De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
De beteekenis der techniek voor de maatschappelijke evolutie in verleden en toekomstGa naar voetnoot1).Oorlog en omwenteling brachten mannen op den voorgrond, vorsten en volksleiders, staatslieden en legeraanvoerders, die een heroïsch of tragisch aandeel hadden aan de afbraak der oude wereld. In zekeren zin moesten deze historische personen ook organiseeren en opbouwen voor de groote daden die zij verrichtten, maar het was niet een nieuwe wereld die zij op 't oog hadden, doch het engere doel der middelen voor de machtsoverwinning. Wie de nieuwe wereld zoekt die uit dezen tijd zal moeten oprijzen, kijkt scherp uit naar de machtige en scheppende figuren die het groote werk tot stand zullen brengen om een verwarde wereld te redden van den ondergang. Zal het een generaal zijn, een nieuwe Napoleon, of een staatsman als Bismarck? Of is het sociaalekonomische karakter der revolutie die niet één enkelen staat maar de geheele moderne wereld doordringt, met geen wet of sabel van één leider te beheerschen? Het is een vraag zonder antwoord, zooals er thans zoo vele gesteld worden en onbeantwoord blijven. Het verlangen naar een blik in de | |
[pagina 458]
| |
toekomst, al is het maar een zwak blinken door de zwarte wolken, laat zich echter niet onderdrukken. Hen die een historisch optimisme, maar ook een, uit diepe menschelijkheid geboren nieuwsgierigheid, er toe dringt de menigte der namen, die op de toppen der maatschappelijke onrustgolven omhoog komen, te toetsen op het ware goudgehalte van den held en verlosser, wil ik wijzen op een drietal figuren. Ingenieurs zijn het, de Duitscher Rathenau, de Amerikaan Hoover en de Rus Krassin. De tijd is nog lang niet gekomen dat de beteekenis van hun werk en hun persoon kan worden overzien. Ik zal dan ook niet eens trachten hen uit te beelden, want het zou een vergeefsche poging zijn. Rathenau is in de reeks zijner geschriften nog het beste te kennen, maar het is niet allereerst de schrijver, doch de man van de daad, die de aandacht verdient. Toen hij in Augustus 1914, - president-commissaris der Algemeine Electricitäts Gesellschaft - zich opwierp als leider der materiaalvoorziening van een geblokkeerd Duitschland, had hij in snelle sprongen een eerste plaats onder de organisatoren van industrie en ekonomische macht ingenomen. Terwijl, mede door zijn organisatie, Duitschland kon voorthollen op den weg der uitputtende overwinningen, trok hij zich terug voor een geheel ander en veel grooter werk. Want hij had de nieuwe wereld achter en na den oorlog gezien. Gezien als een profeet. Maar dan van het soort profeten, zooals de natuurwetenschap die kent. Uit nauwkeurige waarnemingen, analyse der verschijnselen, en studie der wetten van wisseling en vervorming, zag hij de ‘kommende Dinge.’ Daarvoor verliet hij de oorlogsleiders, die zich ook verder niet aan hem lieten gelegen zijn. En al was het gedemoraliseerde overwonnen Duitschland evenmin vatbaar voor zijn plan eener zedelijke gemeenschap, die aan sociale schokken weerstand kon bieden en een nieuwe ekonomische kracht zorgvuldig zou aankweeken, zoodat ook de omwentelingsleiders hem eenzaam lieten staan, de beteekenis zijner constructieve gedachten is nog niet verdwenen. Tegenover den theoretisch aangelegden Duitscher, de bij uitstek practische Amerikaan. Een jonge kwaker was Hoover, die in het land van de energie-worsteling der opkomende individuen zijn doel om technisch leider te worden hard- | |
[pagina 459]
| |
