De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Buitenlandsch overzicht.26 Jan. 1920.In deze maand is dan eindelijk het vredesverdrag van Versailles van kracht geworden, en heeft de eerste Volkenbonds-vergadering plaats gehad, om eene commissie van bestuur over het Saargebied te benoemen. Onderwijl bestaat de Opperste Raad nog voort; hij is doende aan de Turksche en Dalmatische zaken. Een modus vivendi in zake Fiume is ontworpen, door Italië aanvaard, en thans in overweging bij de Zuid-Slaven. Intusschen is het niet langer Clemenceau die in dien Oppersten Raad Frankrijk vertegenwoordigt. Hij had langen tijd geleden reeds aangekondigd, zijne portefeuille te zullen nederleggen na de presidentsverkiezing. Millerand, de leider van het ‘nationale blok’ dat de Kamerverkiezingen gewonnen heeft, was reeds vóór de presidentsverkiezing met de vorming van een kabinet nagenoeg gereed. Tot president zou worden verkozen - Clemenceau zelf. Dat verluidde sinds verscheiden weken, al werd de candidatuur niet publiekelijk door eene groep voorstanders gesteld, zoodat de candidaat er zich over zou hebben moeten uitspreken. Clemenceau rekende er zoo stellig op dat hij zich niet eens meer in den Senaat liet herkiezen. Hij gaf dus bij voorbaat de plaats op, van waar uit hij het, na een eventueele mislukking zijner candidatuur, zijn tegenstanders lastig zou hebben kunnen maken. De verkiezing was bepaald op Zaterdag 17 Januari. In het begin der voorafgaande week duikt eensklaps de candidatuur- | |
[pagina 337]
| |
Deschanel op, en de vrienden van Clemenceau hebben eenige dagen lang geaarzeld over de nu aan te nemen houding. Was het veiliger de voor Donderdag 15 Januari beraamde vóórvergadering te laten doorgaan, of niet? Er waren er die het veiliger achtten de tegenstanders der candidatuur-Clemenceau in het onzekere te laten omtrent hunne eigen getalsterkte en een zóó hooghartige houding aan te nemen, dat die tegenstanders den 17den niet met hun man voor den dag zouden durven komen. Maar - als zij het nu tòch durfden, en de meerderheid haalden? Het bleek dat de stille veldtocht tegen Clemenceau geleid werd door Briand, den man die voor zeven jaar de candidatuur-Pams deed mislukken. Het vertrouwen der vrienden van Clemenceau daalde met den dag. Ten slotte hebben zij zelf gewenscht dat de voorvergadering der republikeinsche partijen, die zij eerst onmogelijk hadden willen maken, toch werd gehouden, opdat, bij nederlaag, Clemenceau zich althans tijdig zou kunnen terugtrekken. De voorvergadering werd des Vrijdags gehouden en toonde aan dat Deschanel over eene voldoende meerderheid beschikte om zijn officieele verkiezing den volgenden dag te verzekeren. Clemenceau trok zich terug, en des Zaterdags is Deschanel tot president gekozen, zonder strijd. Hij heeft er zich niet tegen verzet dat Poincaré, zoodra het ontslag van het kabinet-Clemenceau was ingekomen, aan Millerand de opdracht tot vorming van een nieuw kabinet heeft verstrekt. Zooals ik zeide was dat kabinet eigenlijk al gevormd; het werd geacht het kabinet te zijn waarop Clemenceau zijn zegen zou hebben willen geven. Vermoedelijk zal de kracht van Millerand nu snel zijn verbruikt. Nadat in Februari Deschanel het Elysée zal hebben betrokken, staan, om de portefeuilles op te vangen die Millerand c.s. wellicht zullen moeten laten glippen, naar alle waarschijnlijkheid gereed - Briand, Barthou of Poincaré; - ook Poincaré, want deze schijnt niet van zins het voorbeeld van vroegere oud-presidenten, van in geen ministerie meer zitting te nemen, te volgen. Hij is alvast in den Senaat gekozen. Heeft Frankrijk, met Clemenceau deze teleurstelling te bereiden, een daad van zwarte ondankbaarheid begaan? | |
[pagina 338]
| |
Sommigen hebben het te verstaan willen geven, doch zij schijnen met die verzekering in Frankrijk zelf niet veel indruk te maken. Men kan ten volle erkennen de onvergelijkelijke verdienste die de oude man zich tegenover het vaderland verworven heeft, ten volle inzien dat een Deschanel vermoedelijk in de verte niet aan de praestatiën van een Clemenceau gedurende het crisisjaar 1918 zou hebben kunnen reiken, en toch ongeschokt blijven in de overtuiging dat voor de taak die nu aanbreekt, iemand van Clemenceau's temperament, van Clemenceau's (niet met 1918 begonnen) antecedenten, en van Clemenceau's leeftijd, bijzonder weinig geschiktheid bezit. Indien iets, dan is hij convulsief. Een ministerie-Clemenceau heeft in den tijd vóór den oorlog opmerkelijke kwaliteiten vertoond, heeft het land in spanning gehouden, maar is ten slotte door zijn naamgever aan een bruusk en onwaardig einde geholpen, nadat het weinig stevigs had opgebouwd. Een presidentschap-Clemenceau zou beteekend hebben onrust en onzekerheid voor Frankrijk en vermoedelijk voor Europa.
