| |
| |
| |
'n Vijfde evangelie?
Frederik van Eeden, Jezus leer en verborgen leeven. Amsterdam, W. Versluys, 1919.
De indruk, dien we van iets ontvangen, wordt ook bepaald door de verwachting, waarmee we het tegemoet zien. Daarin ligt, voor 'n deel, het belangrijke van 'n boekentitel.
De titel van dit boek brengt een ieder, die eenigszins op de hoogte is van de verschillende hedendaagsche beschouwingen over de verlossing, door Jezus teweeggebracht, onmiddellijk eene der belangrijkste daarvan voor den geest. Deze verlossing berust, volgens haar, niet op het geloof aan de traditie, de berichten en de verhalen aangaande Jezus, 'n leer over Jezus, of 'n leer van Jezus. De onderwerping aan dit alles kan slechts uitwendig, heteronoom, onzedelijk zijn. Alleen de ontroerende indruk, dien zijn persoonlijkheid maakt, het geestelijk-zedelijk contact met zijn innerlijk, verborgen leven, en het vertrouwen, daardoor gewekt, stelt in staat tot vrijwillige overgave en maakt waarlijk vrij. Toch zijn de uitwendige gegevens hierbij het medium. Ze vormen het materiaal, waarmee de persoonlijkheid wordt opgebouwd, of liever, veel juister, waaruit de intuïtie van de persoonlijkheid ontspringt. Want 'n persoonlijkheid leert men nooit anders kennen dan door intuïtie. Het spreekt vanzelf, dat er in het aldus van iemands verborgen leven gevormde beeld 'n subjectief element ligt. En de beteekenis van het gegeven beeld hangt, in zoover, niet weinig af van de beteekenis van hem, die 't geeft. 'n Kleine ziel kan zich van 'n grooten geest niets anders dan 'n caricatuurvoorstelling maken. Lichtenberg zegt van de machtige voortbrengselen van den geest: ‘solche Werke sind Spiegel: wenn ein Affe hineinguckt, kann kein Apostel heraussehen’. Mutatis mutan- | |
| |
dis geldt dit evenzeer van de groote persoonlijkheden zelve.
Het zou derhalve ongetwijfeld belangwekkend kunnen zijn den Heer van Eeden te hooren over Jezus' leer in verband met zijn verborgen leven en 'n uitbeelding te ontvangen van zijn figuur, zooals deze auteur haar heeft gezien. Wie met die verwachting het boek ter hand neemt, wordt teleurgesteld. In plaats daarvan vindt hij er voornamelijk 'n relaas over de gebeurtenissen uit het leven van Jezus vóór zijn openbaar optreden, de periode tusschen zijn 12e en 30e jaar, waaromtrent de kanonieke Evangeliën ons nagenoeg niets vermelden. 'n Anonyme Broeder van 'n zeker geleerd Genootschap, dat in het begin onzer jaartelling 'n nederzetting gehad moet hebben in de woestijn van Judea, heeft er onzen auteur mededeeling van gedaan en daaraan zijn opvatting van Jezus' leer en persoon toegevoegd. Deze zegsman is wel 'n zeer authentiek getuige: hij heeft met Jezus, die gedurende z'n verborgen leven lid geweest is van de Broederschap en in zijn tent verblijf heeft gehouden, veel en intiem verkeer gehad.
De Heer van Eeden verklaart in 'n nawoord, dat wie z'n geschrift voor 'n fantasie of 'n poëtische fictie houdt, stellig dwaalt. Zonder de goede trouw van den schrijver in twijfel te willen trekken, zullen velen het niettemin daarvoor blijven houden. Volgens hen zijn er geen ‘geesten’. En als ze er zijn, kan de mensch toch niet in aanraking met hen komen. Eigenlijk is het de Heer van Eeden zelf, die hier spreekt. Dit boekje geeft ons tòch, in ietwat zonderlingen en omslachtigen vorm, de indrukken weer, die hij van Jezus ontvangen heeft, en vertoont ons diens gestalte, zooals ze in zijn ziel gereflecteerd wordt.
Met die meening kan ik niet instemmen. Ik acht mij totaal buiten staat uit te maken wat al of niet mogelijk is en heb niet de minste behoefte daarover met den schrijver te twisten. Het zij zoo: de Broeder heeft hem z'n boek gedicteerd.
