De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Ander Zwitserland.Hotel, bergtop, hotel, rekening, fooien - hotel, bergtop... Zóó snellen, in regelmatig klimmende en dalende reeksen, voor den uit Zwitserland teruggekeerden toerist de herinneringen voorbij van het overhaast genoten zomergenoegen. Wonderlijke mengeling van eeuwige sneeuw en gesteven kellnershemden! Wie over meer tijd beschikt dan de bestoven vacantiereiziger, kan echter nog een ander Zwitserland leeren kennen; wel minder grootsch, doch ook zeer de kennisname waard: bouwkundig Zwitserland. God made the country, and man made the town. En in het door menschenhanden gevormde deel van het Alpenland zijn te vinden heel mooie brokstukken van steden, zelfs nog ongerepte steden. Deze laatste natuurlijk zeer klein: de grootere toch hebben - gelijk overal in de wereld - zich gehaast het voorvaderlijke staatsiegewaad te verwisselen met een kantoorjasje, of zwelgen parvenu-achtig in reclame-architectuur. Ook mooie dorpen zijn er vele. Vooral verrukkelijke dorpstorentjes. Niet dat ik wenschen zoude deze te zien uitsteken boven een hollandschen boomenkrans! Zulke torens kan men niet overplanten uit het landschap, waarin zij zijn geworteld en gegroeid. De campanile van het Tessinerland moet bergen hebben tot achtergrond; hooge, doch niet al te hooge rotsmassa's, en deze begroeid tot haast aan den top met die fraaiste aller boomen: de edelkastanje. Want deze, welken wij tot ‘tamme’ verlagen, heeft eene eigenschap, welke geen andere bezit. Eiken, | |
[pagina 420]
| |
beuken, dennen, zelfs de wilde kastanje zuigen eigenbatig alle zonnestralen op; somber is dan ook hun egoïstisch groen. Bij den edel-kastanje daarentegen fonkelt elk blad alsof besprenkeld met dauwdroppels. Als een wolk van licht is een woud van zulke boomen, gezien tegen opgaande helling, breed uitstralend over den mosbewassen grond, in welke dan ook allerwege bloemen opschieten. De schaduwen, elders zoo kil, temperen hier enkel weldadig de zonne-hitte. Durm geeft in zijn bekend Handbuch der Architektur verscheidene dier Ticineser kerkjes; ze hoogelijk prijzende wegens den stijlrijken eenvoud, Doch voor den leek is handiger een boekje, in en door den huidigen oorlog ontstaan; zelfs heelemaal samengesteld door mannen van wapenen.Ga naar voetnoot1) Een sprekend bewijs van die samenwerking tusschen hoogeren en lageren, welke alleen bij een volksleger mogelijk is! Het vlugge schetsje op den omslag is van een fuselier; een wapenbroeder nam de lichtbeelden, welke den tekst verduidelijken. Het hoofd der divisie schreef het voorwoord; een Hauptman de geschiedkundige inleiding; terwijl de beschrijving bezorgd werd door ... een luitenant. Bezorgd, niet gemaakt; aan den mindere werd dus niet - gelijk anders wel eens in dienst geschiedt - het moeilijkste deel der taak opgedragen. De tekst is nl. slechts de herdruk van een vroeger verschenen studie door wijlen den Züricher kunsthistoriker Rahn. Doch ook deze professor zal wel indertijd het geweer geschouderd hebben; immers ieder zwitser was en is soldaat. (Zoo kon zich de onlangs overleden hoofdredacteur van de Gazette de Lausanne kolonel noemen; en legio is het aantal burgerlijke autoriteiten dat met hun officiersrang wordt aangeduid.) Dit soldatenboekje heeft een bepaald doel: te dienen als herinnering aan eene halfjarige legering der vijfde divisie in Ticino. De meesten der opgeroepenen, afkomstig uit noorderlijk Zwitserland, kenden dit grensland niet: het verblijf was hun eene openbaring. Geenszins enkel uit een oogpunt van kunst: die langdurige inkwartiering heeft ook bijgedragen tot verbroedering. Het hooge woord toch dient gespro- | |
[pagina 421]
| |
ken: de kantons - vooral de niet gelijktalige - zijn elkander tamelijk vreemd. In dit opzicht was de oorlogstoestand een weldaad: alle landskinderen werden her- en derwaarts geworpen als een weversspoel; het heele land duchtig door elkaar geschud. Zijn ook nederlandsche gewapenden op de gedachte gekomen hun verblijf aan de grenzen op zulk eene wijze te vereeuwigen? Aan tijd kan het dezen, helaas, niet ontbroken hebben; zelfs meer gelegenheid hadden zij hiertoe dan hunne zwitsersche lotgenooten, die - dank zij de helvetische legerorganisatie (‘allen weerbaar’), om beurten telkens naar huis konden gaan ten einde frissche krachten te verzamelen.Ga naar voetnoot1) Doch ook voor den vreemdeling, die tijdelijk te Locarno of Lugano vertoeft, is dat gidsje van waarde. Hij kan er bijv. uit leeren dat wie da Vinci's Avondmaal wil zien, niet naar Milaan moet reizen, waar enkel een vieze plek op den wand herinnert aan Leonardo's meesterwerk, doch dat is af te slaan, links van den weg, welke van Lugano voert naar Tesserete, om dan af te dalen naar het in kastanjewouden verzonken piepskleine Ponte Capriasca. Dáár, in de dorpskerk, heeft een ongenoemde - blijkbaar leerling van Leonardo, en zelf meester - op gelijke grootte, met slechts geringe wijziging in achtergrond en kleur der gewaden, dat Avondmaal in fresco nagebeeld. Zóó frisch zijn de tinten, dat het kunstwerk schijnt als eerst gisteren ontstaan!