De Opperste Raad heeft Nederland de uitlevering van den gewezen Duitschen keizer gevraagd en zich het antwoord op den hals gehaald dat was te voorzien. De ex-keizer bevond zich al op Nederlandsch gebied toen de Geassocieërden art. 227 in hun vredesverdrag schreven. Zij hebben desniettemin dat artikel geredigeerd zooals het luidt en er zich dus aan blootgesteld dat eene mogendheid, te Parijs niet vertegenwoordigd, de tenuitvoerlegging er van verhinderde. In den roes van December 1918 had men die kans glad vergeten; men stelde zich de mogelijkheid eener zoodanige uitkomst niet voor, maar riep ‘Hang the Kaiser’, en Lloyd George liet toe dat op die leus eene meerderheid gekozen werd. Men moest en zou dus ‘iets doen’; - maar eer men het doen kon, was het Januari 1920 geworden. Zou in het geheel niet overwogen zijn, de vraag maar achterwege te laten? De wijze waarop invloedrijke organen èn in Frankrijk èn in Engeland Nederlands antwoord bespreken, doet haast vermoeden dat het in besloten kring aan adviezen, zich aan geen weigering te wagen, niet geheel ont- | |
[pagina 339]
| |
broken zal hebben. Men heeft die adviezen niet gevolgd. Het verdrag was het verdrag, en de toezegging van December 1918, eene toezegging. Men kan nu altijd antwoorden, te hebben gedaan wat de omstandigheden toelieten. Natuurlijk gaan er nog eenige stemmen op, dat de Opperste Raad de zaak hierbij niet mag laten rusten. Enkele organen spreken van op Nederland uit te oefenen economischen dwang, maar voegen er terstond bij, dat de poging daartoe zonder uitkomst zijn zou, nu Amerika er zich niet bij zou aansluiten. Andere willen de diplomatieke gedachtenwisseling voortgezet zien om Nederland althans tot interneering van den ex-keizer te bewegen. Het Nederlandsche antwoord bevat echter geen letter die kan doen veronderstellen dat de Nederlandsche regeering bereid is omtrent maatregelen, harerzijds op den ex-keizer toe te passen, in overleg te treden met derden; althans niet in dit stadium der zaak. Zijn de overwinnaars op de formaliteit van een rechtsgeding gesteld, dan zullen zij moeten veroordeelen bij verstek. Zal daarmede de zaak uit zijn? Ja, wanneer Duitschland zijn gewezen vorst vergeet. Neen, wanneer deze hoop mocht gaan voeden op een restauratie, en naar die hoop handelt. Nederland kan van zijn ongenooden gast dan moeite krijgen, en de regelingen die wij zelf omtrent het verblijf van den ex-keizer in ons midden zullen hebben vast te stellen, zullen er op berekend moeten zijn dit gevaar, waarvan de volstrekte opheffing in niemands macht staat, tot de kleinst mogelijke afmetingen te beperken. Dit schijnt evenwel duidelijk, en wordt door bezadigde Engelschen en Franschen begrepen, dat men de zaak der reactie in Duitschland een dienst zou bewijzen door Wilhelm tot een martelaar te maken. De persorganen die dit inzien lijken te talrijk, dan dat iemand van de kracht der actie die thans tegen Nederland zou kunnen worden ingezet, groote verwachting kan hebben.
Na Denikin is nu ook Koltsjak onschadelijk gemaakt, en het Lenin-bewind zal niet worden omvergestooten van buiten af, maar zich ontwikkelen van binnen uit - tot wat? Dat blijft de groote vraag, waarop noch de bewonderaars, noch de vervloekers van de ‘Daden der Bolsjewiki’ ons | |
[pagina 340]
| |
eenig antwoord vermogen te geven. Men valle er hen niet hard om. Tijdens het Schrikbewind wist ieder wel te zeggen dat het zóó niet lang meer kon gaan - maar zou niemand eene schets hebben kunnen geven van het Frankrijk van Napoleon I. Het afslaan der tegenomwenteling en het ophouden van de blokkade (of van de dreigementen daartoe) zijn factoren die de vervorming van het bolsjewiekenbewind tot iets anders, dat wij niet kunnen omschrijven maar dat geen bolsjewiekenbewind meer zijn zal zooals het ons tot dusver is voorgesteld, slechts kunnen bespoedigen. Robespierre kon ook eerst vallen nà Hondschoote en Wattignies.
