De Gids. Jaargang 84(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Verzen. Twee dooden. De stormwind bracht in het westergloren den dag ten onder en brandend om; zij, in de woeste duinen verloren, zongen een lied van Elysium. Waar is het lied en den weg, dien zij traden? De wind deed hun stem en hun spoor vergaan; zij hebben elkanders droom verraden, zij lieten elkander de wrok van een waan. De leege duinen zijn zonder paden: zij kwamen nooit bij de golven aan. Hoevele jaren bloeiden en dorden over dit eenzaam kustgebied? Zij zijn een oud verhaal geworden van mij aan mijzelven en anders niet: een val van den wind in de bladerenhorden, en langs de golven een somber lied. Ik kwam alleen aan het strand en de golven - het westergloren is voorbij; de nacht waait duister; ik ga, en luister naar het eenzame tij - en denk aan een graf in mijn hart gedolven, en aan twee dooden, zij aan zij. [pagina 46] [p. 46] Drempels van herdenken. Welk oord zoo vreemd - al rijst langs aarde's eind sneeuw ongekend met onverbeeldbaar vuur - bevangt het hart zòò als verleden's uur, dat, vuuromklonken ijs, terugverschijnt? Mijn is dit uur en mijn alleen en mijn 't oord, dat der velen haast en ongeduur omstuwt, en dat in 't sterflijk nu en hier staat, maar vergeefs, onsterfelijk omlijnd. O, Stad, wel moet van u èèn simple deur, herschapen door een nieuwe Macht, mijn graf oopnen op de eeuwigheid, en daarin zij staande ten drempel en gelijk weleer - of winden wervlen rond een vloer met kaf u en uw jare' en dit mijn woord en mij. Naar D.G. Rossetti. The House of Life. Sonnet LXXXI. [pagina 47] [p. 47] Slaaplooze droomen. Duister omgroeid, maar glinstrend met één ster, o, nacht van smachten, als een nacht der jeugd! wat is 't dat mijn betooverd hart zich heugt met sneller slag, gelijk het bloed in der bruid vinger, goudomgord, leeft heviger? Wat wiekslag is 't, die zacht mijn peluw vleugt? En waarom, weggewenkt door Leed en Vreugd, dwaalt Slaap zacht om en staart naar mij van ver? Neen, looverdiepe nacht! Veinst Liefde in u een huiverzalig schaduwstil prieel, waar oogen luiken onder zachte zangen? Verlaten nacht! gij zijt een dicht struweel met maskers van bespottingen behangen, en van den regen ijdeler tranen luw. Naar D.G. Rossetti. The House of Life. Sonnet XXXIX. [pagina 48] [p. 48] De minnaar verhaalt van de roos in zijn hart. Elk ding onschoon en gebroken, elk ding verbruikt en oud, de zware stap van den ploeger, plassend door modder zwart, de kar, die kraakt van zijn last, de kreet van een kind in het woud, doen onrecht aan uw beeld, dat bloeit als een roos in het diepst van mijn hart. Het onrecht van dingen onschoon is een onrecht voor woorden te groot; ik hunker te zijn op een heuvel, en al deze dingen ontward, met de hemel en de aarde en het water, herschape' als een kluize van goud voor mijn droomen van uw beeld, dat bloeit als een roos in het diepst van mijn hart. Naar W.B. Yeats. The Wind among the Reeds. A. Roland Holst. Vorige Volgende