Noemt men alemansch (niet duitsch) Zwitserland Helvetia's hoofd - het koele, berekenende; noemt men het romandisch (niet fransch) Zwitserland, Helvetia's hart - omdat hier meer warmte, meer bezieling wordt gevonden dan in het geleerder, maar ook meer beleerde Noorden, dan voorzeker is dat deel van Zwitserland, waar de zangerige taal wordt gesproken van het latijnsche schiereiland, te kenmerken als de artistieke hand der roemruchte Federatie. | |
[pagina 422]
| |
Want al mocht het noorden Holbein, Böcklin, Hodler en Bieler voortbrengen, het westen het geslacht der Roberts, Calame en Burnand, alleen het zuidelijke marmerland kon zijne zomen wijden tot priesters van de eerste aller kunsten: de bouwkunst. En ook deze werden inderdaad wereldberoemd. Helaas, de scheppingen der Fontana's, der Maderno's, der Lombardo's, van Bonino, Borromini, Longhena (onder de modernen: Vela) zijn te zoeken ver buiten de grenzen van het geboorteland. Hoe kan het anders bij een zoo arm, klein kanton? Dus is te gaan naar Como, naar Milaan, Verona, Pavia, Genua, Rome en Napels. Om slechts enkele dier scheppingen in herinnering te brengen: het grafteeken van den laatsten der Scaligers te Verona (zoo protsig vergroot nagebootst te Genève); de paleizen Vendramin-Calerghi en Pesaro te Venetië; bovenal de Santa Maria delle Salute aldaar: opene marmerlelie drijvende op de stille diepten van het Canale grande. Dan te Rome: het statige Lateraan, de sacramentskapel der Santa Maria Maggiore - steenen kleurenwonder! - Ook de machtige voorhal van den St. Pieter. Wat beeldhouwersarbeid betreft, volsta één te noemen: Stephano Maderno's heilige Cecilia te Rome, getrouwe nabootsing van het stoffelijk overschot der jeugdige martelares, gelijk verzekert het onderschrift van kardinaal Sfondati. Deze kerkvorst opende den 20 October 1599 in tegenwoordigheid van vele getuigen het grafgewelf onder het altaar der aan de heilige gewijde basilica, lichtte met bevende hand den deksel op der cypressenhouten kist, waarin reeds zoovele eeuwen het gebalsemd lichaam rustte der jonkvrouwe, om toen met teere vingeren weg te schuiven den zijden sluier door welke heenschemerde het ter aarde gewende hoofd met ragfijne bloedige halssnede en het lange goud doorweven gewaad, dat het als in slaap verzonken lichaam bedekte. - Waarheid of dichting? Wie zal zulks beslissen? Maar zéér zeker: weinig beelden laten een zoo diepen indruk na als deze voorstelling eener geloofsheldin. Geen modern kunstenaar kan in soberheid dit werk der Renaissance overtreffen; eene soberheid welke te meer opvalt, omdat zoozeer afstekende bij de bonte overlading van den reusachtigen | |
[pagina 423]
| |
altaar-opzet, onder welke in kleine grafnis, die tengere gestalte sluimert. Zooal geen hedendaagsch beeldhouwer het Maderno kan verbeteren, zéér nabij is hem gekomen een engelschman, blijkbaar door dat werk geïnspireerd. Wie het eiland Wight bezoekt, verzuime niet de hoofdkerk van dat eiland te betreden, waar achter kerkertralies eene jeugdige protestantsche martelares ligt afgebeeld, eveneens ingegaan in de eeuwige rust. Niet minder hartroerend is deze voorstelling, hoewel - en terecht - eene andere houding voor het lichaam werd gekozen. Want wie waarlijk geïnspireerd wordt door een kunstwerk, bootst zulks niet klakkeloos na. Hoe anders die botte navolging van het Scaliger-grafteeken te Genève, trouwens allerminst ingegeven door eerbied voor den Brunswijker hertog; enkel opgericht ten einde te voldoen aan de uiterste wilsbeschikking van een halfwijzen ijdeltuit, die om de natuurlijke erfgenamen te pesten, zijne millioenen naliet aan de stad bij het Léman-meer. Dáár staat thans, verloren op een onmetelijk plein, dit geheel overbodige monument, als voortdurende waarschuwing geen kunstwerk, gedacht voor een stille besloten omgeving, over te brengen naar eene nietbegrensde ruimte. Hoe ook in het onzinnige vergroot, - anders verzonk het geheel op die vlakte - zelfs niet de flauwste natrilling voelt de beschouwer van de ontroering welke hem beviel, toen hij plotseling tegenover het oorsponkelijke bouwwerk stond bij het omslaan van een stratenhoek der italiaansche stad. Zulke meesterwerken als hierboven genoemd, kon het arme Ticino natuurlijk niet bekostigen; maar toch: haast geen zwitsersch dorp aan den zuidelijken afhang der Alpen of het bezit wat men daar noemt: een palazzo - ruime huizinge van edele, sobere vormen - of een kerkje, dat van buiten en van binnen de hand verraadt van zeer kunstvaardige architecten en gipswerkers. (stuccatori). Doch hoezeer ondersteunde in dat gezegende land de natuur den bouwkundige! Of juister: hoe wist deze partij te trekken van het voorrecht over zulke watervlakten en zulke bergen te beschikken! Sprookjesachtig, boven trappenreeksen, welke tot aan het water afdalen, rijst uit het Luganermeer de poortvormige gevel van de Sta Annunziata te | |
