De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |||||||||
De R.K. Centrale Raad van Bedrijven.Begin Januari van dit jaar verschenen de Statuten van den ‘R.K. Centralen Raad van Bedrijven’. Dat wil dus zeggen, dat men in Roomsche kringen gereed gekomen is met het ontwerpen van een plan tot organisatie van het heele bedrijfsleven. Een groot plan, dat ook, wanneer het voorloopig geen practisch nut zal hebben, toch zeker de bespreking en een ernstige overweging wel waard is. Niet allen geven dit toe. Er zijn velen, die zeggen: ‘Och kom, dat is alles voor de tribune, politieke propaganda om zieltjes te winnen of te behouden; die heele z.g.R.K. bedrijfsorganisatie is niets dan een plan op papier, uitsluitend gemaakt voor reclame!’ En zij, die zoo spreken, zijn volstrekt niet allen zelf politieke personen, die hun volgelingen van een ander stelsel dan het hunne afkeerig willen maken; neen, er zijn ook politiek-onverschilligen onder, die nu eenmaal niet gelooven aan de mogelijkheid van een stelselmatige omvorming der maatschappij, er eenvoudig hun schouders over ophalen. De doorsnee-werkgever en zakenman, die zich weinig met economische theorieën inlaat, denkt aldus. Te ontkennen is niet, dat het plan inderdaad een politiek element in zich heeft. Het streeft naar verzoening in den socialen strijd, naar vrede en solidariteit tusschen werkgever en werknemer. Nu heeft geen partijGa naar voetnoot1) zooveel belang bij het tot stand komen van dien vrede als juist de Roomsch Katholieke. Immers zij steunt op alle lagen der bevolking, moet zooveel mogelijk alle standen tevreden trachten te | |||||||||
[pagina 318]
| |||||||||
stellen met haar beleid, op straffe van vermindering van haar aanhang. Gezien de gestegen ‘machtspositie’ der arbeiders, kunnen wij gemakkelijk begrijpen, dat zij tegenwoordig allereerst aan hun wenschen tegemoet tracht te komen; maar toch wil zij industriëelen en middenstanders evenmin van zich vervreemden. Zoo is de R.K. Staatspartij per se de partij van compromis en synthese; elke eenzijdigheid moet haar wel vreemd zijn. Van de overige politieke groepen komen de Protestantsch-Christelijke haar in samenstelling en aard het dichtst nabij, en toonen daarom de neiging, zich bij haar economisch stelsel aan te sluiten. Daar dit stelsel dus geheel is ontworpen in overeenstemming met de politieke partij, zal deze het natuurlijk ook voor haar propaganda gebruiken. Maar daarom behoeft het nog volstrekt niet hol te zijn. Met minachting op ‘de politiek’ neerzien kan ten slotte alleen hij, die geen oog heeft voor de groote maatschappelijke en geestelijke stroomingen. Nu is de meest kenmerkende eigenschap van onzen tijd de neiging tot organisatie. Men mag dit verschijnsel betreuren - te ontkennen is het in geen geval. Het tijdperk van het maatschappelijke individualisme heeft afgedaan, en daarmee is de liberale partij als politieke groote mogendheid van het tooneel verdwenen. De beide staatkundige machten van den eersten rang, die zich intusschen ontwikkeld hebben, de sociaal-democratie en de R.K. Staatspartij, zijn in wezen organisatorisch. In zooverre zij dezen belangrijken karaktertrek gemeen hebben, staan zij niet tegenover, maar naast elkaar. De z.g. ‘tegenstelling tusschen Rood en Zwart’ ligt in de omstandigheid, dat de eerste partij op één bevolkingslaag steunt, de laatste op alle. Dit verschil is belangrijk genoeg, maar het heft de groote overeenkomst volstrekt niet op.
