinningsziekte,’ waarvan de staatslieden der Entente ten spoedigste hadden te genezen; - Hue noemde de kolenkwestie een vraagstuk niet zoozeer tusschen de regeeringen, als tusschen de mijnwerkers van weerszijden. Van de Duitsche arbeiders was niet te verwachten dat zij, bij geheel onvoldoende voeding, overwerk zouden verrichten, terwijl, in vergelijking van hen, met name de Fransche arbeiders een lui leven leiden. Inderdaad is het een wereldbelang, dat de kolenproductie niet slechts in Duitschland, maar alom tot hooger peil worde opgevoerd. De Duitschers hebben de Fransche mijnen vernield, en het is billijk, dat Frankrijk, zoolang zijne eigen productie de vroegere hoogte niet bereikt, een deel der Duitsche productie ontvangt. Daarnevens echter is het | |
[pagina 330]
| |
billijk, dat de Fransche mijnen zoo spoedig mogelijk weder in exploitatie worden gebracht, desnoods met hulp van Duitsche arbeidskracht, die tot dit doel niet wordt geweigerd. Bij uitstek een maatregel van ‘herstel’, zou men zoo zeggen. Intusschen verneemt men van de plannen tot het weder in exploitatie brengen der Fransche mijnen, laat staan van de uitvoering van zulke plannen, uiterst weinig. De kolenkwestie is hierom zoo gewichtig, wijl van de beschikking over een niet al te onaanzienlijk deel der eigen productie het voortbestaan der Duitsche nijverheid, en daarmede de solvabiliteit van Duitschland, afhangt. Men heeft dan ook te Spa ingezien aan het vraagstuk der schadeloosstelling niet te kunnen beginnen, eer het kolenvraagstuk geregeld zou zijn. Doch dit bleek een moeilijk werk. Onder geen beding wilde Frankrijk het cijfer van 2.000.000 ton per maand nogmaals verminderd hebben: het toonde aan dat, bij aanneming der Duitsche tegenvoorstellen, in de Duitsche behoefte in ruimer mate dan in de Fransche zou zijn voorzien; ook sprak het in sterk afkeurenden zin over de regelingen waarbij Duitschland zich verbonden heeft 35.000 ton kolen per maand aan Zwitserland, en 80.000 ton per maand aan Nederland te leveren. Even onverzettelijk als Millerand toonde zich aanvankelijk de Duitsche delegatie, die, in zake het kolenvraagstuk, blijkbaar genegen was de adviezen van Stinnes naar de letter te volgen. Het scheen dat de conferentie onverrichter zake uiteen zou gaan en eene bezetting van het Roergebied zou moeten volgen; Foch werd naar Spa ontboden. Toen heeft een particulier onderhoud tusschen Lloyd George en Simons ontspanning gebracht. Simons is door den Engelschen premier overreed zich van Stinnes af te keeren en de 2.000.000 ton per maand, althans voor eene periode van zes maanden, toe te zeggen. Hij stelde evenwel de voorwaarde dat het verschil tusschen den binnenlandschen prijs der kolen (die, volgens het tractaat van Versailles, op de rekening der schadeloosstelling wordt afgeschreven) en den wereldmarktprijs, Duitschland in contant geld zou worden uitgekeerd. Lloyd George heeft vervolgens Millerand kunnen bewegen deze Duitsche voorwaarde gedeeltelijk te vervullen. Zoo is ten slotte dan de volgende regeling door | |
[pagina 331]
| |
de Entente aanvaard en door de Duitschers onderteekend: Van 1 Aug. 1920 af zullen gedurende zes maanden 2.000.000 ton steenkolen per maand worden geleverd. Blijkt de levering op 15 November 1920 de 6 millioen ton niet te hebben bereikt, dan volgt bezetting van het Roergebied ‘of elk ander nieuw gedeelte van het Duitsche gebied’ door de Entente. De kolen zullen aan de Entente worden verkocht voor den binnenlandschen prijs, die op de rekening der schadeloosstelling aan Duitschland wordt te goed geschreven, doch bovendien zal de Entente 5 mark in goud per ton betalen, die bestemd moeten worden tot den aankoop van levensmiddelen voor de mijnwerkers. Een te Berlijn te vestigen delegatie der Commissie van Herstel zal de Duitsche kolenproductie controleeren. Het plan der verdeeling zal aan deze delegatie moeten worden voorgelegd, en zonder hare goedkeuring mag het niet worden uitgevoerd. Gedurende de zes maanden waarvoor deze regeling geldt, zal de Entente aan Duitschland een voorschot in geld verstrekken, waarin Engeland voorziet voor 22%, de overige landen voor 78%, in de evenredigheid waarin zij de Duitsche steenkool onder zich verdeelenGa naar voetnoot1). Dit voorschot zal de volstrekte prioriteit genieten boven alle andere vorderingen der Entente ten laste van Duitschland. Eene definitieve regeling is dus niet tot stand gekomen; - Duitschland heeft zich tot eene proef verplicht, om vast te stellen of het, bij geldelijke tegemoetkoming van de zijde der Entente, inderdaad aan de levering van 2 millioen ton per maand kan voldoen. Hiermede ging de conferentie uiteen; de vaststelling der schadeloosstelling zelve is verdaagd tot eene conferentie die in September te Genève zal worden gehouden. Echter hebben de Geallieerden de schaal der percentsgewijze verdeeling van den buit, waarover zij 2 Juli te Brussel begonnen waren onder elkander te handelen, te Spa aldus kunnen vaststellen: Schadeloosstelling van Duitschland: Engeland 22%, | |
[pagina 332]
| |
Frankrijk 52%, Italië 10%, België 8%, Japan en Portugal elk ¾%; de overschietende 6½% zijn voor Griekenland, Roemenië en andere staten (Roemenië klaagt steen en been dat het op deze wijs niet aan zijn recht komt); - Schadeloosstellingen van Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije: de helft volgens de bij Duitschland aangegeven verhouding; van de andere helft 40% voor Italië, 60% voor Servië, Griekenland, Roemenië en andere staten.