[pagina 424]
| |
Campione. Niet minder verrassend opent zich - tusschen de hooggelegen hoofdkerk van Morcote en den achtkantigen koepelbouw, gewijd aan den H. Antonius - het langgestrekt terras, dat het oog uitnoodigt, over den blinkenden waterspiegel in de diepte, te dwalen naar de verweg nevelende milaaneesche laagvlakte. Betreedt dat grasbegroeide vierhoekige pleintje liefst in het jaargetijde waarin de strakke wand der pastoorswoning (leunend tegen het steile rotsgevaarte en beide kerken verbindend) één vonkeling is van gouden wingerdbladen, opstijgend uit breeden bloemenrand. Bloemenrand waarin zich mengelen alle kleuren van het najaar, als een afscheidsgroet der stervende natuur; scherpe tegenstelling vormende in zijne bontheid, met het effen groen dat de graven overdekt, met het geelige blank van den tempelbouw, met het blinkend azuur van den alles overhuivenden hemelkoepel, hier en daar slechts even gebroken door de sombere naaldenbundels der als pijlen omhoog snellende cypressen. Doch neem dezen raad aan: vermijdt angstvallig die gewijde plek in de zomervacantie! Dan - alsof de natuur terugschrikt voor aanraking met den vulgairen toerist - verheelt zij zorgvuldig al hare heerlijkheid in een grijsgeelen stofmantel. Ook is die zuidelijke pracht niet geschapen voor wie haast heeft, en steeds terugdenkt aan kantoor, tribune of katheder. Dezulken doen beter te blijven aan deze zijde der Alpen. Dáár zijn zij in hun element. Het zonneland eischt zonniger gedachten en den geheelen mensch. Wonderbaar, dat doigté der Tessiners, óók op het gebied der kleinkunst. Let slechts op de gesmeed ijzeren balkons te Lugano, op de inrijhekken, of op de koor-afsluitingen in de kerken. Voortreffelijke afbeeldingen kunt gij daarvan medenemen naar huis. Op groote schaal toch zijn vanwege het kantonale bestuur die kunstschatten in lichtdruk uitgegeven; een schilder, tevens bouwkundig goed onderlegd, schreef daarbij den tekst. Teekende ook de in vele gevallen noodige reconstructie. Want evenzeer als in ons noorden, werd in dat zuiden helaas, langen tijd de erfenis der voorvaderen van weinig waarde geacht.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 425]
| |
II.In de meeste kantons wordt trouwens thans met groote zorg en op voortreffelijke wijze in beeld gebracht wat het voorgeslacht wrochtte. De Zwitsersche architecten- en ingenieursvereeniging geeft daarenboven in een verzamelwerk: Das Bürgerhaus in der Schweiz een uitstekend overzicht, kantonsgewijs, van de voorvaderlijke pracht. Want men denke bij Bürgerhaus vooral niet aan arbeiderswoningen! Vele der daarin opgenomen huizingen zijn Heeren- en Keizersgracht waardig! Vooral de 18e eeuw is rijk vertegenwoordigd; immers menig zwitser, die in vreemden dienst fortuin maakte, wilde zich op deze wijze een monument zetten. Bestijg te Basel slechts de straat langs den hoogen Rijnoever, welke, aanvangende bij het bekende hotel der Drie Koningen, langs het museum met de Böcklins en Holbeins, voert naar den Munster, waar Erasmus rust. Dwaalt gij door Genève, klim dan op tot de kathedraal, en daal wederom af door de weinig deftig benoemde, doch hoogst aristocratische rue des Granges. Overal trouwens waar regenten het regiment voerden (en zulks was in Zwitserland evenals ten onzent, allerwege het geval) hebben deze onverwoestbare teekenen nagelaten van hun fijnen smaak en welgevulde beurs. Altorf, op de Gothard-lijn, schijnt slechts een dorp? Wandel er door heen: hoevele patriciër-woningen telt niet die hoofdplaats van Uri! Ook op het platteland wordt veel 18e eeuwsche architectuur gevonden. Torent in de bergachtige gedeelten haast boven ieder stadje en dorp een middeneeuwsch kasteel - thans gevangenis, school of administratiegebouw - in het vlakkere land kan daarentegen genoegzaam elk gehucht bogen op een statige heerenhuizinge, reeds van verre gekenmerkt door twee reuzen-peppels, als vlaggestokken geplant | |