nekkig vervolgde. Jong mijningenieur, uitgezonden naar China, kampende eerst met de moeilijkheden van den Bokseropstand, daarna met bankiers over financieele hindernissen, doch aldoor zijn weg vervolgend, ziet hij in Londen den oorlog komen, en vindt er een nieuw werk, de organisatie van de Belgian relief, nadat hij eerst voor zijn ‘gestrande’ landgenooten de organiseerende helper is geweest. Daarna komt grootscher taak, zoodra Amerika ten oorlog trekt en allereerst met zijn ekonomische hulpmiddelen bijspringt. Voedselregelaar voor een verdwaasde wereld, die haar levensbelangen vergeet in de laatste ronden van den strijd om de macht. Is het wonder dat Amerika nog meer van hem verwacht, al weet het verpolitiekte land geen raad met het vraagstuk, hoe iemand die buiten het gevecht van republikeinen en demokraten staat, den weg naar het Witte Huis langs geleid zal worden. Even ver van Rathenau, als van Hoover, staat de bijna mystieke figuur van Krassin. In den dichten nevel die sowiet-Rusland voor ons oog bedekt, moet hij zich bewegen. De vroegere vertegenwoordiger der Siemens-Schuckert Werke in Rusland, die er een der pioniers was voor de moderne groot-industrie, heeft er den volledigen ondergang van politieke en ekonomische organisatie meegemaakt. Opgebouwd moest er weer worden, maar hoe? Wij weten het niet, - wel weten wij dat het gebeurt. En daarbij komt voor het eerst de naam van Krassin naar voren. Ongehoord moeten de moeilijkheden zijn, maar daarom ook grootsch de moed en de kracht van den man, die als volkskommissaris zich aan het werk gezet heeft om uit den chaos een nieuwe maatschappij op te bouwen. In velerlei opzichten is er een groot onderscheid tusschen de drie namen, voor wier heden en toekomst ik de aandacht vraag. De Duitsche groot-industrieel, man eener verfijnde wetenschappelijke, filosofische en artistieke ontwikkeling, de self-made matter-of-fact Amerikaan, en de slavische Bolsjewiek; zij zouden een wonderlijk driemanschap vormen. Sterk nationaal gezind zijn zij wellicht de zuivere vertegenwoordigers van hun ras en stam. Maar tegelijkertijd zijn zij toch ook als ingenieur de vertegenwoordigers van eenzelfde algemeen menschelijke macht, die uit haar aard constructief en opbouwend | |
[pagina 460]
| |
is, dat is de techniek, de moderne wetenschappelijke samenvatting van het menschelijk kunnen en stoffelijk scheppen. Daarom meen ik hunne figuren te mogen aanduiden als typisch bij het bespreken van de vraag wat de techniek voor de toekomst zal beteekenen, een vraag, die bij de tegenwoordige breede discussies over de vormen en de ontwikkeling der maatschappelijke voortbrenging, aandacht verdient ook van anderen dan die in de techniek hun werkkring vinden.
* * *
De maatschappelijke voortbrenging, dat wil zeggen het produceeren van die veelsoortige goederen, aan welker gebruik of genot de verwende menschheid gewoon geraakt is, was gedurende een lange reeks van jaren een belangrijk onderwerp voor ekonomische en technische studie. Een vraagstuk werd het eigenlijk pas toen de socialistische wetenschap aantoonde hoe de loonarbeid bij de moderne voortbrenging in 't gedrang geraakt was. Toen moest toch een antwoord gezocht worden op de vraag naar een ander sociaal evenwicht tusschen voortbrengers en verbruikers. De wereldoorlog, die in alle maatschappelijke problemen zoo sterk woelde, dat de menschelijke hartstochten werden opgejaagd en luid om een oplossing schreeuwden, deed dit ook voor het productievraagstuk. En gaf er bovendien nog een anderen dreigend