| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
28 Maart 1920.
Terwijl te Londen de eerste teekenen zich openbaarden, dat de Duitsche zaken door de Geallieerden iets beter begrepen werden en hunne behandeling van Duitschland dienovereenkomstig een begin van herziening onderging, terwijl in Duitschland zelf de productie eenigermate op gang scheen te komen en de mark ophield verder te dalen, terwijl de volksstemming in Sleeswijk's tweede zône voor Duitschland bevredigend afliep, slaat het rampzalige volk eensklaps de hand aan zich zelf en brengt zich nieuwe wonden toe nog vóór de eerste geheeld waren.
De aanneming der constitutie verplichtte de Ebert-regeering tot heengaan na het uitschrijven van verkiezingen voor den eersten constitutioneelen Rijksdag. De eerste constitutioneele Rijkspresident moest dan volgens de constitutie door het volk worden verkozen. Het verluidde dat reactionnaire elementen Hindenburg trachtten over te halen zich de candidatuur tot het presidentschap te laten welgevallen. Er scheen een groote manifestatie te worden voorbereid die zich zou bedienen van de anti-socialistische leus, licht ook van de patriotsche; het werd vermoed dat militaristische en monarchistische doeleinden aan een deel der leiders allerminst vreemd waren. Stellig zal het nieuwe Duitschland deze elementen bij de verkiezingen tot invoering der nieuwe constitutie te confronteeren hebben; daar is geen ontkomen aan, omdat die elementen nu eenmaal bestaan en door geweld niet kunnen worden weggeruimd. Onrechtvaardige behandeling van Duitschland door het buitenland kan hun invloed slechts versterken; - doch het buitenland scheen
| |
| |
zich te gaan bekeeren. De slag moest gewaagd; geloofden de auteurs der constitutie in bestaansrecht en toekomst van hun eigen werk, dan moest hij niet kunstmatig verschoven worden. En evenwel nam de regeering van Ebert zich voor, dit te doen.
De verkiezingen, die zeer wel in den zomer van dit jaar zouden kunnen gehouden worden, wilde zij tot November verdagen, en onderwijl de nog niet ingevoerde grondwet eerst veranderen. Er werd gezocht naar eene meerderheid, die bereid zou zijn, voor de wijze van presidentsverkiezing, in de Vereenigde Staten van Amerika in gebruik, die welke in de Fransche Republiek bekend is, in de plaats te stellen.
Dit bleek koren op den molen der vijanden van de regeering. Alom staken dezen het hoofd op; alles werd in het werk gesteld, om het gezag der regeeringspersonen te ondermijnen, hen aan de minachting van het publiek prijs te geven. Bij deze poging onderscheidde zich het meest de rustelooze Helfferich, die een dossier had aangelegd ter zedelijke vernietiging van den minister van financiën, Erzberger, den man die door de generaals beschuldigd wordt, hun met zijn vredesresolutie in 1917 een dolksteek in den rug te hebben toegebracht, wiens achteloosheid Czernin's voorspelling der ineenstorting van Oostenrijk-Hongarije aan de Entente zou hebben verraden, en die, in November '18, den wapenstilstand geteekend heeft. Op al deze punten was Erzberger, bij gelegenheid van het onderzoek naar de oorzaken der mislukking van de ‘vredesoffensieven’ der voormalige keizerlijke regeering, reeds heftig aangevallen; hij had zich steeds met zekere brutaliteit verdedigd, en althans verstaan den indruk te vestigen dat, mochten zijn eigen handelingen zich niet altijd door consequentie hebben onderscheiden, die van Helfferich, Ludendorff c.s. in hun gevolgen ruim zoo bedenkelijk voor Duitschland waren geweest. Hindenburg, toen met ophef door Helfferich en Ludendorff naar Berlijn gehaald om voor de commissie van onderzoek te getuigen, had er bij alle onbevooroordeelden slechts zijne reputatie, niet als man van eer, maar als man van inzicht, bij verspeeld, en het einde was geweest, dat, hoewel Erzberger's naam zeker eenige schade had geleden, zijne aanranders wel zoo gehavend uit den strijd waren gekomen als hij. Voortaan wendde Helffe- | |
| |