[pagina 426]
| |
ter weerszijde van de oprijlaan. Daarbij het golvend terrein dikwijls op uitmuntende wijze omgezet in terrasvorm. Waterpartijen zijn daarentegen wegens de gesteldheid van den bodem zeldzaam; en niet een ieder is het gegeven om - gelijk een oud generaal zulks deed te l'Isle boven Morges - een voorbijstroomend riviertje buit te maken en op te nemen in zijn vijveraanleg.Ga naar voetnoot1)
Doch zulke veeldeelige en kostbare plaatwerken als waarvan hierboven sprake was, zijn ongeschikt voor wie ronddwaalt met handkoffer en reistasch. Zulke zwervers vinden meer baat bij een boek, juist vóór den oorlog uitgegeven vanwege de Vereeniging van zwitsersche teekenleeraren; een arbeid die slechts één zwak plekje vertoont: plaats- en naamregister ontbreken. Doch zulks belet niet dat iedereen die Zwitserland wil bereizen, ten zeerste is aan te raden, dat overzicht vóóraf door te zien.Ga naar voetnoot2) Immers ten slotte kan zelfs de meest vurige aanbidder der natuur niet buiten de steden. En wie kennis maakte met dit geenszins lijvig, ruim verlucht werk, zal straks beter letten op hetgeen de Helvetische republiek oplevert op kunstgebied, van den tijd der paalbewoners af - duizende en duizende jaren geleden - tot de huidige eeuw toe. Met de palafitteurs kan men natuurlijk alleen in musea verkeeren; al zijn bij lagen waterstand op vele plaatsen niet ver van de meeroevers (bijv. bij Morges) nog duidelijk de stompen zichtbaar hunner raadselachtige woonsteden. Van de romeinsche overheersching zijn slechts weinige getuigen over. Zoo had bijv. Avenches wel beter mogen waardeeren tot geboorteplaats te hebben gestrekt aan Vespasianus. Romaansche bouwkunst kan daarentegen op vele | |
[pagina 427]
| |
plaatsen bewonderd worden. Liefst worde Romainmôtier bezocht, schilderachtig gelegen in de Jura; waar op den kerkvloer alle vergrootingen en veranderingen duidelijk zijn aangegeven, en verbazen door hare veelheid. Want zulk een godshuis groeide als een boom. - Gemakkelijker te bereiken zijn St. Sulpice en St. Prex, beide aan het Léman-meer. De kerk op laatstgenoemd plaatsje bewijst dat een gevoelig kunstenaar - zooals de architect Forel - zeer wel romaansche vormen aan protestantsche eischen kan aanpassen. Natuurlijk is de gothiek in de stadskerken ruim vertegenwoordigd. Hoe kleuren eertijds verhoogden de duidelijkheid der beeldengroepen, bewijst het herstelde voorportaal van den Berner Munster, waar het laatste Oordeel met al zijne zaligheden en verschrikkingen den beschouwer langen tijd kan boeien. - Een fraai staal van hetgeen een ingenieur, zonder veel eerbied voor de kunstuitingen van het voorgeslacht, zoude noemen: de waterleiding- en rioolbuizenstijl, geeft de Lausanner kathedraal. Neem - teneinde deze te bezoeken - den weg der oude tempelgangers: de steenen trap met houten overhuiving, leidende van het stadhuisplein tot het hoog daarboven gelegen godshuis. Let dan op de beelden aan den ingang: een dezer stelt voor Violet-le-Duc, de bekende fransche architect, die met groote toewijding in zijne laatste levensjaren het bouwvallige middendeel herstelde, en op het oude Lausanner kerkhof ter ruste werd gelegd. Wie zijn hart wil ophalen aan middeneeuwsche versterkingskunst, vindt in Chillon een voortreffelijk voorbeeld. En wetenschappelijk, doch niet opdringerig, zijn ter plaatse aangeduid alle op elkander volgende gedaanteverwisselingen van dezen sleutel tot het Rhône-dal. Hij die tijd heeft, volge den cursus aan de Lausanner universiteit van den kantonalen architect Naef, die met behulp van honderde lantaarnplaatjes de studenten in staat stelt zijne opgravingen, ontdekkingen en herstellingen te controleeren, en wiens groote verdienste het is, dit eerwaardige, haast tot romeinsche tijden terugreikende bouwwerk, niet te hebben vervormd tot een negentiende-eeuwsch fantasie-kasteel, gelijk in een ander, ons niet onbekend landje, met een dubbel merkwaardige sterkte geschiedde. Middeneeuwsche stedenversterkingen bezit Zwitserland te | |
[pagina 428]
| |