Ik kom thans tot den Centralen Raad van Bedrijven, zooals die door de leidslieden der Roomsch Katholieken ten onzent ontworpen is. De oorsprong van de zaak ligt in het z.g. Paaschmanifest van het vorige jaar, uitgegeven door de vier Roomsche ‘standsorganisaties’: de Algemeene R.K. Werkgevers-Vereeniging, den Ned. R.K. Middenstandsbond, den Ned. | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
Boerenbond en de R.K. Vakorganisatie. Deze beide stukken van gelijke strekking gingen dus uit van patroons en arbeiders. Zij bevatten den wensch, om te komen tot een volledige organisatie van het geheele Roomsche bedrijfsleven op de basis van solidariteit tusschen de klassen. En wel door oprichting van een ‘bedrijfsraad’ (met een gelijk aantal patroonsen arbeidersleden) voor elk vak; al deze bedrijfsraden te zamen zouden dan den Centralen Raad vormen, en deze weer met een (uitvoerend) Bestuur het Congres. In de manifesten waren verder eenige belangrijke sociaal-ethische principes genoemd, welke de bedrijfsraden zooveel mogelijk moesten invoeren. In de eerste plaats: medezeggenschap der werknemers in het bedrijf - zooals wij dadelijk zullen zien, zijn die Raden juist bedoeld als organen van een collectief medezeggenschap -, maar ook meer speciale beginselen, bijvoorbeeld: ‘recht op arbeid’ (d.w.z., in geval van ontslag, voorrecht naar ancienniteit), loonbijslag voor groote gezinnen, verbod van arbeid voor de gehuwde vrouw. - Dat het verplichte lidmaatschap van de vakvereeniging (voor patroons en arbeiders) onder deze principes was opgenomen, spreekt wel van zelf. Immers deze geheele organisatie berust op de wederzijdsche vakvereenigingen, en het tusschen deze beide gesloten collectieve arbeidscontract.
Tot de stichting van deze organisatie werd besloten op het Congres, dat in de maand Juli te 's Gravenhage is gehouden. Het voorloopig Congresbestuur, dat bestond uit afgevaardigden van de vier genoemde stands-organisaties, kreeg opdracht om de Statuten te ontwerpen. Deze Statuten liggen thans voor ons. In hoofdzaak zijn zij opgesteld naar het schema, dat ik hierboven uiteengezet heb. Maar met twee belangrijke afwijkingen, die gaandeweg noodig zijn gebleken. Ten eerste dan bleek de heele opzet te stroef. Op papier kan men makkelijk genoeg spreken van een ‘bedrijf’ of een ‘vak’ als van een geheel; maar practisch is de nuanceering binnen zulk een complex te groot. Men zal bijvoorbeeld in ‘het schoenenvak’ onderscheid moeten maken tusschen schoenenfabrieken en schoenenwinkels, misschien ook nog schoenlappers; al deze categorieën hebben verschillende en | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
soms zelfs onderling tegenstrijdige belangen. Welnu, men heeft daarom tusschen de bedrijfsraden en den Centralen Raad een schakel ingeschoven: drie Algemeene Raden, en wel een voor het ‘grootbedrijf’Ga naar voetnoot1), een voor het middenstandsbedrijf, en een voor het land- en tuinbouwbedrijf. De Centrale Raad zal dus uit drie afdeelingen bestaan; en dit is vooral van gewicht met het oog op het verschillende tempo, waarin de drie categorieën zich vermoedelijk zullen organiseeren. Mr. L.G. Kortenhorst, de secretaris der R.K. Werkgevers-Vereeniging, acht het waarschijnlijk, dat de middenstand het eerst tot een volledige organisatie zal komen; anderen zullen daarover wellicht anders denken en het grootbedrijf de meeste kans geven; maar in elk geval kan men dit nu rustig aan de ontwikkeling der dingen overlaten. Wij krijgen dus het volgende schema:
Het groote nadeel namelijk van dit stelsel van ‘solidariteit’ tusschen patroons en arbeiders, de onvermijdelijke prijsopdrijving, moest op een of andere wijze ondervangen worden, dat was duidelijk. Men heeft daarom dien Consumentenraad uitgedacht. Hij zal bestaan uit een voorzitter en acht leden. De voorzitter wordt door de leden gekozen, en deze benoemd door de vier standsorganisaties, waarvan zij overigens geen lid behoeven te zijn. (M.a.w. zij kunnen dat wel zijn, wat eenigszins vreemd aandoet; trouwens reeds het feit, dat de Consumentenraad door de producenten wordt samenge- | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
steld, geeft weinig hoop, dat hij het belang der consumenten in voldoende mate behartigen zal. Maar daarover straks nog een enkel woord.) De bevoegdheid van den Consumentenraad strekt zich overigens zoover uit, dat zonder zijn goedkeuring geen prijstarieven in werking treden, die niet door de vrije concurrentie worden bepaald, maar door organisaties, hetzij van werkgevers en werknemers gezamenlijk.