De heele vraag naar de realiteit of het fictieve van de gegeven voorstelling omtrent de herkomst van den inhoud dezer publicatie, is voor mij van zeer bijkomstig belang voor de beteekenis, die we er aan hebben te hechten. Immers het is niet voldoende, dat 'n geest het lichaam verlaat, om z'n oppervlakkigheid te verliezen, om onfeilbaar of zelfs ook
| |
| |
maar vertrouwbaar te worden. Ik meen te weten, dat door deskundigen algemeen de mogelijkheid wordt erkend van misleiding door spot- of leugengeesten. Zoodat het getuigenis van 'n ‘geest’ niet meer autoriteit bezit dan dat van 'n mensch van vleesch en bloed.
Men weet, dat het karakter der bronnen voor het leven van Jezus den historicus schier onoverkomelijke moeilijkheden bereidt. Alle vragen, die daarmee samenhangen, zouden op eenvoudige en afdoende wijze tot oplossing gebracht kunnen worden, wanneer men volkomen geloofwaardige en welingelichte geesten kon raadplegen. Het is echter al dadelijk 'n bezwaar, dat in den loop der tijden reeds meermalen mededeelingen over dit onderwerp uit de geestenwereld ons hebben bereikt en dat deze evenmin met elkaar als met de Nieuwtestamentische gegevens overeenstemmen. In plaats van eenvoudiger, worden de kwesties dus nog veel ingewikkelder. Er is alle reden om nu ook deze verschillende getuigenissen van feilbare ‘geesten’, al zijn ze te goeder trouw, aan 'n historisch-kritisch onderzoek te onderwerpen.
We mogen, meen ik, wel vaststellen, dat met de erkenning der, laat ons zeggen, bovennatuurlijke herkomst van 'n getuigenis niet in 't minst 'n beslissing is gevallen over z'n waarheid. We worden er niet door ontslagen van den plicht daar 'n nader onderzoek naar in te stellen, en wel met de middelen, die ook in andere gevallen het meest deugdelijk zijn gebleken. Dit betreft niet alleen de waarheidswaarde, doch evenzeer elke andere. De waarde van het meegedeelde moet, in welk opzicht ook, door onszelf worden bepaald naar z'n eigen innerlijke verdienste. Het is de oude moeilijkheid, waarin de wonderdoener de menschen bracht. De Satan stelt evenzeer tot wonderen in staat als God. Het wonder is geen waarborg voor goddelijkheid. Wie is dan in elk bizonder geval aan het werk? Of men te doen heeft met 'n waren of 'n valschen profeet, is alleen uit te maken door het gehalte van hetgeen hij brengt. Welnu, 'n getuigenis heeft niet minder waarde, omdat het van 'n ‘geest’ afkomstig is. Maar ook niet meer. Z'n waarde hebben we, onafhankelijk van de wijze, waarop het tot ons is gekomen, te beoordeelen naar z'n gehalte.
Het kan natuurlijk aan mij liggen, maar ik waag het er
| |
| |
op te verklaren, dat ik in den ‘geest’, wiens verhaal de Heer van Eeden ons overbrengt, niet de sporen kan ontdekken van 'n grooten en diepen geest. De Broeder is niet geheel vrij van zelfingenomenheid en volstrekt ongeneigd z'n beteekenis voor Jezus' opvoeding te onderschatten. Hij heeft Jezus ingewijd in de Leer der Broederschap, is op reis zijn Mentor geweest, heeft hem later geheel in zijn vertrouwen genomen, terwijl Jezus hem wederkeerig boven allen zijn vertrouwen heeft geschonken. Hij heeft Jezus gezegd en gewaarschuwd ‘dat zijn werk zou mislukken, juist door dat zuiver menschelijk optreeden’. Ergens verklaart hij: ‘het kwam Jezus en mij in ons leven op aarde al wenschelijk voor enz’. De waarde nu van hetgeen hij ons in z'n wijdloopig verhaal over Jezus weet te vertellen is niet evenredig met het, heel eufemistisch uitgedrukt, pretentieuze van dit optreden, dat wonderlijk afsteekt tegen den eenvoudigen verteltrant van het geschrift en waardoor hij het ons zoo moeilijk maakt billijk tegenover hem te zijn.