kust en te keur. Wie vluchtig reist, omwandele enkel de wallen van Luzern; beter nog: stappe even af te Fribourg (zoo de reis gaat naar Montreux) of te Sion (voor wie door den Simplon Italië bezoekt). Wie over den St. Gothard stoomt, bezichtige Bellinzona. Maar wie tijd heeft, sla van Bern af naar Murten. Hoe houdt deze stad, welke Karel den Stoute met goed gevolg weerstond, haar steenen pantser in eere! Terecht: want dáár werd de Federatie voor goed verzekerd tegen buitenlandsche aanslagen. En welk een buit werd behaald! In alle kantonale musea vindt men er brokstukken van: wapenen, harnassen, vaandels, tenten, goudbestikte mantels. Zelfs rollen brocaat, welke nog wachten op de schaar van den snijder! (Trouwens die kantonale musea zijn in vele opzichten het bezoek waard. Meerdere zwitsers toch, die in den vreemden een aanzienlijk vermogen verworven, hebben hetgeen zij in het buitenland verzamelden, vermaakt aan hun kanton of vaderland. Ook de geologische en zoölogische afdeelingen zijn in den regel goed voorzien). Zooveel goud en zilver werd te Murten en later te Grandson geoogst, dat de verdeeling haast het bondgenootschap deed uiteenspatten. De later zalig gesproken kluizenaar Nicolaas van Fluelen wist echter het onheil te bezweren. Een man des vredes toen, evenals vroeger een man des zwaards, die - gelijk later Zwingli - wist dat het christelijk voorschrift slechts éénmaal geldt voor elke wang; wee, wie daarna opnieuw de hand durft opheffen! Hoe de heremiet de bondgenooten tot eenheid vermaande, kan men zien in het Solothurner arsenaal (óok een stad, het bezoeken waard!) Rondom, op banken, zitten in historische harnassen de vrome en kloeke afgevaardigden der kantons naar zijne wijze woorden te luisteren. Helaas, scherper onderzoek heeft ook deze overlevering gekortwiekt. Nicolaas schijnt zich in werkelijkheid bepaald te hebben tot het zenden van een brief. Maar in alle geval, zijn woord herstelde de eenheid. Woningen met gothische vormen vindt men in alle steden en haast in elk dorp. Vele, zeer fraaie bijv. te Fribourg. Van de daarop volgende stijlen zijn natuurlijk talrijke getuigen over. Wat bereikt kan worden in barok, bewijst de | |
[pagina 429]
| |
reusachtige bedevaartskerk te Einsiedeln. Wie zou zulk een pronkstuk vermoeden in eenvoudig Zwitserland! Overal schittert goud, overal bedekt schilderwerk de gewelven. Een balzaal, zullen velen, uit het noorden komend, dit godshuis schimpen, ongewend als zij zijn aan kerkelijke pracht. Om deze te waardeeren, is langer verblijf in het zuiden noodig. Dan zal men instemmen met Ximenès Doudan, die zich aldus uitlaat, na het bezichtigen der Sta Annunziata te Genua, over wat wij hinderlijke weelde achten. J'aime ces prodigalités du luxe et des arts dans un lieu ou l'on doit prêcher les doctrines sévères du Christianisme. C'est comme ce vase contenant un parfum de grand prix que la femme de l'Evangile vient briser aux pieds du Christ. Doudan staat waarlijk niet alleen met dit oordeel! De Einsiedler pater-hoogleeraar dr. Kuhn - kunsthistoriker van ruime opvatting, getuige zijn fraai boek over heidensch, christelijk en na-christelijk Rome - geeft beslist te kennen, dat de barokstijl boven alle andere de voorkeur verdient, waar het geldt groote ruimten te overspannen.Ga naar voetnoot1) Zoo dan ook ergens de lijn is te trekken, welke de kerkelijke stijl scheidt van den profane, dan zij zulks tusschen barok en rococo. En het bewijs hiervoor levert de voormalige kloosterkerk van St. Gallen: een feestzaal, in haar soort volmaakt. Doch welk een soort! Geen enkele lijn in die onmetelijke ruimte óf is gebogen óf verwrongen. Ja toch, twee lijnen zijn recht gehouden; moest men wel recht houden: de armen van het Kruis. Is echter scherper veroordeeling denkbaar van zoo'n kerkarchitectuur? Wat de 18e eeuw schiep in Zwitserland op woonhuisgebied, werd reeds aangestipt. Dat de 19e eeuw geenszins | |
[pagina 430]
| |
spoorloos voorbijging, spreekt vanzelf, waar de bevolking meer dan verdubbelde, en de snellere verkeersmiddelen de vreemdelingen deed toestroomen in zulke getale, dat oerzwitsers daarin eerder een pest zien dan een zegen. Helaas, de meeste karevanseraïs dagteekenen uit een tijd, waarin iedere timmermansjongen meende in Renaissance-stijl te kunnen bouwen. Alsof moeielijker stijl denkbaar ware dan deze, waarin elke mistasting, hoe gering ook, zich wreekt! De Vermicelli-stijl (zaliger gedachtenis) drong niet tot de Alpen door. Maar met te grooter gejuicht werd - vooral in noordelijk Zwitserland - ingehaald de daarop volgende kunstuiting van duitschen oorsprong, ook ten onzent niet onbekend. Nog steeds nameloos, is deze wellicht het best aan te duiden als koekedeeg-stijl. Ganschelijk