scherpen kant aan. Niet alleen de positie van de burgerij, die de voortbrenging door bezitsrechten beheerschte, raakte in gevaar tegenover de bezitslooze loonarbeiders, maar de geheele welvaart voor bezitters en niet bezitters te zamen werd bedreigd. Het vraagstuk der maatschappelijke productie kreeg een omvang en een scherpte, die moest beangstigen, want de strijd om een buit, die zoo onmetelijk groot scheen, ging gepaard met een snelle inschrompeling van die schatten. Het is bekend genoeg hoe mannen, die door hun directe taak gedwongen waren het voortbrengings-mechanisme der moderne wereld te overzien en die zooals Keynes en Hoover hun inzichten en intellectueele vermogens tot groote hoogte konden opvoeren om aan hun ernorme taak zich aan te passen, tot de schrikbarende gevolgtrekking kwamen van een bijna onontkoombare ramp. | |
[pagina 461]
| |
Aan onheilsprofeten en aan voorspellingen van rampen gewoon geraakt, laat de menschheid zich niet storen in haar traditioneele verwachtingen, en in haar strijd om die na te jagen. Vóór den oorlog genoot de wereld in haar vrije ontwikkeling een steeds stijgende welvaart. Geslacht na geslacht is daaraan gewoon geraakt. De vooruitgang leek een stroom die rustig zou blijven doorgaan als de Rijn van de Zwitsersche bergen naar de Noordzee. En het oponthoud door den oorlog kon toch niets anders zijn dan de afwijkingen, die ook de Rijn zich wel eens bij verzandingen of overstroomingen tegenover zijn berustende oeverbewoners veroorlooft. Uitgebreide kringen der burgerij zien het herstel der vroegere toestanden met vertrouwen te gemoet. Ook de arbeiders verwachten niet veel anders. Slechts met dit onderscheid dat zij zich voorgenomen hebben een grooter deel van de steeds hoogere welvaart aan zich te trekken. Voor hen is er nog een andere stroom, die zij door lange reeksen jaren zagen aanwassen, en die hen geleidelijk en bovendien in toenemende mate voordeel bracht, de stroom van hunne machtsorganisatie in den klassenstrijd tegen de burgerij. De buit zal hen niet ontgaan, en het toenemen ervan schijnt zoo zeker als het altijd weer terugkeeren van de morgen of de lente. Waaraan was de ekonomische vooruitgang te danken? Waren de menschen zooveel ijveriger en bekwamer, en worden zij dat nog altijd meer? Iets anders deed het productievermogen zóó toenemen, dat niet alleen de behoeftenbevrediging van een snel groeiende bevolking aldoor ruimer kon geschieden, maar dat tevens ieder minder behoefde te arbeiden en meer vrijen tijd verkreeg om zich te ontwikkelen of te ontspannen. Dat andere was de techniek van de voortbrenging en van het transport. Op het behoud en op de verdere ontwikkeling daarvan berust het merkwaardig vaste vertrouwen der menschheid dat oorlog en omwenteling in een lateren tijd slechts als tijdelijke en storende incidenten gezien zullen worden van een aldoor voortgaande heugelijke evolutie. Dat vertrouwen is niet eigen aan ééne klasse of aan één volk. Het is algemeen. Maar is het daarom gerechtvaardigd? Deze vraag is van zooveel gewicht, dat een nauwkeurig onderzoek een ruime aandacht verdient. Het blijkt toch dat een ant- | |
[pagina 462]
| |
woord met ja of neen niet te geven is. Het is een voorwaardelijk neen of een voorwaardelijk ja, en daarom moeten die voorwaarden opgezocht en gekend worden, opdat het streven zich richt naar het voldoen aan die voorwaarden. Of, beter uitgedrukt dat alle pogingen in deze richting, die reeds thans aangewend worden, tot de juiste erkenning komen, en ondersteuning vinden.
