De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 310]
| |
Dostojevski.II.Over dezen Dostojevski, die het geweten werd der moderne menschheid, die het zielsleven van de 19de eeuw tot een moderne mythologie omschiep, oreert nu, bij monde van den heer Perski, de internationale vlakhoofdigheid en het internationale verstand. Het geestelijk schouwspel dat dit lijvig boek van Serge Perski biedt, - is niet verkwikkend doch leerzaam. Het heeft ook iets van de gewijdheid eener reliquie. Voor de laatste maal hoort men hier bekende klanken. Voor een der laatste malen vinden wij hier een mensch, die zich stelt op het oude standpunt van Dostojevski's ‘vreemdheid’, en die maagdelijk is gebleven van de zelfherkenning, die de laatste jaren bijna overal in Europa in het bewustzijn doorgebroken is. Overal hoort men de Europeesche mensch bekennen, dat de Rus hem dichterbij staat, dan zijn ziel zich zelf nabij is, overal heeft men de aanklacht verstaan, die Dostojevski de 19de eeuw heeft toegeworpen, overal ziet men de belofte voor de 20ste eeuw, die naast de donkere aanklacht uit zijn hoofdwerken opstraalt: de heer Perski heeft er niets van vernomen. Hij oreert rustig verder. Hij is nog liefdevol bezig, zijn bizarre landgenoot te verontschuldigen voor zijn uitbundigheid, voor zijn verdwazingen en zijn langdradigheden. Juist als de menschen van 1870, juist als de goede de Vögué, die het ‘barbaarsche mengsel’ van ‘den Idioot’ ternauwernood bij zijn Fransche landgenooten aanbevelen dorst, is 's heeren Perski's onmiskenbare | |
[pagina 311]
| |
bewondering omwikkeld van ijverige verontschuldigingen. Het is bijna aandoenlijk, den grooten Rus met zooveel zorg ‘beschermd’ te zien. Toch is in vele opzichten dit boek van Serge Perski leerzaam voor de kennis ook van Dostojevski. Het bewijst met treffende klaarheid de machteloosheid eener naturalistische critiek tegenover de groote Dostojevski-problemen. Want men kan vragen: wat ziet de heer Perski van Dostojevski? Het antwoord kan luiden: dit waanwijze criticisme ziet slechts beschrijvingen van een aantal milieu's, - een aantal menschelijke gebeurtenissen, - en slechts in de beoordeeling van de kunstwaarde dier beschrijvingen heeft dit criticisme eenige kans, onpartijdig en juist te zijn. Ten hoogste wil dit criticisme nog toegeven, dat Dostojevski hier en daar ook ‘problemen heeft besproken’, als zoude dit een aparte bijzonderheid zijn, die slechts in een kunstmatige verbinding staat met deze levensafbeelding zelve. De ontzaglijke innerlijke eenheid van alle hoofdwerken te zamen ontgaat dit gezonde en scherpe verstand ten eenenmale. De figuren, die tot de grootsche symbolen groeien van de heerschende machten in het leven, zijn voor deze critiek slechts toevallige ‘typen’, - die ‘min of meer overtuigend’ beschreven zijn. En voor deze critiek zijn alleen die figuren overtuigend beschreven, die nog blijven in het gewone menschelijke midden; het gewone midden waar de heer Perski zich thuis voelt, en bewonderen en meten kan. - Tegenover de uiterste consequenties dier menschelijke gevoelswereld, - de figuren der uiterste grenzen, - Prins Muschkin de extatische van levensvreugde, en Stafrogin de zwijgend verstikkende, het uiterst goede en het uiterst booze dat tot nog toe zich een brein heeft kunnen voorstellen, - tegenover deze uiterste figuren is de houding van dit gezonde verstand merkwaardig. Het kakelt als een verbaasde en verschrikte kip. - En terzelfdertijd is het vol heimlijke spotlust. Want hoezeer ook ontsteld door de heilige of demonische buitensporigheid dier gestalten, toch blijft het zich krampachtig handhaven in zijn verwaandheid. Het gezonde verstand houdt niet van schokken, het neemt zich van nature altijd angstvallig voor, zich niet te laten verbluffen door wat het niet begrijpt. Het wapent zich met een glimlach en met de waardigheid zijner bezonnenheid. | |