Thans iets over de bevoegdheden der overige raden, en over de bedoeling, waarmee zij zijn ingesteld. Daartoe moeten wij ons het doel van deze geheele organisatie nogmaals duidelijk voor den geest roepen: het tot stand brengen van den socialen vrede, en wel door tegemoetkoming aan de tegenwoordige eischen der werknemers: een betere materieele positie en medezeggenschap in het bedrijf. Beide moeten de bedrijfsraden hun geven. De bedrijfsraden, tevens scheidsgerechten voor arbeidsconflicten, moeten namelijk in de eerste plaats de collectieve arbeidsovereenkomsten ontwerpen en uitvoeren. Daardoor is de (feitelijk reeds bestaande) medezeggenschap der arbeiders in de vaststelling der arbeidsvoorwaarden gewaarborgd; de bedrijfsraden bestaan immers voor de helft uit werknemers. Maar tevens heeft men hun door middel van het bedrijfsraden-instituut invloed willen geven in de commercieele leiding van het bedrijf - in het bedrijf als geheel, wel te verstaan, niet in elke onderneming afzonderlijk - en wel op de volgende wijze: a.) Sommige bedrijven, die uitsluitend voor de binnenlandsche markt werken, kennen al de handhaving van de prijstarieven door onderlinge overeenkomsten tusschen patroons- en arbeiders-organisaties, op de basis van het verplichte lidmaatschap; zoo bij voorbeeld het drukkersbedrijf. In deze bedrijven moeten de prijzen van het product door den bedrijfsraad goedgekeurd worden; maar zij zullen niet in werking treden, voordat de Consumentenraad er zijn goedkeuring aan heeft gehecht. Dit natuurlijk, om onbehoorlijke prijsopdrijving van de gezamenlijke organisaties te voorkomen. b.) Maar vaak doet zich een andere wijze van prijsbepaling voor, namelijk door de patroonsbonden alleen, dus | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
door middel van trusts of kartels. In dit geval mag de bedrijfsraad een onderzoek naar de prijzen instellen, en eventueel de beslissing overlaten aan den Consumentenraad. Blijken de prijzen ‘maatschappelijk ongeoorloofd’, terwijl de ondernemers weigeren, een verlaging te aanvaarden, dan mogen de arbeiders (ondanks het bestaan van een collectief contract) een staking afkondigen. De staking wordt dus officieel gesanctioneerd als machtsmiddel tot handhaving van de medezeggenschap der arbeiders in de prijspolitiek. c.) Ten derde komt het geval voor, dat de tarieven nog worden bepaald door de onderlinge concurrentie tusschen de ondernemers. Dan kunnen de bedrijfsraden (en dus de arbeiders) geen invloed uitoefenen op de prijspolitiek. Men ziet dus, dat de invloed der arbeiders het grootst zou zijn in de bedrijven, waarin zij al met de patroons overleg plegen over de prijzen, zooals het drukkersvak (zie onder a.); hier zouden zij een directen invloed op de prijstarieven, dus op de commercieele leiding hebben, zij het dan onder een zeker toezicht van den Consumentenraad. In geval b. (trust of kartel) treden zij - steeds natuurlijk door middel van den bedrijfsraad - zoo noodig repressief op tegen te hooge prijzen; in het derde geval c. blijft hun alleen die medezeggenschap in de vaststelling der arbeidsvoorwaarden, die vanzelf krachtens de collectieve overeenkomst al bestaat. Deze ‘sociale’ invloed wordt nog eens uitdrukkelijk erkend door het toekennen van een andere functie aan de bedrijfsraden: indien een looneisch door de werkgevers wordt afgewezen op grond van financieele onmacht, kunnen zij de financieele positie der betrokken ondernemingen door accountants laten onderzoeken. Naast al deze speciale bevoegdheden hebben de bedrijfsraden volgens de statuten nog een zeer gewichtige algemeene taak: zij beraadslagen - er staat niet: zij nemen besluiten - op geregelde tijden over de toestanden van het bedrijf, over de te voeren prijspolitiek, over de middelen tot productieverhooging enz. Daarover straks nog enkele opmerkingen.