* * *
Wat is eigenlijk de techniek, waarvan de ekonomische invloed in het verleden zoo groot was en waarvan zooveel voor de toekomst afhangt? Is het niet foutief, niet onekonomisch te spreken van ‘de’ techniek, als ware zij een zelfstandig bestaand iets? Is niet veeleer de techniek de uitingsvorm - wisselend en geschakeerd - van het ekonomisch scherp omschreven begrip: het bedrijf? en komt dit niet tot uiting doordat elk bedrijf zijn afzonderlijke speciale techniek heeft, terwijl alle bedrijven, van welke soort dan ook, ekonomisch een gelijk karakter vertoonen? Zonder op die vragen te antwoorden, wil ik liever trachten aan het begrip van ‘de’ techniek een inhoud te geven. Het moge dan blijken of het mogelijk is daardoor het inzicht te verdiepen, en het uitzicht te verwijden. Ook het gebruik van woorden als kapitalisme en imperialisme had zijn bezwaren en voordeelen. Beter is nog de vergelijking met ‘de’ wetenschap, want evenals deze is de techniek tegelijk een geestelijk bezit en een maatschappelijke factor. Van de wetenschap onderscheidt de techniek zich vooral doordat zij niet zweeft boven het bedrijfsleven, maar er vast aan gehecht is, en daarom nooit anders kan zijn dan pragmatisch, dat wil zeggen, gericht op een duidelijk aangewezen maatschappelijk doel. Doch met de wetenschap heeft zij gemeen, dat zij is een georganiseerd weten, dat door een grootsche samenwerking naar vele richtingen uitgroeit. Er is een tijd geweest dat de geschiedenis der techniek populair was, en dat ieder ontwikkelde zich op de hoogte stelde uit tijdschriften en boeken, zoodat belangstelling en waardeering konden blijken uit zeer verspreide publicaties over ‘de wonderen der techniek’. Die tijd is voorbij. Wil | |
[pagina 463]
| |
dit zeggen dat de techniek opgehouden heeft wonderen te doen? Het is ermede gegaan als met de natuurwetenschappen, die niet alleen op de scholen, maar ook in tal van genootschappen beoefening vonden. Niet de mindere, maar juist de razingwekkend stijgende meerdere uitkomsten van natuurwetenschap en techniek lieten niet langer toe dat de leek deze volgde. Hij moest het opgeven. Daarbij maakte echter de publieke belangstelling twee uitzonderingen. Allereerst werden met graagte opgenomen alle voortbrengselen, die het menschelijk leven vergemakkelijkten, veraangenaamden of expansie gaven. De voldoening, die de tallooze uitvindingen gaven, sloeg gemakkelijk om naar de begeerte van al maar meer. Rijwiel, auto, vliegtuig, snelle treinen en stoombooten, telegraaf, telefoon, kino enz. werden of worden van een luxe tot een behoefte. Daarnaast echter hebben ernstiger naturen zich voortdurend bezwaard gevoeld over den fatalen invloed der techniek op wat zij noemen de ontzieling van den arbeid. De revolutionnaire beteekenis der techniek beperkte zich echter niet tot de behoefte-opvoering van het verbruiksleven en het mechaniseeren der arbeidstaak voor velen. Grooter is nog haar invloed geweest op het wereld-mechanisme der maatschappelijke voortbrenging. Dit werd zoo gecompliceerd dat de oorsprong der verbruiksartikelen voor velen een zeer ingewikkeld raadsel is geworden. Voorgoed zagen zij er vanaf dat op te lossen. Zelfs de eenvoudigste dingen uit ons dagelijksch leven zijn ontstaan door samenwerking van talrijke bedrijven en in elk bedrijf afzonderlijk door samenwerking van talrijke personen. Wie vertelt de volledige geschiedenis van een tafelbord, van het servet, van de gloeilamp? d.w.z. ook de geschiedenis der materialen en werktuigen, die voor hun fabrikage noodig zijn? De ingewikkelde voortbrenging die ontstond en ontstaan moest, toen het werktuig zijn geschiedenis aanving om als krachtwerktuig, arbeidswerktuig en transportwerktuig de natuurkracht dienstbaar te maken, ging ook den samenhang en de samenstelling der maatschappij veranderen. De groei der techniek was een kracht die de samenleving in een voortdurende evolutie hield, uitwendig maar ook inwendig. Ofschoon dit algemeen bekend en erkend is, en de groote | |