niet uit minachting! Hoe klopt niet in Zwitserland het hart van den nederlander als hij gewaar wordt dat naast het Baseler Leckerli, die grensstad aan den Rijn ook bakt ons hollandsch speculaas! Daarenboven, zoo men de in België ontloken stijl geenszins onteerde door haar te noemen naar het smakelijke italaansche gerecht, waarom dan eene kunstuiting, welke zoo gaarne de wanden siert met worstvormige bloemkransen, vastgehouden door bierbuikige engeltjes, niet gedoopt met den naam welke herinnert aan het zalige Sintniklaas! Waarin zijn beter weder te geven die brokkelige, onscherpe vormen dan in het nooit volprezen koekedeeg! Trouwens wie den oorsprong der benamingen ‘Gothiek’ en ‘Barok’ kent, zal zich geenszins ergeren aan die doopsels. Immers met ‘Gothiek’ brandmerkten de mannen der renaissance den stijl der midden-eeuwen, welke wij thans zoo waardeeren, doch hun even barbaarsch toescheen als den legendarischen Goth. En wat den oorsprong betreft van de benaming ‘Barok’: nog het minst beleedigend in de italiaansche onderstelling, welke het woord afleidt van parucca, pruik! Niet onbegrijpelijk dat in het aan Duitschland grenzend deel der Federatie de nieuwe kunst vertegenwoordigd is in al hare schakeeringen: de warenhuis-stijl, kenbaar aan zijne omhoogstrevende hoofdlijnen; de stations-stijl, met langgestrekte dito's; ook de tentoonstelling-stijl, waarin ieder de hoofdlijnen trekt naar believen, doch welke een leek gemakkelijk herkent aan het haast geheel vensterloos blijven | |
[pagina 431]
| |
der gevels. Wat misschien ook verstandig is, daar zulks den bezoeker belet het in die ruimten bijeengebrachte menschenwerk te vergelijken met de scheppingen der natuur! Hoe rijker, hoe roeriger de stad, hoe meer en grooter gebouwen in koekedeeg-stijl. Doch zelfs kleinere plaatsen - zooals St. Gallen - bleven niet achter. Vermijdt zulke huizengeuten bij regenweer! Men voelt zich dan te moede als Andersen's looden soldaatje, weerloos het riool afdrijvende in zijn papieren hulk. Aangezien in dit land van natuurlijken steen de baksteen minder in tel is, ontbreekt de bouwvorm, uit Engeland tot ons gekomen, en welke - aangezien de vele inspringende en uitspringende hoeken aan den plattegrond de gedaante geven van een niet voltooide legkaart - aangeduid kan worden door legkaarten-stijl. Bergsteen toch dringt tot sobere hoofdvormen; en te beter houdt de Zwitser dit voorschrift in eere, omdat hij in den jongsten tijd - bekomen van den buitenlandschen roes - wederom aansluit aan den beproefden inheemschen stijl. Niet deze slaafs toepassende - reeds de grootere afmetingen en hoogere eischen der huidige levenswijze verbieden zulks - maar toch zooveel doenlijk voordeel trekkende van de voorvaderlijke ondervinding. Immers alle kunst groeit slechts langzaam; en ieder kunstenaar mag zich gelukkig achten zoo hij slechts één bescheiden steentje bijdraagt tot het monument van schoonheid. Nog kan men met eigen oogen te Paestum waarnemen hoe eeuwen was te tasten, alvorens zelfs de grieksche stijlvormen hunne volmaaktheid bereikten. De zelfverloochening van den zwitserschen bouwmeester is dus toe te juichen; zoo alleen kan iets duurzaams tot stand komen. Zeer gelukkig bijv. is de terugkeer tot de vroegere gevelafsluiting, welke geen kroonlijst kent, doch den loodrechten wand verbindt met het flauw glooiende, ver overstekende dak, door eene uitbuiging in kwart-ellipsvorm. Deze - goed beschut tegen verweering - wordt dan meermalen luchtig versierd met bladornament of heraldische voorstellingen. Vooral geslachtswapens zijn een geliefd onderwerp. In geen monarchie ter wereld toch, als in deze Federatie van vrije burgers, vindt men op zoovele huisingangen het wapenschild van den bouwheer. Want gaven in onze aristocratische republiek zich slechts de | |
[pagina 432]
| |