[pagina 312]
| |
En de glimlachjes van 's heeren Perski's gezond verstand spelen door de woorden, die hij aan deze uiterste figuren wijdt. Prins Muschkin, de drager van den hemelschen waanzin, - de ‘eenvoudige’ der evangeliën, - de mensch wiens ziel vreugde en vrede is, wiens eenige lijden het lijden der liefde is, en die zich kruisigt in zijn liefde tot Natascha Filoppowna, nadat zijn lagere menschelijkheid een schuchtere poging heeft gedaan, om in een natuurlijke liefde een vluchtigen teug mede te krijgen van de schoone en zuivere vreugden der aarde, - deze mensch, die als volkomen Christen, Christus' lot op zijne eigen wijze her-leeft. - vindt nog eenige genade in de verstandige oogen van den heer Perski. Dostojevski, verzekert Serge Perski niet zonder gewicht, heeft in zijn ‘Idioot’ een type willen geven, van den mensch ‘positivement bon’. Het is waar. In een zijner ontroerend bescheiden brieven, - kinderlijke bescheidenheid die hij alleen met Van Gogh gemeen heeft - heeft Dostojevski zich zoo gering en schuchter uitgelaten. Maar het woord van Dostojevski had een ander accent, dan het thans verkrijgt door de herhaling van den heer Perski. Achter Dostojevski's woord leeft zijn schepping zelf, en geeft aan het woord zijn achtergrond. Orkanen van zielsvreugde woeden daarachter. Orkanen van zielsvreugde zijn het inhaerente deel dezer ‘positieve goedheid’, en een grenzeloos lijden, mede-lijden, dat ten slotte het broze menschelijke hulsel uiteenscheurt, uiteenscheurt van ondragelijk leed en ondragelijke vreugde beide. De heer Serge Perski geeft aan dit woord een beteekenis, die men sociaal en utilitair zou kunnen noemen. Met vermakelijke objectiviteit onderzoekt hij, in hoever Prins Muschkin ‘positief goed’ genoemd kan worden. Het is of hij den heilige betrappen wil op symptomen van sociale nutteloosheid. En de conclusie dezer onderzoeking verdiende met gulden letteren in de annalen van de Dostojevski-critiek te worden ingeschreven: ‘Il faut reconnaître que le personage de Myschkine, si étrange qu'il soit, ne manque pas de vraisemblance’. Dat is alles wat de heer Perski heeft te zeggen. Dostojevski heeft zijn ‘positief goeden mensch,’ wel ‘waarschijnlijk’ gemaakt! Zulk een woord, over de figuur die een der | |
[pagina 313]
| |
polen is van Dostojevski's levensconceptie, spreekt voor zichzelf. Moge dan de heer Perski ons bladzijden lang overstelpen met zijn gladde Fransche bewonderingszinnen: dat het hem mogelijk was, zulk een woord te plaatsen op zulk een moment zijner critiek, dat verraadt onherroepelijk de innerlijke dorheid en het eigenlijke onbegrip van dezen geest.
* * *
Dostojevski heeft, zoo zeiden wij hierboven, den tragen schijn van de neutraliteit des levens vernietigd. Hij heeft getoond dat het altijd ergens henengaat met de ziel. Het wonder van Dostojevski's kunst is het wonder der eindelooze beweging, het wonder dus ook der nooit voltooide zielsontwikkeling. Nergens toont zich dit wonder der eindelooze zielsontwikkeling zoo overweldigend en overtuigend, dan in de uiterste zielsstaten die Muschkin binnen den tijd beleeft, zijn zoogenaamde en bekende ‘epileptische aanvallen.’ Prins Muschkin, de ‘eenvoudige’ der Evangeliën, - is de absoluut goede mensch, de zuiverst mogelijke ziel die nog in een menschenlichaam wonen kan. Hij is de elementail goddelijke geest, gelijk anderen bij Dostojevski verschijnen als de elementair duivelsche geesten, of de elementair vleeschelijken. Maar volgens de wetten dier geestelijke beweging, die Dostojevski's werken bijna tastbaar beheerschen, is deze ‘absolute goedheid’ van Muschkin, ook deze, weder in een gestadig proces van ontwikkeling. Zij is geen eindpunt. Of liever: zij is slechts een eindpunt voor het tijdelijk menschenbewustzijn, en voor alle menschelijke en aardsche streven, maar toch ook weder het uitgangspunt naar nieuwe ontwikkeling. Ook deze hoogstgestegen mensch heeft wederom zijn lager Ik en zijn Hooger Ik. Deze positieve goedheid, deze zuiverst voorstelbare menschelijkheid zijn van dit wezen nog slechts de minste krachten. En dit lager Ik openbaart zich in de wereld als een onmiddellijk grenzeloos weten, dat het medium van het verstand niet meer behoeft, als een gestadige innerlijke vreugde, die als een kristallen straal vanuit zijn ‘lichte blauwe oogen’ breekt, en een grenzelooze liefde voor al wat leeft. De tragedie van dit lager Ik is het lijden dier liefde, het lijden om | |
[pagina 314]
| |
anderen, dat hem ten slotte breekt. Maar terwijl dit lager Ik zijn laatste beproeving doorstrijdt, de beproeving der heiligen, maakt de ziel ter zelfder tijd zich reeds gereed, om tot nieuwe, niet meer begrijpelijke ontwikkelingen in te gaan. De krachten van zijn wezen zijn tot zulk een zuiverheid gekomen, dat hun geweld van vreugde zich in hem begint te openbaren. En dit nu is ongetwijfeld de beteekenis van Muschkin's ‘epileptische aanvallen’, dat zij de voorteekenen zijn van zulk een opstroomende volkomen vreugde van de ziel, een vreugde, die terzelfdertijd de maat van het menschelijk begrip en het menschelijk vermogen overschrijdt. Dit geweld werpt zijn lichaam neer, en doet zijn bewustzijn eindelijk verdwijnen in den schijnbaren nacht van zijn idiotisme. Telkens vluchtiger ontwaakt hij nog in den tijd, tot eindelijk de voorhang valt. De eindelooze beweging der levenskrachten, die van de laagten tot de hoogten Dostojevski's wereld doorvoert, bereikt ten slotte in deze weergalooze oogenblikken van Muschkin's leven haar uiterste verheviging: en een bliksem van ondragelijk levensgeluk slaat tijd en ruimte uiteen. En dit is wederom een der grootste geestesdaden die Dostojevski heeft volbracht: hij heeft met deze zoogenaamde ‘epileptische aanvallen’ zijner subliemste helden, Muschkin en Kiriloff, het begrip der extase dat de Middeleeuwen en zelfs het Hellenisme kenden, teruggevoerd in het moderne bewustzijn, en juist als de Middeleeuwen, heeft hij den moed gehad, deze extase te begrijpen niet als een toeval der kranke natuur, maar als de uiterste belofte die aan den mensch gegeven worden kan: de belofte van een onomvatbaar leven dat de ziel in haar voltooiïng leven zal. - Ook Dostojevski zelf is door deze ‘weergalooze oogenblikken’ heengegaan. Deze ‘wide woestine’Ga naar voetnoot1) kende hij. Ook bij hem heeft de intensiteit der ziel die hem vervulde, die hem zijn werken scheppen deed, die hem over onmetelijk lijden heengeheven heeft, zich plotseling tot dezen bliksem van ondraaglijke levensvreugde saamgetrokken. ‘Een oneindig geluk’, stamelt hij, ‘en een oneindig groot ongeluk’ wanneer de ziel weer in de beklemming van den tijd terugzinkt. ‘Er is geen tijd meer!’ - ‘De mensch kan het in | |
[pagina 315]
| |
aardsche gestalte niet verdragen, hij moet zich physisch veranderen of ten onder gaan’. - ‘Alle vreugden van het Heelal trekken zich samen in één eeuwig, gouden oogenblik’ - ... De schepping dus van Prins Muschkin is de uiterst-mogelijke mensch in de richting van het Goddelijke, en de extase van Muschkin is wederom van deze menschelijkheid het uiterst mogelijke. - De belofte van zijn waanzinnig-heiligen glimlach straalt boven het moderne leven, gelijk de glimlach van St. Franciscus boven de Middeleeuwen.