Op de bedrijfsraden berust feitelijk de geheele organisatie. Immers zij zorgen voor wat men noemt den ‘uitbouw’ der collectieve contracten: zij verwezenlijken de gedachte aan | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
medezeggenschap der arbeiders, waartoe men het uitgangspunt van den heelen opzet kan herleiden. Die medezeggenschap is collectief gedacht. Een belangrijk punt; de huidige Duitsche wetgeving heeft onder invloed der sociaal-democraten voorloopig een tegengestelden weg ingeslagen. De ‘bedrijfsraden-wet’, die eenige maanden geleden door de Nationale Vergadering is aangenomen, legt immers allen werkgevers de verplichting op, zich in hun onderneming door een werknemers-commissie ter zijde te laten staan. Ook hier gaat het in hoofdzaak om den sociaal-economischen invloed der arbeiders, en slechts in zeer beperkte mate om een technisch-commercieel medebestuur. Maar het groote verschil is, dat volgens het plan der Roomsche organisatie de invloed der werknemers alleen bij hun organisatie blijft berusten, zoodat de leiding van iedere onderneming op zich zelf uitsluitend aan den patroon blijft. Alleen in zooverre een georganiseerd bedrijf als geheel zekere leiding erkent, kunnen de werknemers daarin stem verkrijgen. M.i. is dit verstandiger. Daargelaten de vraag, of de arbeiders in het algemeen rijp zijn te achten voor zeker medebestuur, zal toch een eenhoofdige leiding vooralsnog in vele opzichten verkieselijk zijn, en heel wat onaangename quaesties voorkomen. - De overige lichamen uit de Statuten completeeren slechts het bedrijfsraden-organisme. De drie algemeene Raden houden een wakend oog op groot-, middenstands- en land- en tuinbouwbedrijf; men vergelijke den Middenstands- en den Nijverheidsraad, die nu reeds aan het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid zijn verbonden als adviseerende colleges. - De Centrale Raad en zijn Bestuur vormen een sociaal-economisch parlement, dat - indien deze organisatie algemeen werd - later het geheele bedrijfsleven volgens wettelijke regelen zou kunnen besturen. Want het behoeft nauwelijks te worden vermeld, dat de ontwerpers van deze organisatie een publiekrechtelijke regeling als einddoel stellen; zonder deze zou zij trouwens op den duur niet bestaanbaar zijn. Allerlei bestaande lichamen, zooals de Hooge Raad van Arbeid, de Middenstandsraad, de Kamers van Koophandel, die tegenwoordig een economische of sociale taak verrichten, zouden dan ook opgeheven of hervormd moeten worden; | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
hun tegenwoordige vorm is met de ontworpen bedrijfsorganisatie niet vereenigbaar. Het politieke parlement zou een deel van zijn bevoegdheden - waarvoor het inderdaad steeds minder geschikt wordt - aan de nieuwe bestuurslichamen moeten afstaan.