Wat ons gegeven wordt, bestaat uit 'n aantal tot nu toe onbekende faits divers uit het leven van Jezus, soms opzettelijk meegedeeld ter correctie van de Evangelieverhalen. Er slingert hier en daar in het boek 'n beetje Boeddhisme rond. Door het geheel loopt 'n sterke inslag van specifiek Roomsche opvattingen. Overigens víndt men er allerlei in, dat sindslang tot het gemeenschappelijk bezit van de christenheid behoort en algemeen bekend is. Het is mij niet duidelijk geworden welke bizondere waarde de mededeeling van deze dingen door den Broeder voor het geestelijk leven van de menschheid zou kunnen hebben. Er worden aangaande Jezus geen nieuwe perspectieven geopend. We ontvangen geen nieuwe, eigen visie van zijn verschijning. Er worden geen nieuwe diepten in zijn wezen ontsloten. Z'n persoonlijkheid wordt ons in geenen deele naderbij gebracht. Er wordt werkelijk bitter weinig geopenbaard van het verborgen leven van Jezus, in den zin, waarin ik er in den aanvang van sprak.
Of er in dit boekje dan niets goeds is? Stellig wel. Veel zelfs. Maar dat goede is niet nieuw of buitengewoon. Men kan het ook overal elders vinden en vaak veel beter. Het is hier niet op bizonder schoone of indrukwekkende
| |
| |
wijze weergegeven. Zeker, van Eeden blijft van Eeden. Er zijn in z'n geschrift fijne, en teere, en innige, en vrome passages, waar de ontroering van de ziel natrilt in woorden en wendingen. De Broeder had het wel slechter kunnen treffen met z'n naverteller. Toch is dit boekje ook als kunstwerk geen gebeurtenis van belang en wordt ook daardoor allerminst gerechtvaardigd de zonderlinge wijze, waarop de Broeder z'n verhaal introduceert.
Er is namelijk eenig verband tusschen z'n manifestatie en de ontzaglijke gebeurtenissen, die in de laatste jaren op onze aarde de menschheid hebben geteisterd. Het schijnt, dat de wereldoorlog ook de geestenwereld in beroering en min of meer van de wijs heeft gebracht. Ik kan niet ontkennen, dat weldadig aandoet het innig medegevoel van den Broeder met het onbeschrijflijk leed, waaronder het geslacht der menschen gebukt gaat, de hevige behoefte om leniging aan te brengen, de groote liefde en het warme enthousiasme, waarmee gewezen wordt op Jezus als den grooten Redder en Vertrooster. De Broeder heeft z'n mooie momenten, waarin hij aangrijpt en verteedert. Maar hij is toch wezenlijk elken kijk op de dimensies kwijt, wanneer hij de mededeeling, in dezen bewogen tijd, van z'n verhaal aan den Heer van Eeden beschouwd wil zien als 'n allergewichtigste nieuwe openbaring, 'n gebeurtenis van kosmisch belang, 'n keerpunt in de geschiedenis der menschheid, het inluiden van de heilseeuw. Hij heeft, jammer genoeg, verzuimd te bedenken, dat de afstand van het sublieme naar het ridicule spoedig afgelegd is, en dat niets doodelijker werking heeft dan het laatste.
Gaarne neem ik aan, dat de ontvangen mededeelingen in het leven van den Heer van Eeden van groote beteekenis zijn geweest. Ik wensch niet mee te doen met hen, die hem deswege hoonen. Integendeel. 'n Gemoed, dat hiervoor openstaat, is mij heel wat sympathieker dan een, dat volhardt in naturalistische verharding. En men zal reeds begrepen hebben, dat het mij absoluut niet hindert den Heer van Eeden, of wien ook, van ‘geesten’ te zien aannemen wat men geregeld afwijst als het vanwege de kerk aangeboden en van de kansels verkondigd wordt. Indien het maar tot hen doordringt.
