En hiermede is dan niet alleen de basis gelegd voor objectiviteit ten opzichte van geloof en priesterschap, maar tevens is aldus het psychisch probleem oneindig fijner en dieper gesteld dan wanneer hij op eenigerlei wijze gedwòngen was. Zelfs zijn hierdoor het geheele seminarie en het Roomsche geloof slechts bijzaken geworden, slechts middelen die den schrijver dienen moeten om iets anders uit te beelden, n.l. hoe een jongeman zich vergist in eigen innerlijke geaardheid en juist dòòr die vergissing komt tot de kennis van zijn wezen. En prachtig is Raëskin daarin geslaagd. Met rag-fijne bizonderheden in de zielkundige aanvoeling, die, juist wanneer hij met Frits-zelf bezig is, gedurig uit het boek òplichten, heeft hij dit geheele leven met al zijn aarzelen en tasten en met zijn eindelijke zèkerheid, voor ons aanvaardbaar gemaakt; er zijn pagina's in van zéér groote psychologische waarde.
Eenigszins onevenwichtig is echter dit werk geworden door te uitvoerige beschrijving van het seminarie-zelf en van het leven op Hageveld. Immers, wat slechts een bijzaak is in de zielkundige evolutie van het geheel, wordt dan plotseling losgerukt uit het verband met de eigenlijke kern van het verhaal en tijdelijk schijnt de geheele bedoeling van den schrijver te culmineeren in een soort descriptieve kleinkunst. Deze nu kan op zich zelf zuiver en schoon zijn, en Van Deyssel, aan wiens ‘Kleine Republiek’ men bij dit ‘Hageveld’ onwillekeurig denken moet, is daarvan in onze literatuur het groote en klassieke voorbeeld. Maar hier ligt, dunkt me, van Raëskin's talent niet de grootste kracht. Want slechts zelden weet hij, gelijk Van Deyssel doet, de louter-uiterlijke verschijning van het leven zóózeer te verdiepen, dat toch weer de innerlijkheid geraakt wordt, - en hierdoor lijkt het beeld dat hij schept meer òverzichtelijk dan dóórzichtig; men denke bijvoorbeeld aan zijne beschrijvingen der zalen, gangen en portalen van het Hageveldsche gebouw. Voegt men hierbij de omstandigheid dat, gelijk ik reeds te kennen gaf, deze beschrijvingen niet in noodzakelijk verband gebracht zijn met den psychologischen gang van het verhaal, dan nadert men misschien de oorzaak, waardoor dit in zoo menig opzicht knap-geschreven en goede boek tenslotte toch geen diepen indruk nalaat.
Herman Poort.