rich het over een anderen boeg en maakte niet zoozeer Erzberger's politieke verrichtingen als zijn private betrekkingen tot voorwerp van onderzoek. Hij beschuldigde weldra zijn vijand in openbaren druk van misbruik van zijn mandaat als volksvertegenwoordiger tot stijving zijner particuliere kas. Erzberger diende een aanklacht
in, en bij zijne verdediging heeft Helfferich inderdaad kunnen aantoonen dat sinds jaren, en met name tijdens den oorlog, deze zich tot staatkundig aanzien opgewerkt hebbende ex-onderwijzer op hoogst weinig delicate wijze zijn beurs heeft weten te maken door zich belooningen te doen uitreiken voor zijne bevordering van private belangen van groot-industrieelen. Een euvel dat, naar vrijwel algemeene erkenning, in den ouden Rijksdag diep ingevreten was. Erzberger schijnt in het klein en zonder veel voorzorgen zich te hebben schuldig gemaakt aan handelingen die anderen verricht hebben in het groot, doch beter hebben weten te bedekken. Hij beriep zich ten slotte op zijn ‘aangeboren goedhartigheid’. Het proces eindigde met de veroordeeling van Helfferich tot een lichte straf; doch het vonnis was zoodanig gemotiveerd dat Erzberger zich genoodzaakt vond zijn ontslag te vragen, en Ebert, het hem te verleenen.
Tijdens dit langgerekte en door de reactionnaire pers uitvoerig becommentarieerde proces ontbrak het niet aan incidenten, die aantoonden dat er iets broeide in de kringen der Duitsche ci-devants. Het meest trok de dronkemanspartij in Adlon de aandacht, die de inhechtenisneming van een Pruisisch prins van den bloede ten gevolge had. Terwijl men in afwachting was van de eischen waarmede de Fransche regeering de beleediging harer officieren wellicht zoude beantwoorden (wat was er indertijd niet een zware satisfactie geëischt voor den moord op een Fransch sergeant!), verschijnt op eenmaal het bericht dat de regeering een militaristisch komplot, in het kamp van Döberitz uitgebroed, ontdekt en in de kiem verstikt had. Tegen acht personen werd een bevel tot inhechtenisneming uitgevaardigd; vier daarvan geraakten inderdaad in handen der regeering; vier wisten te ontsnappen, waaronder de ‘Generallandschaftsdirektor’ Kapp, een persoon die zich tijdens den oorlog door de felheid zijner invectieven tegen Bethmann-Hollweg zekeren naam had gemaakt.
| |
| |
Het komplot heette te zijn ondekt den 11den Maart; den 12den des avonds verzekert de regeering dat zij den toestand geheel meester is. Inderdaad rukten dien avond de Baltische troepen onder aanvoering van Kapp van het kamp van Döberitz op naar Berlijn, waar zij in den nacht aankwamen; de troepen der ‘Reichswehr’, aan welke de bewaking der hoofdstad was toevertrouwd, hadden zich bij hen aangesloten, en de Wilhelmstrasse werd door de soldaten in den vroegen morgen afgezet. De regeeringsgebouwen werden verlaten gevonden; Ebert was met de gansche regeering naar Dresden geweken; zich ook daar niet veilig achtend, vluchtte zij verder naar Stuttgart, terwijl te Berlijn Kapp zich tot Rijkskanselier opwierp. Het programma was: regeering van vakministers (en dus van een militair voor ‘oorlog’); onverwijlde verkiezing van den constitutioneelen Rijksdag, en van een Rijkspresident door het volk. De inspirator der nieuwe regeering bleek Ludendorff te zijn, die zich onmiddellijk in de Rijkskanselarij posteerde; onder de medewerkers werden opgemerkt generaal von Lüttwitz, die het bevel op zich nam te Berlijn, en de gewezen ‘Polizeipräsident’ onder het keizerlijk regime, von Jagow, die optrad als minister van binnenlandsche zaken. Men bleek verstandhouding te hebben met ingewijden in verschillende gedeelten van het Rijk: in Oost-Pruisen, in Pommeren, Mecklenburg, Kassel, meldden zich Kappianen aan, geneigd zich met het gezag te belasten. Te München werd dien dag de socialistische door eene gemengde regeering vervangen; ook hierin zag men aanvankelijk (het vervolg bewees, ten onrechte) eene aansluiting bij den Berlijnschen staatsgreep.