[pagina 464]
| |
vervormingen zich voltrokken in een tijd van levendig en uitgebreid wetenschappelijk onderzoek is onze kennis van het doorloopen proces uiterst gering. De technisch-ekonomische wereld zit zoo ingewikkeld in elkaar dat het kennen en begrijpen ervan de kennis van één mensch te boven gaat. Men heeft den groei van de techniek vrij gelaten om met steeds toenemende macht de maatschappij te doordringen en te veranderen, zonder nauwkeurig te vervolgen wat er gebeurde. Vanzelfsprekend volgt daaruit dat geheel werd afgezien van het geven eener werkelijke leiding. Verwonderlijk is dit niet. Voor een studie der ekonomische invloeden van de uitkomst der techniek, hadden hare ontwerpers en uitvoerders noch lust, noch tijd, noch bekwaamheid. En de ekonomen misten de technische kennis. Maar bovendien, waarvoor zou het noodig zijn? Beteekende niet elke sprong der techniek, elke uitbreiding van haar gebied, een directe vooruitgang, en kon de som van dit alles dan iets anders zijn? Zelfs heeft de onthouding van waarneming en onderzoek op dit gebied, een indruk doen ontstaan alsof de resultaten en gevolgen van het technisch scheppen een natuurproces vormden, dat zich naar ‘ijzeren wetten’ voltrok, en waaraan de menschheid evenzoo goed was overgegeven als aan geologische en klimatologische veranderingen der aarde. Een eersten omkeer bracht het uitbreken van den oorlog, die aan de menschheid de techniek in een geheel ander licht deed zien als dat van een heilzame macht tot ieders welzijn. Nog nimmer is er zoo wreed en zoo uitgebreid gemoord. Nog nimmer is er zoo blind en toch zoo berekenend vernield. En het was de techniek die door haar middelen daartoe de aansporing gaf. Toen de oorlog aanhield werd bovendien de techniek tot het uiterste gespannen om de geheele kracht van volken en landen bruikbaar te maken voor het volhouden der verdwazing en het uitputten van Europa. Duidelijker dan ooit bleek dat de techniek niet vrij was, maar een slaaf. Juist zooals elk werktuig en elke machine, in zijn samenstel van raderen en hefboomen en asssen weliswaar de stoffelijke voortzetting is van scheppende gedachten, maar toch altijd te gehoorzamen heeft aan de hand, die de kraan of het handsvat bedient, zoo is de geheele techniek niet de vrije werking van de bedoelingen der constructeurs, doch | |
[pagina 465]
| |
de slaaf van wie haar gebruikt. Maar tegelijkertijd is die techniek een macht geworden, in staat om menschen tot slaven en slachtoffers te maken. Het kanon en het machinegeweer in handen van enkele roovers, die een vreedzame bevolking kunnen terroriseeren, is een symbool geworden voor de techniek, die in volledige vrijheid uitgroeide tot een buit voor machtbegeerigen. Dit is van te meer beteekenis nu nà den oorlog het algemeene vertrouwen op de heilzame, scheppende, productievermeerende en arbeidsvermoeienis-sparende macht der techniek niet mag beschaamd worden. En toch zou dit het geval moeten zijn, wanneer de menschheid zich geen helderheid verschaft over haar verhouding tot den grootsten schat, dien zij in de techniek bezit.