Thans enkele algemeene opmerkingen omtrent het Roomsch Katholieke plan. De groote vraag is natuurlijk: is het vatbaar voor verwezenlijking? Gemakkelijk te beantwoorden is die vraag zeker niet. Men kan er zich niet van afmaken - zooals ik hierboven al opmerkte - door schouderophalend te zeggen: het is niets dan een organisatie-op-papier, gemaakt voor de partij-propaganda. Want zelfs al is dit juist, dan nog volgt daaruit niet de onmogelijkheid, om een dergelijke organisatie ook langzamerheid practisch door te voeren, indien zij bij de meerderheid der bevolking instemming mocht vinden. De ontwerpers erkennen zelf, dat een ‘R.K. bedrijfsorganisatie’ in den zin van ‘organisatie van R.K. bedrijven’ niet bestaanbaar is. Om de zeer eenvoudige reden, dat er geen ‘R.K. bedrijven’ zijn. Maar iets geheel anders is: ‘een organisatie, die oorspronkelijk door de Roomsch Katholieken ontworpen is’. In dien zin moeten wij het plan opvatten, en, verder uitsluitend naar zijn innerlijke mérites beoordeelen. Men zegt gewoonlijk: dit heele ontwerp, dat op het bekende stelsel der ‘economische bedrijfsorganisatie’ van Prof. Veraart berust, heeft daarvan ook het onverkomelijke bezwaar: de ‘rooftocht op den consument’. Wanneer patroons en arbeiders - zoo redeneert men - eenmaal door het wederzijds verplicht lidmaatschap der vakvereeniging het bedrijf z.g. ‘afgesloten’ hebben - en dus de concurrentie gedood - dan kunnen zij gemakkelijk genoeg hun positie verbeteren ten koste van den afnemer: deze wordt eenvoudig het slachtoffer. Tenminste wanneer er, zooals in het ‘economisch georganiseerde’ drukkersbedrijf, geen rekening behoeft te worden gehouden met buitenlandsche concurrentie. En is dit laatste wel het geval, dan is ook de heele zaak van te voren tot mislukking veroordeeld. In dezen gedachtengang zit natuurlijk een element van waarheid. Maar m.i. vergeet men daarbij, dat ook zonder | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
‘economische bedrijfsorganisatie’ de prijzen van zekere producten worden opgezet; ten eerste door steeds verder gaande eischen der werknemers, en ten tweede door ondernemers-combinaties, dit laatste zelfs internationaal; men denke bijvoorbeeld aan de petroleum. Het trust-probleem, het meer en meer elimineeren van de onderlinge concurrentie als factor in de prijsbepaling, is een der moeilijkste vraagstukken van onzen tijd. De ‘economische bedrijfsorganisatie’ moge dat probleem wat meer op den voorgrond brengen - zij geeft het niet het aanzijn. - En wanneer een ‘georganiseerd’ bedrijf op de geschetste wijze zijn prijzen bepaalde, zou het toch met buitenlandsche concurrentie als factor rekening kunnen en moeten houden, evenzeer als dit nu door individueele ondernemers of door ondernemers-bonden geschiedt. Men heeft nu het gevaar van ‘ongeoorloofde’ prijsopdrijving zoogenaamd trachten te bezweren door den ‘Consumentenraad’ - die echter, zooals boven gezegd, niet als vertegenwoordigers der consumenten aangemerkt kunnen worden. Hier zit zeker het zwakste punt van de geheele organisatie. Een ‘wolf in schaapsvacht’ noemt prof. Van Blom dit lichaamGa naar voetnoot1), dat eenerzijds de verbruikers gerust moet stellen ten aanzien van de economische gevolgen van het systeem, maar aan den anderen kant niet te bekoelend mag werken op de geestdrift van de pas georganiseerde producenten. ‘Een ernstig streven om verbruikersbelangen tot hun recht te doen komen’ - zoo meent prof. Van Blom niet ten onrechte - ‘had naar de verbruikscoöperaties den weg moeten weten te vinden, of dien naar een onpartijdig overheids orgaan, dat de leden van den Consumentenraad zou kunnen aanwijzen’. Maar zelfs al ware dit laatste het geval geweest, dan nog was de constructie van den Consumentenraad uit een economisch oogpunt niet fraai geweest. Immers dit college draagt een geheel repressief karakter; het dient om fouten te herstellen, die liever voorkomen moesten worden. Intusschen moet worden erkend, dat de ‘Duurte-Raden’, die bij wet ingesteld zouden zijn, indien het ontwerp-duurte-wet niet op bijzondere gronden verworpen was, een geheel overeenkomstig karakter vertoonden - alweer zonder dat de R.K. bedrijfsorganisatie ze in het leven geroepen heeft. | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