Wat was dat voor lichaam, de ‘Baltische’ troepen? Geen ander dan het korps dat, aanvankelijk in de Russische Oostzeeprovinciën gebleven met goedvinden der Entente (die vreesde dat anders de Bolsjewiki daar zouden zijn binnengetrokken), de bevelen der rijksregeering in den wind geslagen had toen deze den terugkeer naar Duitschland gelastte. Op dringend verlangen der Esthen en Letten zelve was de Entente van haar aanvankelijk voornemen, tot de insluiting der Bolsjewiki ook Duitsche troepen te gebruiken, teruggekomen. Die troepen toch traden daar als handlangers der maatschappelijke reactie op; de Baltische grootgrondbezitters
| |
| |
gingen hen als hunne lijfgarde beschouwen, en hoopten met hunne hulp het oude overwicht over de massa der landbevolking van andere nationaliteit te herstellen, die van den weeromstuit aan de bolsjewieksche propaganda ten prooi dreigde te vallen. Te Parijs werd toen besloten: die Duitschers moeten daar weg, en de Duitsche regeering gehoorzaamde het Parijsche bevel; - maar de troepen bleven waar zij waren; zij bevonden zich, zeiden zij, niet langer in Duitschen rijksdienst, maar waren overgegaan in dien der Baltische baronnen. De Entente zelve heeft zich toen met de zaak bemoeid en de troepen genoodzaakt het land te ruimen.
Op het oogenblik dus dat zij de Rijksgrens overschreden, stonden zij aan insubordinatie schuldig en hadden uit dubbelen hoofde moeten worden gecasseerd: ten eerste al omdat zij het eenige gedeelte van het oude Duitsche leger uitmaakten dat nog niet in ‘Rijksweer’ was gemetamorphoseerd; ten andere wegens hunne ongehoorzaamheid aan de bevelen der rijksregeering. Noske heeft evenwel de ontwapening niet doorgezet. Heeft hij zich verbeeld deze troepen te beter in het oog te kunnen houden, door ze te laten kampeeren in de onmiddellijke nabijheid van Berlijn? Zijn gansche gedrag in deze kwestie is raadselachtig; er is tegen hem niet het minste vermoeden van verraad, maar hij schijnt zich door de beroepsmilitairen te hebben laten vleien en verblinden.
De omzetting van het oude groote dienstplichtleger in een klein vrijwilligersleger met lang dienstverband, waartoe het vredesverdrag Duitschland noodzaakt, levert de regeering over aan elementen die haar vertrouwen weinig verdienen. De bescherming der democratische instellingen is opgedragen aan een in wezen ondemocratisch orgaan. Ehrhardt, die Berlijn verdedigen moest, liep tot Kapp over. De staatsgreep als militaire verrichting is voortreffelijk georganiseerd geweest; precies op het gewenschte oogenblik bestreken de kanonnen en machinegeweren wat zij bestrijken moesten om elken tegenstand te verlammen. Desniettemin was het een verloren onderneming. Machtiger dan de twintig- of dertigduizend gewapenden die op een gegeven oogenblik eene hoofdstad kunnen verrassen, zijn de millioenen ongewapenden van welke
| |
| |
het economische voortbestaan eener geheele nationale samenleving afhangt, en ook deze millioenen zijn georganiseerd. De ‘Putsch’ werd door de vakvereenigingen beantwoord met de algemeene werkstaking, en binnen vier-en-twintig uur was het duidelijk dat de heeren Ludendorff, Lüttwitz, Kapp het verliezen zouden. Zij werden in de door hen overrompelde paleizen - alleen gelaten.