Het is te verwachten, dat de heer Perski ook tegenover dit kernprobleem van Dostojevski's kunst, de epilepsie van hem zelf en vele zijner figuren, zijn standpunt zou wenschen te bepalen. Ook hier toont hij zich onvervaard verstandig. Hij ontkent, èn bij Muschkin, èn bij Dostojevski zelf, ten eenenmale het organisch verband van deze epilepsie met hun geheele menschelijkheid. Bij Muschkin is epilepsie niet meer dan een ‘pathologische bijzonderheid’, die Dostojevski treffend heeft beschreven, wellicht met persoonlijke voorkeur, maar die verder in geen verband staat met diens ‘positieve goedheid’ en diens gelukkige ‘humanitaire ideeën’(!) En de onderstelling van hen, die verband zoeken tusschen Dostojevski's kunst en zijne extasen, die als bliksems van onsterfelijke vreugde door zijn donker leven schoten, - en die daarin een verklaring zoeken van de bovenmenschelijke intensiteit van zijn levensvisioen - deze onderstelling wijst hij kort en niet zonder een zweem van ironie terug. Deze onderstelling is ‘scientifiquement erronée’. Dit is een vaag woord van den heer Perski! Welke wetenschap zou ons verbieden dezen samenhang te erkennen, welke wetenschap heeft het recht, om bij de louter moreele problemen van de Dostojevskicritiek het laatste woord te spreken? Tot antwoord vat de heer Perski den inhoud samen van het boek van den Russischen psychiater Dr. Tchy, die beweert, dat het kunstvermogen van Dostojevski door zijn ziekte eer ‘verminderd dan verhevigd’ is, en die uit het feit dat 60% der epileptici tot de minderwaardigen behooren, concludeert, dat in Dostojevski's epilepsie onmogelijk een kern van intenser zieleleven verborgen geweest kan zijn. Het is een bewering als iedere | |
[pagina 316]
| |
andere. Ondertusschen, dit boek is van 1885. De psychiatrie van 1919 erkent eerlijk, nog in haar kinderschoenen te gaan. Welk gewicht dus te hechten aan het ‘laatste woord’ der psychiatrische wetenschap van... 1885?
Zoo dus stelt zich de heer Perski op tegen deze ‘uiterste mogelijkheid’ van Dostojevski's levensconceptie, Prins Muschkin den heiliggeboren mensch. - Wij hebben, om de competentie van dezen bekenden criticus te meten, thans nog slechts te zien, hoe hij zich verhoudt tegenover die andere ‘uiterste mogelijkheid’ van Dostojevski's levenswerk: de Stafrogin-figuur van ‘die Dämonen’. Stafrogin, die ‘Die Dämonen’ beheerscht, dat is de uiterst mogelijke mensch in de richting van het demonische. Hij is de opperste der duivelen, de schoonste, de almachtigste en de smartelijkste van al de demonische menschen, die in Dostojevski's werken verrijzen uit den poel van het bederf der moderne cultuur. Hij is bovenmenschelijk, star en dreigend. Halverwege is zijn ontzaglijke gestalte in een schrikwekkend duister verzwolgen, - een buitentijdelijk duister dat Dostojevski vermoedde en vreesde met een diepe vrees, dat hij echter niet volkomen meer doordringen kon - ook hij niet! - met de stralen van zijn bewustzijn. Gelijk de belofte van een verblindend zielsgeluk, die Muschkin geeft, verdwijnt in een buitentijdelijke schoonheid, zoo ook verdwijnt de donkere waarschuwing, die Dostojevski met zijn Stafrogin aan de moderne wereld toewerpt, in een achtergrond van ongekende verschrikking. Het is in enkele regels, ondoenlijk om eenig samenvattend woord over Stafrogins verschijnen te geven. De ontzaglijke moeilijkheid, voor Dostojevski zelf en dus ook voor zijn lezers, is dat deze figuur zonder precedent is in de geschiedenis der menschelijke psyche. Zijn heilige mensch had deze precedenten; steeds en vooral in de Middeleeuwen heeft de menschheid, in een persoonlijk beeld, zich het visioen kunnen scheppen van de volmaakte vreugde die de ziel zich droomde. De heilige Franciscus is de oudere broeder van Prins Muschkin, beiden spreken dikwijls vanuit dezelfde verte van lichte dronkenschap, beiden zijn op dezelfde wijze dwaas van Goddelijke liefde. Franciscus die ‘broeder | |