Men doet dus m.i. niet billijk door dit stelsel te verwerpen op grond van bezwaren, die het inderdaad wel heeft, maar die zich toch ook afgescheiden daarvan in meerdere of mindere mate voordoen. De vraag omtrent de levensvatbaarheid van het bedrijfsraden-systeem dient dunkt mij zóó te worden gesteld: Zijn er ook in de huidige maatschappij verschijnselen waar te nemen, die van zelf in de richting leiden, welke de R.K. bedrijfsorganisatie bewust wil inslaan, of niet? Tot op zekere hoogte valt dat niet te ontkennen. De collectieve arbeidsovereenkomst, waarop het geheele stelsel berust, heeft zich sedert het jaar 1904, toen zij voor het eerst in ons land toepassing vond, met een ongedachte snelheid over vrijwel alle bedrijfstakken uitgebreid. In het buitenland is hetzelfde verschijnsel waar te nemen. Maar naast de quantitatieve uitbreiding staat tevens een qualitatieve, de z.g. ‘uitbouw’ van het collectieve contract. Men neemt bepalingen op, die de overeenkomst op een meer stevigen grondslag vestigen. Zoo bijvoorbeeld de clausule van het verplichte lidmaatschap der wederzijdsche vakvereenigingen. Daardoor kunnen georganiseerde patroons alleen georganiseerde arbeiders in dienst nemen, en deze alleen bij georganiseerde patroons in dienst gaan. Omvatten de vakvereenigingen nu de groote meerderheid van werkgevers en werknemers, dan wordt de kans groot, dat zij langzamerhand allen dwingen, zich aan te sluiten bij het aldus georganiseerde bedrijf, omdat het steeds moeilijker wordt, zich daarbuiten staande te houden. Verder stelt men ter beslissing van eventueele geschillen tusschen werkgevers en werknemers arbitrage-commissies en scheidsgerechten in, welker uitspraken van zelf een zekere bindende kracht krijgen voor het bedrijf. Ziehier het prototype van den ‘bedrijfsraad’. Weliswaar is het scheidsgerecht nog lang niet tot zulk een college ontwikkeld, als het R.K. plan bedoelt, maar het begin is er dan toch. Ook moet worden toegegeven, dat het eene vak zich veel beter voor een dergelijke organisatie leent dan het andere, ja, dat sommige zéér moeilijk tot een min of meer gesloten eenheid te maken zouden zijn. Ten onzent zijn het eigenlijk alleen nog maar het drukkersbedrijf en de diamant- | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
industrie, waarin dit stelsel een toepassing heeft gevonden. Beide zijn weinig gecompliceerd en bovendien z.g. ‘eindindustrieën’: op geen andere bedrijfstakken hebben zij een invloed, waarmee zij rekening behoeven te houden. De ontwerpers van de Statuten hebben getoond, deze moeilijkheid te beseffen, door voorloopig alleen in dergelijke bedrijven - ‘werkend voor de nationale en plaatselijke markt’ - hun systeem geheel tot zijn recht te laten komen. Daarmee verliest het wel aan beteekenis - deze bedrijfstakken, waarin de bedrijfsorganisatie het verst zou gaan, zijn de belangrijkste niet - maar het wint aan praktische bruikbaarheid. In elk geval: de ontwìkkeling was er, eer het theoretische systeem der ‘economische bedrijfsorganisatie’ werd opgesteld. Het theoretische stelsel is opgebouwd naar de praktijk, niet de praktijk gedwongen naar een theorie. Wat een bemoedigend teeken is voor de toekomst. Al volgt hieruit allerminst, dat het geheele radeninstituut, zooals dat hierboven uiteengezet is, ook juist in dien vorm te verwezenlijken is; het gaat alleen maar om de vraag, of het een gezonde kern bevat. En dat schijnt mij niet te ontkennen. Want ook in andere dan de beide genoemde bedrijven wordt de collectieve arbeidsovereenkomst gaandeweg en van zelf uitgebreid. De sigaren-industrie, de textiel- en de metaalnijverheid worden meer en meer door het collectieve contract beheerscht; veelal neemt men een