* * *
Wie den oorsprong der techniek opspoort, vindt haar geboorte niet bij de uitvinding van de stoommachine, maar veel eerder. Zij ontstond uit de primitieve bekwaamheden der menschen, toen dezen zich specialiseerden in vakken en ambachten. Van af dat oogenblik was er vooruitgang, doordat geslacht na geslacht in één enkel vak alle gegevens verzamelde en overdroeg. Aldus was er voor elk ambacht een techniek mogelijk, die geleerd kon worden, en die groeide. Toch ging dit langzaam, en wel hoe langer hoe langzamer. Is China niet een voorbeeld van stilstand na het bereiken van een hoog peil van bekwaamheid? ‘De’ techniek ontwikkelde zich uit vele technieken en, zooals onze voorouders erbij voegden ‘trafieken’, door den invloed van de wetenschap. Deze bracht de bevrijding van het tastend-empirischzoeken en van de geheimzinnigheid als gevolg van het niet doorzien en begrijpen. En deze bevrijding maakte den sprong mogelijk over den slagboom van den stilstand der ambachten. De wetenschap was niet alleen de natuurwetenschap, die als physica, chemie, biologie, geologie enz. de natuurkrachten en natuurschatten ontsloot, maar voor alles ook de wetenschap, die, zooals Kant het uitdrukte, elke natuurbestudeering pas tot wetenschap maakt: de wiskunde. | |
[pagina 466]
| |
Uit haar ontstond de ingenieurswetenschap bij uitnemendheid: de mechanica. Naar een geliefde uitdrukking wist de techniek uit de wetenschap een ‘toegepasten’ tak te ontwikkelen, of met andere woorden, zij maakte de reeds gespecialiseerde voortbrenging door kennis en berekening, helder, vast en doelbewust. De techniek was van blind, ziende geworden. Maar dit zien was eenzijdig, namelijk naar de materie, naar de energie en naar de cijfers. Ten opzichte van een groot gebied bleef zij blind. Zij nam de maatschappij, waarin en waaruit zij groeide als een onveranderlijke en eenmaal gegeven omstandigheid aan, en was zich niet bewust, ten minste niet in de eerste ontwikkeling, van haar revolutionneerende werking. Met de veranderingen in de samenleving rekende de techniek niet. Haar doel was het voortbrengsel, niet de voortbrenging of de maatschappij. Ook vóór den oorlog werd het duidelijk dat dit niet langer ging. De feiten en de wetten van veranderlijke krachten of evenwichten, waarmede de techniek te maken had, lagen niet alleen meer in de natuur, dat is in de materie en in de natuurwetten, doch ook in de maatschappij. De noodzakelijkheid om daarmede rekening te houden deed zich echter aanvankelijk gelden als in de oude ambachten. Niet een maatschappij-wetenschap, maar het tastend-empirisch-zoeken moest de leiding geven die noodig was. En dit ging gebrekkig. Het bleef op beperkt terrein. De techniek kan pas dan werkelijk ziende worden, en zich bevrijden van een toevallig lot dat haar tot buit doet toevallen aan willekeurige machten, indien zij de leiding kan aanvaarden eener breede maatschappij-wetenschap en daaruit haar toegepaste takken kan afleiden.
* * *
De maatschappelijke voortbrenging moet zich wijzigen, moet gesocialiseerd worden, zoo klinkt overal de luide eisch der arbeiders. Wanneer dit omschreven wordt als ‘de doelbewuste vermaatschappelijking’Ga naar voetnoot1), gelijkt dit op een | |
[pagina 467]
| |
omstelling van woorden, maar het is duidelijk dat de bedoeling geen andere kan zijn, dan dat de techniek niet langer de slaaf van willekeurige maatschappelijke machten blijve, doch worde het heilzame instrument der geheele maatschappij om ‘meer en beter voort te brengen met minder menschelijke inspanning’. Deze doelstelling is en was steeds de kern en het karakter van de techniek. Om dit te bereiken moet allereerst de techniek in stand gehouden worden, en daarna in staat gesteld tot ontwikkeling en uitbreiding. Verhooging der voortbrenging heet dit in een andere leuze, die alle ekonomen zonder onderscheid niet minder luid doen klinken als de arbeiders de hunne der socialisatie. Voor de techniek zijn de twee leuzen niet tegenstrijdig. Integendeel, zij vallen volledig samen. De tegenstrijdigheid, die achter de leuzen zich openbaart, ligt op het gebied van den staatkundigen en maatschappelijken strijd om de macht en den