[pagina 317]
| |
wolf’ meevoert naar de stad, broeder Junipère op de wip voor de poorten van Florence, Muschkin gevolgd door de jubelende kinderschaar in de bergen: hoe onuitsprekelijk en liefelijk zijn zij één en verwant in hun beweging! - Stafrogin had zulk een precedent niet. Zijn eenige precedenten gaan door Dostojevski's werken zelf: Iwan Karamozov en Raskolnikov. - Zulk een duivel-conceptie kenden zelfs de Middeleeuwen nog niet, en slechts bij de diepste mystici dier Middeleeuwen vinden wij vage heenwijzigingen naar de mogelijkheid eener Stafrogin-figuur. Goethe's duivel-conceptie is voor het verwikkelde moderne intellect reeds veel te eenvoudig geworden en veel te rationeel. Het is wellicht het bittere voorrecht van den modernen tijd geweest, de tijd waarin het kwaad de verfijndste vormen aannam, om zulk een grootsche, verinnerlijkte conceptie van het kwaad te kunnen scheppen. - Maar waar ons bewustzijn zich niet meer vast kan houden aan zulke historische precedenten, wordt het verstaan van Stafrogin zoo oneindig moeilijk. Hij is, half-begrepen en half te voorschijn tredend uit zijn duister, voor den modernen mensch een waarschuwing en een eindelooze fascinatie. Uit hem schokken de laatste snikken der verstikte ziel. Stafrogin is de mensch, in wien het kwaad zich het meest gepotentiëerd heeft en vergeestelijkt, en die zich ter zelfdertijd daardoor het diepst het ongeluk van het kwaad bewust geworden is. - Het uiterste misdadige vermogen en de uiterste rampspoedigheid vereenigen zich in hem, als oorzaak en gevolg. De krachten van zijn wezen zijn grenzelooze hoogmoed en grenzeloos verstand. - Zijn moreele weten inderdaad is grenzeloos; hij kent de droomen der heiligen en hij kent de wildste fantasmen der duivelsche geesten. Zijn verstand heeft alle weten uit het leven opgezogen, maar niets meer in dit weten kan zijn hart doen trillen. Hij verschijnt in het boek slechts op het oogenblik, dat het smartelijke proces der zielsversterving reeds bijna in hem is voltrokken, - en zijn persoonlijke tragedie bestaat uit de laatste, loome pogingen die hij doet, om zich nog terug te worstelen naar het leven, naar de menschelijke liefde en het menschelijk berouw, naar de tranen en hun reiniging. Er is veel in hem, dat een uiterlijke gelijkenis heeft met | |
[pagina 318]
| |
de figuur van Prins Muschkin. Van de hemelsche krachten van Muschkin, verschijnen in hem de demonische tegenkrachten. - Ook hij, als Muschkin, heeft zijn bovenmenschelijke intuïtie. Gelijk Muschkin onmiddellijk de verborgen vonk der ziel in de menschen voelt, en met één woord of gebaar die smeulende vonk tot liefde of berouw doet opvlammen, - zoo heeft Stafrogin zijn bovenmenschelijke demonische intuïtie. Zijn duistere ziel kent onmiddellijk de verborgen duistere begeerten in de menschen, en één woord of gebaar van zijn wezen is voldoende, om deze begeerten wakker te roepen en ze verwoestend in de werkelijkheid te jagen. In zijn verstervend vleesch - in dit angstwekkend prachtige, gigantische lichaam is de booze wil vergeestelijkt, - en de misdaden die hij zelf niet meer wenscht te doen, zaait hij in de booze levenskrachten rond hem, zijn natuurlijke helpers, de lagere duivelen die hem van nature gehoorzamen. Hij is de zaaier der misdaad over de donkere velden der hartstochten, en overal, waar het zaad van zijn aanstichtend woord valt, woekert de monstrueuse wandaad snel omhoog. Hij wil de misdaad niet meer; juist omdat het kwaad zich in hem vergeestelijkt heeft, is de eindelooze armoede van het kwaad hem bewust geworden. Aan dezen diepst gevallen engel is de doffe troost van 't zelfbedrog voor goed ontnomen. Maar zijn onweerhoudbaar booze wil wil de misdaad voor hem. Men