z.g. ‘arbitrageclausule’ op, waaruit zich alweer een primitieve bedrijfsraad ontwikkelt, die zich echter voorloopig alleen met geschillen omtrent arbeidsvoorwaarden bemoeit. Toch bevatten de dagbladen den 19den Februari van dit jaar het bericht, dat het bekende conflict in de Twentsche textiel-industrie, uitgebroken bij de firma Serphos, was bijgelegd o.a. op voorwaarde, dat een commissie van vier leden der Fabrikantenvereeniging en vier leden der textielarbeidersorganisaties een onderzoek zou instellen naar de grondstoffen en den technischen toestand in de fabriek, voorgelicht door de firma en door de arbeiders. Opnieuw een spontaan verschijnsel, dat als een voorbode van een vastomschreven stelsel kan worden beschouwd. | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
Men zal zeggen: in elk geval heeft het R.K. systeem toch maar de instemming van een minderheid van onze bevolking, gezwegen nog van het buitenland. Toch geloof ik, dat dit meer schijn dan wezen is. Met name de sociaal-democraten schijnen mij in den grond van de zaak ten slotte niet zoo heel veel anders te willen, voorzoover hun een vast doel voor oogen staat. Ontdoet men de leuze van socialisatie van alle politieke frases, dan blijft er - men zie het socialisatie-rapport van de S.D.A.P. - ongeveer dit van den inhoud over: hervorming van het bedrijfsleven zóó, dat elk bedrijf onder staatstoezicht een zekere autonomie verkrijgt, beheerd door vertegenwoordigers van arbeiders, de (technische) bedrijfsleiding, consumenten en den Staat. Het stelsel van Walther Rathenau ongeveer. Ik voor mij kan met den besten wil hierin principieel weinig anders zien dan de ‘publiekrechtelijke organisatie van het bedrijfsleven’, die de Roomsch Katholieken als einddoel stellen. In Oostenrijk, waar men pogingen doet om bijvoorbeeld de schoenenindustrie te ‘socialiseeren’ - let wel, niet te nationaliseeren - gaat men eveneens in de richting van ‘bedrijfs-autonomie.’ Het Engelsche bedrijfsleven kent sinds eenige jaren de Whitley councils, die wel niet geheel met de R.K. ‘bedrijfsraden’ gelijk zijn te stellen, maar toch op een zelfde gronddenkbeeld berusten: overleg tusschen werkgevers en werknemers op voet van gelijkheid. Waar deze (officieel erkende) councils bestaan, werken zij goed. In Duitschland heeft men aanvankelijk - gelijk boven gezegd - den arbeiders invloed trachten te geven in het beheer van elke onderneming afzonderlijk, maar met de verzekering, dat er later districts- en lands-arbeidersraden met uitgebreide bevoegdheden zouden komen. Die collectieve raden zullen dan toch wel met de ondernemers-organisaties van elken bedrijfstak overleg moeten plegen, zoodat men in groote trekken toch weer tot een soort van ‘bedrijfsraad’ komt. Men zegt: daar blijft in elk geval het groote principieele verschil van den eigendom der productie-middelen. Maar zoodra men onder ‘socialisatie’ niet meer staats- of gemeenteexploitatie verstaat, zal men ook het denkbeeld van naasting door staat of gemeente moeten herzien, en voorloopig de ondernemers - die men immers voorshands ‘nog niet mis- | |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
sen kan’ volgens de erkenning van sommige economisch geschoolde-socialisten - in het genot van hun eigendom laten. Wat later, na een volledig-doorgevoerde bedrijfs-organisatie, zou kunnen geschieden, blijft nog geheel onzeker voor iedereen.
Ik heb deze enkele bescheiden regels willen neerschrijven, omdat ik, als niet Roomsch-Katholiek, onbevooroordeeld tegenover de zaak meen te staan, en daarbij het gevoel niet van mij afzetten kan, dat men het plan van den ‘R.K. Centralen Raad van Bedrijven’ vaak wel wat onbillijk beoordeelt. Zeker, het is nog een plan-op-papier; het wordt inderdaad voor politieke propaganda gebruikt; maar daaruit volgt niet, dat het volstrekt utopisch is, dat het niet een gezonde kern bevat. Een gezonde kern heeft het naar mijn inzien wel, en wij zullen moeten trachten, die ook te waardeeren.
Amsterdam. J.A. Schröeder. |
|