buit. Terwijl de geschiedenis van onzen tijd wellicht de episoden dezer worsteling zal te zien geven, moet ondertusschen een ondergang van de maatschappij voorkomen worden, en dit beteekent het redden, herstellen en vernieuwen der techniek. Het is mogelijk dat de leiders van de strijdende groepen in de maatschappij dit inzien, het is zelfs mogelijk dat zij den tijd, dien de strijd hen overlaat voor dit doel willen besteden, maar in elk geval is het noodig dat er anderen zijn, die het doel onafgebroken in het oog houden, en het hooger stellen dan een aandeel in de worsteling. Die anderen zijn als van zelfsprekend reeds aangewezen in de beoefenaars en vertegenwoorders der techniek, de ingenieurs. Daarmede wil ik niet zeggen de lieden met een diploma van een Technische Hoogeschool alleen. De uitdrukking ingenieur zij ruimer opgevat, n.l. als de wetenschappelijke technicus. Ook bedoel ik niet dat het alleen de ingenieurs zullen zijn, en geen andere, die in dezen tijd de taak hebben om de beteekenis der techniek voor de toekomst door hun daden te bewijzen. Het is echter duidelijk dat aan de vele ingenieurs in de velerlei posities die zij innemen van zelfsprekend de taak toevalt. Wat de ingenieurs - nog ongediplomeerd - in het eind van de 18e en in het begin | |
[pagina 468]
| |
van de 19e eeuw te verrichten hadden, het aanpassen der bestaande techniek aan de jonge natuurwetenschap, dat heeft het veel grootere leger van ingenieurs in dezen tijd te doen voor de aanpassing aan de nieuwe - nog onvolgroeide - wetenschap der maatschappij. Zij zullen het doen, omdat zij moeten, en de feiten hen ertoe dwingen. Allereerst door een technische ekonomie te doen opgroeien uit de vermenging hunner dagelijksche practijk van sociaalekonomische moeilijkheden met een zich boven die feiten verheffend wetenschappelijk inzicht. In de tweede plaats door de taak te aanvaarden van bedrijfsleider, en aan dit leiderschap nieuwe vormen te geven. Maar in de derde plaats ook door de verantwoordelijkheid voor de waarde en het behoud der techniek tot uiting te brengen. Daartoe moeten zij invloed uitoefenen op - en medewerken aan - het besturen van de maatschappij. In allerlei regeeringsorganen, van welken politieken vorm dan ook, zal hun stem die moeten zijn van de bedreigde techniek, daar zij die - elk op eigen gebied - nauwkeurig kunnen kennen. Algemeene voorwaarden, waaronder de techniek inderdaad de macht zal blijven en worden om de welvaart te handhaven en uit te breiden, zijn er niet. Waren zij er, het zou voor de wisselende en strijdende regeerders gemakkelijk zijn de vervulling ervan te decreteeren. Het groote probleem der productie is een complex van problemen, die elk afzonderlijk hunne eigene technisch-ekonomische eigenaardigheden en oplossingen bezitten. Daarom komen dan ook de ingenieurs in dezen tijd naar voren, een Rathenau, Hoover, Krassin voor de groote en dringende problemen, doch tallooze anderen voor kleinere nooden. Uit die kleinere stelt zich echter de groote nood te zamen.
* * *
De maatschappelijke evolutie-stroom, die door de plotselinge versnelling van dezen tijd zich als een revolutie vertoont, is niet door enkele personen gemaakt. Maar het zijn toch personen, die in den nood van het oogenblik leiding nemen en geven, zoodat te kiezen is om hen te waardeeren of te veroordeelen, te ondersteunen of te bestrijden. | |
[pagina 469]
| |
De stroom is ook niet gelijkmatig en eenvoudig. Onder de woelingen en kolkingen, die het meest de aandacht trekken omdat zij zich aan de oppervlakte voltrekken, is een onder-stroom. Die dreigt de bedding der techniek, waaraan zooveel zorg is besteed en die ook in de toekomst waarborgen moet geven voor een veilig bestaan, te vernietigen. Ook hier weer zijn het personen die om hulp vragen en om erkening hunner vakkundige leiding. Geen overschatting van de techniek en van hare beoefenaars ben ik mij bewust. Wanneer toch mijn uiteenzetting een waarschuwing is tegen verwaarloozing en een oproep om ondersteuning voor het ingenieurswerk van dezen tijd, is het de uiting eener strijdbaarheid buiten en terzij van het grootere slagveld.
12 April 1920. Is. P. de Vooys. |
|