Doch hetgeen in iemands particulier leven 'n belangrijke
| |
| |
rol speelt, is daarom nog niet van wereldschokkende beteekenis. Het is 'n weinig aanbevelenswaardige gewoonte iederen keer weer Amerika te ontdekken. Door op die wijze alle verhoudingen uit het oog te verliezen loopt men gevaar zichzelf en anderen schade toe te brengen. Het kan, als ik wel zie, z'n nut hebben eens uit te spreken, dat hetgeen de Heer van Eeden blijkbaar zelf ook aanziet voor zooiets als 'n nieuw Evangelie niet nieuw is en geen Evangelie, althans in geen enkel opzicht in de schaduw van de kanonieke Evangeliën staan kan, of ook maar iets belangrijks bijdraagt om in deze laatste dieper door te dringen. Het is wel een van z'n beste oogenblikken, waarin de Broeder verklaart: ‘als ik mij hier in uw midden bewust ben de persoon van Jezus te doen opleeven uit herinneringen aan ons aardsche samenzijn, dan schiet mijn taalmacht te kort en kan ik slechts zwijgen en den Vader vragen u de juiste kennis te brengen’. Er is, naar het mij voorkomt, niets mee verloren, dat hij tot in het tweede decennium van de 20e eeuw gewacht heeft met z'n openbaringen. En ik zou den Heer van Eeden wel durven verzekeren, dat de tijd niet spoedig zal aanbreken, waarin men spreken zal van de vijf Evangeliën: Mattheüs, Markus, Lukas, Johannes en Frederik. Wie de figuur van den Jezus der Evangeliën in haar onbegrensde suggestiviteit, haar onuitputtelijken rijkdom en onpeilbare diepte, haar geheel eenige geestelijk-zedelijke waarde voor de menschheid wil leeren kennen, kan heel wat beter terecht dan bij onzen, met al z'n goede eigenschappen toch weinig eenvoudigen, over het paard getilden Broeder. Paulus heeft hij, naar zijn zeggen, nog gekend. Hij zou veel van hem kunnen leeren. Eveneens, om nog slechts 'n heel enkelen te noemen, van 'n Augustinus, 'n Luther, 'n Pascal. Vergeleken met deze en dergelijke geestelijke reuzen komt de welmeenende ‘geest’, die hier aan
't woord is en daarbij de verdenking wekt van 'n preektoon te hebben, heelemaal niet in aanmerking.
Ik twijfel of dit geschrift wel 'n uitgever, in elk geval of het 'n behoorlijk aantal lezers zou gevonden hebben, indien het niet den naam droeg van 'n beroemd schrijver. Hoewel... er is blijkbaar iets in de menschelijke natuur, waarvoor dit soort van verborgenheden 'n zekere bekoring heeft.
| |
| |
Men denke b.v. aan de z.g. non van Dülmen, Anna Katharina Emmerich. In vizioenen heeft ze 'n heel leven van Maria en van Jezus geschouwd. Het laatste is ook meermalen het vijfde Evangelie genoemd. Die vizioenen zijn door Cl. Brentano opgeschreven. Ze beslaan 1250 paginas in quarto en zijn in meer dan 100.000 exemplaren verspreid.
'n Buitenkansje voor den uitgever is het rumoer, dat gemaakt wordt om de vraag of de schrijver Roomsch gaat worden. Wie kan dat zeggen? Het zieleleven van 'n mensch is ingewikkeld, z'n richting onberekenbaar. Dat is met onzen auteur denkelijk niet in mindere mate het geval dan met ieder ander. Sommigen zal het zeer onwaarschijnlijk voorkomen, dat we hem tot de Roomsche kerk zullen zien overgaan: ze vinden hem daartoe, als ze zich vriendelijk willen uitdrukken, te zelfstandig, of, als ze het onvriendelijk willen zeggen, te eigenwijs. Anderen zullen het lang niet onmogelijk achten, gezien z'n voorliefde voor de religiositeit van den Broeder, die voornamelijk bestaat uit 'n mengeling van mystiek en rationalisme en waarin het persoonlijke, het geestelijk-zedelijke 'n ondergeschikte rol speelt. We zullen het, liefst kalm, moeten afwachten. Ook of het, eventueel, na de vele en veelsoortige overgangen tot de Roomsche kerk, wier geschiedenis voor ons open ligt, aan onze kennis van de structuur van het moderne geestesleven veel van beteekenis zal toevoegen.
De vijanden van den Heer van Eeden zullen uit z'n geschrift wel weer projectielen vervaardigen om hem te kwetsen. Dat kan hem koud laten. Erger is misschien, dat de besten onder z'n oude vrienden, zij, die niet alles wat hij geeft bewonderen en verheerlijken omdat het van hem komt, hem dit boekje, ter wille van het vele goede en schoone, dat ze van hem ontvangen hebben, gaarne willen vergeven en bereid zijn het spoedig te vergeten. De nieuwe vrienden, die hij er zich mee maakt, gunnen ze hem, den bij wijlen zich eenzaam voelende, van harte. En zoowel oude als nieuwe vrienden stemmen overeen in de hoop, dat deze getourmenteerde ziel, deze veelgeslingerde waarheidzoeker, bij het naderen van den ouderdom ten laatste de zoo-zeer-begeerde klaarheid, rust en vertroosting zal vinden.
Groningen.
A.J. de Sopper. |
|