heeft hem ontzaglijk lief, juist zooals men ‘de Idioot’ lief heeft. Zuiveren van ziel en misdadigers hebben hem liet, zonder één enkele uitzondering: zuiveren, omdat zij den grooten engel voelen die viel, misdadigen, omdat zij volgens de natuurlijke hiërarchie der hel, hem als hun meester ondergaan. Soms in zijn heimwee van gevallen engel, zaait hij in de zuivere zielen die hij ontmoet, een prachtige idee van verzoening, - hij heeft de laatste spranken zijner ziel moeten verteren, om dit hemelsche weten te bekomen, en hij kan er nu mede spelen, - gelijk de moderne mensch in kleiner mate, in de 19de eeuw met alle schoone ideeën spelen kon, zonder iets meer te voelen van de zielsverrukking, waaruit oorspronkelijk iedere idee gewonnen wordt. Maar dan gebeurt het soms, dat zulk een gedachte in deze zuivere zielen, die leefden maar niet zoo | |
[pagina 319]
| |
grenzeloos wisten, tot een prachtigen bloei van geestdrift en liefde omhoog bloeit: de Menschgod die Kirilov zich droomt; het nationale messianisme van den smartelijk apostolischen Schatov, de zekerheid dat Rusland aan de nieuwe wereld een God te openbaren heeft. Dan, als hij dit ervaart, slaat hem een koude angstige haat om het hart. Het is de haat van den gevallen engel, die den vleugelslag der vrije zielen hoort boven zijn zwaar en machteloos hoofd. Een der geheimzinnige straffen van Stafrogin's hel treedt met schrikwekkende klaarheid in het licht: het is de liefde die hem wordt gegeven. Als een kring van foltervuren omringen zij hem: de zuivere menschenoogen waaruit hem liefde tegengloeit: liefde zijner moeder, liefde van Dascha, liefde van Marja Timofejevna, liefde van Kiriloff en Schatov de droomers der verzoening, en boven allen liefde van Lisaweta de gloeiende van leven, en in de stralen dezer liefde lijdt zijn stervende ziel de ondragelijke pijn van machteloosheid en tranenloos berouw.... Zwijgen wij verder over Stafrogin, en het verstikkingsproces zijner booze ziel. Deze schetslijn moge even een indruk geven van het wezen en de verwikkeldheid dezer uiterste demonische mogelijkheid die Dostojevski in het menschenleven heeft gezien.
* * *
En nu ten slotte nog de heer Perski. Van dat alles heeft hij niets gezien. Niets ook van de geweldige eenheid, niets van den kathedralenbouw van Dostojevski's zielsbeschrijving, die altijd dezelfde motieven, dezelfde krachten in altijd verschillende maten en immer stijgende intensiteit laat wederkeeren. Hij ziet nergens eenheid. Iwan en Raskolnikov aanvaardt hij, maar geen oogenblik begrijpt hij, dat deze Stafrogin-figuur weder in organisch verband staat tot deze andere figuren, dat nl. deze Stafrogin-figuur een verstgevorderd stadium is van het zielsproces, dat in deze beiden nog slechts in gang is: de versterving der algemeene menschenziel, het wegdwalen naar het rijk van koude en hoogmoed. Raskolnikov en Iwan, zij vertegenwoordigen vroegere, minder dreigende stadia in hetzelfde proces. Raskolnikov is nog de zuiverste. Ondanks | |
[pagina 320]
| |
zijn Napoleontischen machtsdroom, heeft hij nog genoeg levenskracht en natuurlijke onstuimigheid, om met eigen hand zijn begeerte tot daad te brengen, en een dubbele gerechtigheid, de gerechtigheid der wereld en de onweerhoudbare gerechtigheid van zijn geweten, roept hij daardoor over zich, en zij breken hem tot wedergeboorte. Iwan heeft vele schreden verder gezet: zijn hoogmoedig denken is genialer, machtiger, zijn begeerten zijn arglistiger, den vadermoord, dien hij wenscht, zaait hij ui in den afschuwelijken Smerdiakov. Maar in hem nog zijn groote levenskrachten van verlangen en berouw, uit hem nog kan plotseling de kinderlach te voorschijn breken, en zijn intellect is nog niet sterk genoeg, alle donkere weten lang te verdragen. Waanzin, waanzinnige vermoeienis van het verstand, achterhaalt hem en werpt hem neer. Stafrogin's booze grenzeloosheid is het laatste menschelijkbegrijpelijke stadium van hetzelfde proces. En hij sluipt onverzoend uit het leven. Zijn laatste woorden, de ontzettende brief aan Dascha, sterven hijgend uit in een oneindige luchtledigheid. ‘The rest is silence.’ Ziehier de appreciatie van de Stafrogin-figuur bij den heer Perski: Il nous reste à dire quelques mots de Nicolas Stavroguine. Ce type a été créé de toutes pièces par Dostoïevsky. Il rappelle les démagogues aristocrates des romans de George Sand, d'Eugène Sue, de Karl Gutzkof et de Spielhagen. C'est un ‘chevalier de l'esprit’ de la plus belle eau. Riche, noble, gâté, accablant du même mépris et lui-même et les autres, aímant les femmes et aimé d'elles, révolutionnaire par ennui, marié à une bourgeoise à demi folle qu'il a épousée pour contrecarrer sa mère hautaine, capable de tout, d'une vilenie, d'un crime même, tout en ayant quelque grandeur d'âme, Stavroguine n'est russe qu'à demi; il n'est russe que par son extravagance raffinée. Croyant aussi peu à la révolution qu'à tout le reste, il met bêtement fin à ses jours par le suicide au moment précis où la vie lui offrait de suprêmes jouissances; (! C.) il se rapproche beaucoup plus des héros de la première époque du romantisme, du Corsaire de Byron, de l'Hernani de Victor Hugo, du Fiesque de Schiller que des personnages de Pouchkine et de Tourgénief. (Cursiveering van mij. C.) Het is ondoenlijk, en na het voorgaande wellicht niet meer noodig, om dit weefsel van onbegrip, slordigheid en zelfs laffe insinuatie, hier nog draad voor draad uiteen halen. Aangestipt zij hier nog slechts, dat de heer Perski, met zijn | |
[pagina 321]
| |
noodelooze opmerking, ‘dat de Stafrogin-figuur meer herinnert aan de figuren van Hugo en Byron, dan aan die van Puschkin en Tourgenieff’, juist nog even gelegenheid vindt, om een onbegrijpelijk onbegrip te verraden omtrent den ouden, Russischen dichter. Juist wat Puschkin begon met de schepping van zijn Onegin, heeft Dostojevski met de schepping van zijn Stafrogin voleindigd. De diepe verrukking, die de naam van zijn grooten voorganger steeds in Dostojevski opriep, is bekend. De diepste oorzaak dier verrukking was juist het feit, dat hij, Puschkin, voor het eerst den Byroniaanschen modernen mensch voor Rusland heeft doen leven, en hem tegelijkertijd dieper doorzag, dan men hem in de Europeesche literatuur wist te doorzien. Puschkin met zijn Russische oogen, met zijn Russischen eenvoud van ziel, zag den Europeeschen intellectueel-poëtischen mensch en doorzag hem; hij noemde hem een kwijnend monster van arglistigen hoogmoed. Het is deze geestesdaad vooral, die Dostojevski in zijn groote Puschkin-rede zoo uitbundig verheerlijkt heeft. In zijn eigen kunst gaf hij, met Stafrogin en Iwan Karamozov, een veel wijdere en veel diepere herhaling van deze Puschkinsche geestesdaad. Stafrogin - het is een Onegin van grootste afmeting en gekomen tot het diepste en laatste verval. Een rechte lijn verbindt beide figuren.
Zoo dus dringt allerwegen - in alle landen van het nieuwe Europa - de overtuiging door, dat verleden en toekomst het helderst uit Dostojevski's ontzaglijke werken af te lezen zijn: - het wezen van de negentiende eeuw, en de nieuwe levenshoop der twintigste. Ook zelfs in ons kleine land drong deze overtuiging door. Nooit was de belangstelling voor Dostojevski grooter dan thans, en nimmer was er meer verlangen, om hem in zijne diepten te begrijpen. En onze uitvoerige bespreking van deze reeds bekend wordende levensbeschrijving bedoelde alleen maar te verhinderen, dat de Nederlandsche lezer, bij zijn Dostojevski-lectuur, zich dit boek - waarvan iedere bladzijde een gevaarlijke misleiding is, gevaarlijk juist door halve waarheid, - tot leiddraad zou verkiezen.
Dirk Coster. |