Niet de Ebert-regeering bracht Kapp ten val, maar de in vakverbonden georganiseerde Duitsche arbeiders. En hun eenmaal in beweging gebrachte massa stond niet stil toen Ebert c.s. het zouden hebben verlangd. Zij stelt eischen op hare beurt: ontslag van Noske; reorganisatie der regeering naar den zin en onder toezicht der vakvereenigingen; een ministerie uit vertegenwoordigers der arbeiderspartijen alléén. Te Berlijn zelf verhindert zij alle actie van het daarheen teruggekeerde bewind; het kabinet-Bauer dient zijn ontslag in, en de vorming van een ander ministerie, waarin de burgerlijk-democratische partijen zetels zouden blijven bekleeden, schijnt niet te willen gelukken. Terwijl Zuid-Duitschland te kennen geeft een zuiver socialistisch kabinet niet te zullen dulden, heerscht er anarchie op het platteland in Noord-Duitschland, waar de Mecklenburgsche landarbeiders de kasteelen plunderen, en is het Roergebied in communistische handen gevallen.
De laatste daad van het kabinet-Bauer is de mislukte onderhandeling te Bielefeld geweest, waarbij de communisten, zoo zij maar in een wapenstilstand bewilligden, in het feitelijk bezit der openbare macht in het kolendistrict werden gelaten. Doch het roode leger gehoorzaamt zelfs de communistische comité's niet meer. Het ziet den honger voor de deur en tracht zich met geweld den toegang te verschaffen tot de voorraden van levensmiddelen waar het die vermoeden kan; de rijkste zijn die van Nederland.
Zoo eindigt deze maand in een algemeene verwarring. Nog houden Wezel en Munster stand, en de laatste berichten wijzen er op, dat deze steden vermoedelijk niet zullen vallen. Een burgermoord in Essen, Dortmund, Elberfeld, Duisburg, Dusseldorp staat misschien voor de deur.
In Frankrijk is het wantrouwen tegen de Duitsche milita- | |
| |
risten, en in de macht der Ebert-regeering om hun te weerstaan, zoo levendig gebleven, dat men geen operatiën der Rijksweer in het roode gebied wil gedoogen, tenzij aan de Fransche troepen wordt toegestaan, tijdelijk een nieuw punt van overrijnsch Duitschland (Frankfort) te bezetten. Engeland heeft verboden dat deze voorwaarde zou worden gesteld, en Barthou antwoordt met een heftigen uitval tegen Engeland in de Fransche Kamer, die door Millerand en Briand zoo goed mogelijk wordt gesust.
Tot de ontstemming in Frankrijk draagt niet weinig bij, dat dagelijks duidelijker blijkt in hoe groote financiëele moeilijkheden dit land zich eerlang zal bevinden. In Syrië heeft het ook weinig succes, terwijl Engeland zich van den overheerschenden invloed te Konstantinopel heeft verzekerd. Nu opnieuw gebleken is dat de meerderheid van tweederde voor de ratificatie van het vredesverdrag in den Amerikaanschen Senaat niet is te verkrijgen, en Amerika dus zonder invloed blijft op de regeling der Turksche zaken, geeft Engelands wil den doorslag. Op verwijdering der Turken uit Konstantinopel dringt nog slechts eene minderheid der Engelsche opinie aan. Men wil de Mohammedanen in Britsch-Indië ontzien, en acht de Turksche regeering, naar Klein-Azië verbannen, meer gevaarlijk dan eene die men te Konstantinopel in de hand houdt.
Ierland weder de poel van misdaden die het zoo dikwijls geweest is, en in Zuid-Afrika de Hertzog-oppositie de sterkste partij in het parlement. Ook de Britsche regeering is bezet met moeilijkheden. Waar ter wereld heeft thans eenige regeering de handen ruim? Alom zijn zij genoodzaakt, allereerst te denken aan den dag van morgen. Overmogen en wat verder ligt, is overgelaten aan droomers; - hopers nog?
C. |
|