regenten-geslachten, als souvereinen des lands, een wapenschild, in democratisch Zwitserland, achtte ieder vrij man zich tot dit onderscheidingsteeken gerechtigd. Daarenboven bleven op het platteland de huismerken in zwang; zijn zelfs nu nog niet geheel buiten gebruik, gelijk de hoogleeraar dr. Max Gmür in eene rijk verluchte studie onlangs uiteenzette. (Schweizerische Bauernmarken und Holzurkunden. Bern, Stämpfli 1917). Alle gebruiksvoorwerpen worden door den bezitter met zijn huisteekerf gemerkt, en ook het hout, door hem geveld in de bosschen van gemeenschappelijk eigendom. Terwijl in sommige streken bij verkoop der bezitting het huisteeken overgaat op den nieuwen eigenaar, wordt zulks in andere bij versterf, enkel verder gevoerd door den oudsten of wel door den jongsten zoon, terwijl de andere familieleden de figuur zoodanig aanvullen, dat daaruit tevens hunne verhouding tot den stamhouder blijkt. In navolging derhalve van hetgeen de wapenkunde voorschrijft, welke immers aan de jongere takken van een geslacht een gewijzigd stamwapen toekent; ten minste zoo hier van navolgen sprake is, en niet eerder een vóórgaan valt te vermoeden. Deze eigenaardigheid bewijst wederom hoezeer de zwitsersche democratie traditiën weet te bewaren, en zonder standsverschil toe te laten, toch een fijn gevoel toont te bezitten voor verhoudingen. Dit alles geeft iets eigenaardigs aan de samenleving, waaraan de buitenlander eerst moet wennen, evenals hem vreemd aandoet de Amerikaansche gelijkheid. Doch eenmaal hiervan de hooge sociale beteekenis beseffende, geraakt men er ten volle mede verzoend en acht zulks zelfs navolgenswaard. | |
III.Hoe dikwijls hoort men niet - óók ten onzent - boutweg beweren, dat aangezien op alle gebied de wereld zóó vooruitgaat, ook de kunsten reuzenschreden moeten maken! Nu echter de wreede ervaring der oorlogsjaren zoo gruwelijk logenstrafte den eersten term dier sluitrede, is het geoorloofd ook de slotsom in twijfel te trekken, zonder gevaar te loopen voor een zwartkijker te worden aangezien. Want zéér te betwijfelen valt, òf er wel verband bestaat | |
[pagina 433]
| |
tusschen stoffelijken bloei en groot kunstvermogen. De meeste rassen zijn eenzijdig begaafd; zijn òf artistiek aangelegd, òf tot in de nieren kooplieden en nijveraars. Reeds de grijze oudheid getuigt zulks. Eeuwen en eeuwen vóór onze jaartelling, ja, vóór eenige jaartelling, huisde in zuid-Frankrijk en Zwitserland een ras, lang van schedel, welks afbeeldingen van dieren op grotwanden en op beenderen, eene zeldzame bedrevenheid doen kennen in het weergeven van het waargenomene. Maar het toenmalige steppenland veranderde van gesteldheid en klimaat; het langhoofdige ras verdween; een ander, breedhoofdig, met heel andere eigenschappen, zette zich na tijdsverloop neder op de verlaten plaats. Pottebakkerswerk en weefsels getuigen van den nijverheidszin der nieuwe bewoners; huisdieren en overblijfsels van den graanbouw doen kennen dat hunne levenswijze eene geheel andere was dan die hunner voorgangers. Amuletten - ook eene ingewikkelde dooden-vereering - duiden op het ontwaken der geestelijke vermogens. Doch bij dezen (die men paalbewoners noemt, naar de overblijfselen hunner woonsteden op palen gebouwd in het water) geen spoor van den kunstzin der vorige zwerfstammen.Ga naar voetnoot1) Reeds toen derhalve dat scherp geteekende onderscheid tusschen kunstvaardige en nijvere rassen; en zoo heden ten dage elk land zoowel industrieelen als artiesten telt - zij het ook in ongelijke getale - dan is zulks enkel een gevolg van dat geweldig door-elkaar rammelen der menschheid, aan rooftochten, volksverhuizingen en oorlogen te wijten; eene vermenging zóózeer doorgevoerd, dat de rasteekens niet langer kunnen dienen tot bepaling der nationaliteit. Alle Europeërs zijn broeders; en hun elkaar zoo wreedelijk bevechten bewijst allenminst het tegendeel: reeds Cain spaarde Abel niet! Duidelijk spreekt deze rasvermenging uit het zwitsersche boerenhuis. Want evenmin als ten onzent zijn de woningen op het platteland van éénzelfde type, en zulks om dezelfde redenen. Uit alle hemelstreken is Zwitserland bevolkt, en het uiteenloopende klimaat van Alpen en laagvlakte stelde daarenboven verschillende eischen. Slechts in één opzicht toonen al die | |
[pagina 434]
| |
bouwsels zich kinderen des lands. Zij zoeken zonder uitzondering de zon. Geen boerenwoning verschuilt zich dáár - zooals in Nederland - poëzievol achter een boomenrij. Zuinig vangt men elk zonnestraaltje op; altijd ligt de voorgevel op het zuiden. Hoe weldadig dan ook dringt in die hoogere, drogere lucht de hemelgloed door merg en been! De huidige zonnekuur te Leysin moest wel een zwitsersche uitvinding zijn! Ons waterzonnetje daarentegen ‘steekt’, verlevendigd minder dan dat het afmat. Van daar dat wij zoo gaarne schuil gaan, zoo weinig hechten aan de ligging der woonvertrekken. Zelfs kent schrijver dezes huizen, gebouwd door delftsche gediplomeerden, waarvan