als de moeder, een beschaduwende hand boven de oogen die vergeefs het erf afzochten, naar hem riep voor het middagmaal van sago-brood en geroosterden visch bedruppeld met citroensap.
Veilig verborgen achter het kruidnagelboschje zat hij te bouwen aan zijn schip, alles van hem aan het werk, zijn handen, zijn knieën, zijn lenig grijpende voeten aan het werk, zijn beproevende oogen en hoofd vol gedachte aan het werk, zijn diepe adem aan het werk, zijn hart aan het werk. Uit zijn binnenste innigheid maakte met zijn geheele zelf hij zijn schip.
De kiel werd slank, de lange flanken bogen hun ronding fijn naar het scherpe van den steven toe; de licht-rood en gouden visschen die met een zwiependen staartslag opspringen uit de golving, en een schitterboog maken door de lucht eer zij, flonkerend, weer het blauwe in schieten, hebben juist zulk een scherpen kop, juist zulke lenig-gebogen flanken. Als een visch door de golven schieten zou zijn schip!
Hij klom in de hoogste palmen van het strand om uit de ragge looverflarden door den wind gescheurd gladde gave bladers te plukken voor het zeil. En zoo fijn en vast vlocht hij de smalle reepen bij het fatsoeneeren van het vleugelvormige driekant, dat het als sarong-weefsel zoo effen voelde toen hij, beproevend, het rolde tusschen vinger en duim. Wel mocht hij het liedje neuren, dat na volbrachte vaart het zeevolk zingt bij het aftuigen van de prauw:
‘Wikkelt het zeil, wikkelt het zeil, wikkelt het zeil als een sigaret!’
Toen hij het naar den eisch had vastgesjord aan den mast, met touw van de getwijnde vezels gedraaid van het warrelweefsel dat onder de bast van den arèn groeit, scheen de prauw hem volmaakt. Hij vond niets meer te verbeteren toen hij, het hoofd op zij, onder gefronste wenkbrauwen de oogen half dicht, haar betuurde, op armlengte van zich af haar houdend.
Nu moest de zee haar beproeven en de wind!
Een lichte golving liep over de baai, toen hij van wal stak. Daar waar zij wijd wordt naar het westen, waar prachtig zij open gaat naar zee, daar kwam de wind er binnen geloopen, speelsch en stout, een frissche bries. De wiegelende golving