Het boek van Maynard Keynes, den vertegenwoordiger der Britsche ‘Treasury’, wien het te bedompt werd te Parijs en die het 7 Juni 1919 verliet, heeft terecht de aandacht getrokken. Tot de verklaring van het raadsel-Wilson heeft nog niemand zooveel als deze schrijver bijgebracht. ‘The President was a nonconformist minister; - his thought and his temperament were essentially theological not intellectual, with all the strength and the weakness of that manner of thought, feeling and expression... It was commonly believed at the commencement of the Paris Conference that the President had thought out, with the aid of a large body of advisers, a comprehensive scheme not only for the League of Nations, but for the embodiment of the Fourteen Points in an actual Treaty of Peace. But in fact the President had thought out nothing... He had no plan, no scheme, no constructive ideas whatever for clothing with the flesh of life the commandments which he had thundered from the White House. He could have preached a sermon on any of them or have addressed a stately prayer to the Almighty for their fulfilment; but he could not frame their concrete application to the actual state of Europe... The President's slowness amongst the Europeans was noteworthy. He could not, all in a minute, take in what the rest were saying... His mind was too slow and unresourceful to be ready with any alternatives... He did not remedy these defects by seeking aid from the collective wisdom of his lieutenants... If he once stepped down to | |
[pagina 341]
| |
the intimate equality of the Four, the game was evidently up. Having decided that some concessions were unavoidable, he might have sought by firmness and address and the use of the financial power of the United States to secure as much as he could of the substance, even at some sacrifice of the letter. But the President was not capable of so clear an understanding with himself as this implied. He was too conscientious. Although compromises were now necessary, he remained a man of principle, and the Fourteen Points a contract absolutely binding upon him. He would do nothing that was not honorable... Thus, without any abatement of the verbal inspiration of the Fourteen Points, they became a document for gloss and interpretation and for all the intellectual apparatus of self-deception, by which, I dare say, the President's forefathers had persuaded themselves that the course they thought it necessary to take was consistent with every syllable of the Pentateuch... Then began the weaving of sophistry and Jesuitical exegesis that was finally to clothe with insincerity the language and substance of the whole Treaty... In spite of everything, I believe that his temperament allowed him to leave Paris a really sincere man; and it is probable that to this day he is genuinely convinced that the Treaty contains practically nothing inconsistent with his former professions.’
Zulke Amerikanen zijn er veel. Zulke Amerikanen zijn niet Taft, Root, Hoover, die, met Raphaël Georges Lévy voor Frankrijk, Mc Kenna, Lord Robert Cecil, Asquith, Bryce voor Engeland, Ador en Sarasin voor Zwitserland, Nansen voor Noorwegen, anderen voor Zweden en Denemarken, het Vissering-adres onderteekend hebben, dat 15 Januari aan de regeeringen van Engeland, Frankrijk, de Vereenigde Staten, Nederland en de vier andere boven reeds genoemde neutrale landen is overhandigd geworden. Het is voor ons land allerheugelijkst dat deze ‘Zeven Punten’ geconcipieerd konden worden te Amsterdam. De namen der onderteekenaars zijn er borg voor dat, zoo het tot eene internationale samenwerking tot herstel van het productievermogen der wereld op dezen grondslag komt, een zoo heil- | |
[pagina 342]
| |
zame poging althans niet zal worden gedenatureerd zoolang de voorstellers er zelf bij zitten. Ons land is den President der Nederlandsche Bank dank verschuldigd voor zijn opzet en voor de, in eene daar juist de pers verlatende brochureGa naar voetnoot1), bevattelijk geschreven toelichting. De heer Vissering bepleit ‘het instellen van den georganiseerden goederenruil voor Staten, wier valuta niet meer als betaalmiddel in het wereldverkeer kan aangenomen worden;’ - voorwaarde tot hulpverleening aan zoodanige Staten zal moeten zijn: ‘staking van het maken van kunstmatige koopkracht door uitgifte van staatsschuld, gemeenteschuld en papieren geld (inclusief bankbiljetten).’ - Nederland zal niet enkel het denkbeeld aan de hand hebben gedaan, doch het ook aanstonds uitvoeren voor zoover het daartoe in staat is: ‘Mochten landen met gedeprecieerde valuta’, besluit Mr. Vissering, ‘nog langer dralen met het nemen van initiatief (om tot een georganiseerden goederenruil te komen), dan moeten de neutralen die taak aanvaarden. In Nederland zijn wij van plan in de eerstvolgende weken eene organisatie in het leven te roepen, welke deze werkzaamheid met naburige landen zal opnemen.’ Een staal van de wijze, waarop wij onze internationale verantwoordelijkheid opvatten. En dat wij, bij toongevende economen, bankiers en staatslieden der Geassocieerden er begrip en erkenning voor gevonden hebben, geeft moed.
C. |
|