Het geallieerde front is dus in wezen ongebroken gebleven en Duitschland heeft geen herziening van het verdrag van Versailles verkregen, slechts eenige tempering in de maatregelen van uitvoering. Of het te Genève inschikkelijkheid zal ontmoeten ten aanzien der nog niet vastgestelde hoofdsom zijner schadeloosstelling zelf, zal er zeker voor een groot deel van afhangen of het den indruk weet te wekken, de te Spa aangegane verplichtingen niet te willen ontduiken. Intusschen is het de vraag geworden of de eerstvolgende maanden ter beoordeeling van Duitschlands vermogen en gedrag wel zeer geschikt zullen zijn. Het is niet onmogelijk dat het zeer abnormale maanden zullen blijken, want - de Bolsjewiki staan op weinige kilometers van de grens van Oost-Pruisen. Men herinnert zich het offensief der Polen tegen Sowjet-Rusland van eenigen tijd geleden. Sowjet-Rusland heeft geantwoord nu, en Polen staat voor den val. Engeland biedt aan, een vrede te bemiddelen, maar de Sowjet-regeering heeft dat aanbod spottend afgeslagen. Het beschouwt het niet als afkomstig van een onpartijdigen derde; ‘eerst zou een onderhandeling noodig zijn met Engeland zelf, eer tusschen Rusland en Engeland geacht kan worden vrede te bestaan’. Engeland wordt er aan herinnerd, ‘dat een lid van het Lagerhuis de hulp, door Engeland aan Koltsjak en Denikin verleend, hiermede rechtvaardigde, dat de strijd van Koltsjak en Denikin bijdroeg ter verdediging van Britsche belangen in Indië en Azië’. De belangen der Russische en Poolsche arbeidende massa heeten gemakkelijk te vereenigen, zooals blijken zal bij de rechtstreeksche onderhandeling met Polen waartoe Rusland alleen bereid is. Dit beteekent eene Sowjet-republiek ook in Polen, tenzij | |
[pagina 333]
| |
Broesilof alsnog kan worden tegengehouden. Maar daartoe zal meer noodig zijn dan de goede militaire raad dien eenige Entente-generaals het Poolsche hoofdkwartier gaan aanbieden. Om afdoende hulp te verleenen zou de Entente troepen moeten zenden - door Duitschland heen? De Duitsche regeering laat verluiden dat zij het niet toestaan zal; zij beschouwt zich in den strijd tusschen Rusland en Polen als neutrale mogendheid. Van hare zijde laat de Sowjet-regeering te Berlijn verzekeren dat de Russische troepen het Duitsche grondgebied in ieder geval zullen ontzien. Doch valt Warschau, dan is er niet aan te twijfelen of ook Duitschland zal aan een felle propaganda voor het Bolsjewisme blootstaan. Er kan nog heel wat voorvallen eer de algemeene vergadering van den Volkenbond voor de eerste maal bijeenkomt; zij is nu eindelijk door Wilson uitgeschreven, tegen 15 November te Genève. Zij zal o.a. het ontwerp tot instelling van een Internationaal Gerechtshof ter tafel vinden, dat de internationale juristenconferentie, welke deze maand in den Haag vergaderde, heden heeft voltooid, en dat dit nieuwe orgaan in den Haag plaatst. Het stelt voor, de rechters te doen kiezen voor negen jaar, door Algemeene Vergadering en Raad van den Volkenbond, uit eene candidatenlijst, op te stellen door het Haagsche Hof van Arbitrage. De conferentie spreekt zich bovendien uit voor bijeenroeping eener wereldconferentie ter hervatting van het werk der Haagsche conferentiën van 1899 en 1907 en voor de periodiciteit van dergelijke conferentiën; voor de instelling van een Hoog Internationaal Gerechtshof in het bijzonder bestemd ‘om in de toekomst misdrijven te berechten tegen de internationale rechtsorde en tegen het volkenrecht, misdrijven naar het Hof te verwijzen door de Algemeene Vergadering of den Raad van den Volkenbond’, en voor de onverwijlde opening der Academie van Internationaal Recht, in 1913 in den Haag gesticht. Hopen wij dat de omstandigheden zullen toelaten dat de Algemeene Vergadering in November a.s. dit alles en het vele andere dat zij ter tafel zal vinden in rust overwege en er zoo eendrachtelijk mogelijk op besluite. Maar het ziet er naar uit, of aan die rust en eendracht heel wat kan gaan ontbreken..... | |
[pagina 334]
| |
Is het wonder, dat de wereld na zoo geweldige schokken als haar nog zoo kort geleden beroerden, haar evenwicht moeilijk terugvindt? Dat adviezen als die der Haagsche juristenconferentie met eenparige stemmen aan den Volkenbond konden worden uitgebracht, houdt niettemin eene belofte voor de toekomst in. Voor Nederland is het heuglijk, dat de geschiktheid van den Haag als plaats voor vruchtbaren internationalen arbeid weder meer en meer, ook in Ententekringen, wordt erkend. C. |
|