een zuiderling geen enkele kamer bruikbaar zou verklaren! Nog iets anders onderscheidt Zwitserland van Nederland. Regen en wind zijn er geen onafscheidbare gezellen. Integendeel: de regen valt bijna altijd loodrecht neder. Vandaar dan ook dat de breed overstekende daken - hoe hoog de huizen soms zijn - zoo goed gevel en balkons beschermen tegen het hemelwater. Ten onzent heeft zulk een overstek geen zin: de wind jaagt toch de druppels door alle naden. Maar overigens; welk eene verscheidenheid in plattegrond, opstand en inrichting bij het zwitsersche boerenhuis! Zoo vindt men in het zuiden woningen zonder glasvensters; enkel traliewerk sluit de luchtopening, welke 's winters wordt gedicht met papier, of stroo en lappen. In de Jura daarentegen zijn de keukens dikwijls geheel ingebouwd, zoodat het licht enkel binnenvalt door den ruimen rookvang. Voor ons moge het chalet het symbool zijn van het Alpenland, voor den inboorling is zulks geenszins het geval. Dat die vorm zich zoozeer in het geheugen prent, komt enkel omdat de zomerreiziger zich in de eerste plaats, zooal niet uitsluitend, begeeft naar het Berner Oberland, waar deze stijl thuis behoort. Doch de ingewijde onderscheidt duitsche, rhäto-romaansche, en kelto-romaansche Alpen-woningen, waarbij zich nog voegen het Berner huis (dat van het Alemanische stamt) en het frankische (dat zijn oorsprong ontleent aan de Neder-saksers). Nauwkeurig hebben tal van architecten en volkskundigen nagegaan hoe overal de woning zich aanpaste aan de levenswijze, hoe de verschillende benamingen der onderdeelen terugvoeren naar over-oude tijden, hoe alles duidt op groote | |
[pagina 435]
| |
volks-verschuivingen, ware volksvloeden, welker golven braken aan den voet van het hooggebergte. Een uitgebreide litteratuur kan den leergrage inlichten; doch het was een gelukkige gedachte van dr. ing. Hans Schwab om onlangs in eene handzame, rijk verluchte studie al het gevondene samen te vatten. (Das Schweizerhaus, sein Ursprung und seine konstruktive Entwicklung, Aarau, Sauerländer, 1918). Dat vlot geschreven boekje vormt een hoogst gewenschte aanvulling tot het straks genoemde werk der Vereeniging van teekenleeraren, hetwelk de boerenwoning slechts ter loops behandelt. Vele dier stamvormen - een weinig gewijzigd - leenen zich uitmuntend tot modernen villa-bouw. Zóódoende wordt ook het landschapschoon niet verstoord, de eenheid van het boerendorp niet verbroken. Wel geraakt daardoor de bouwmeester ietwat op den achtergrond, denkt de beschouwer in de eerste plaats aan bouwheer, eigenaar en bewoner, maar waarom mag niet eenige glorie afstralen op den persoon, die alle kosten droeg, en daarenboven zijn leven lang met de lusten óók de lasten zal dragen van het bouwsel dat den architect slechts eer en voordeel gaf! Gruwelijke ketterij zal dit wellicht schijnen, nu vakbladen en manifesten van bouwkundige vereenigingen de goe-gemeente trachten in te prenten dat het leeken-element geenerlei medezeggingschap mag hebben; nu in den vorm van Schoonheidscommissies een nieuw soort Inquisitie wordt ingevoerd. Alsof, sedert het priesterjuk na bitteren krijg werd afgeschud, het niet bespottelijk ware zich te krommen voor kunst-priesters, die geen ander mandaat toonen dan het zich zelf gegevene! Alsof van hoogerhand bevolen kunst ooit volkskunst kon worden! Hoe ondemocratisch is deze heele beweging, hoezeer bewijst zij dat de regenten-geest nog in Nederland rondwaart! Democratisch daarentegen is: medewerking vragen, daardoor belangstelling wekken en levensblij maken. Wel kan zoodoende niet dadelijk het hoogste bereikt worden, doch dat alleen zal kunst waarlijk tot volkskunst maken! En daarom doet het zoo goed uit het vrije Zwitserland een geluid te hooren, dat zoo geheel anders klinkt dan wat men ten onzent verneemt. Luister hoe een architect, drager van een wereldberoemden naam, zijne standgenooten tot bescheidenheid aanmaant: | |
[pagina 436]
| |
Der Bauherr als Schöpfer! Aldus betitelt dr. Hans Bernouilli boutweg een onderdeel van zijn artikel: Von Wesen der Architektur, in de Mei-aflevering voor 1918 van het toongevende tijdschrift: Schweizerland, Monatshefte für Schweizer Art und Arbeit. Na er op gewezen te hebben hoe het in zwang komt op bouwwerken den naam aan te duiden van den architect, (in navolging van de gewoonte der schilders), vraagt de schrijver zich af, of aan dat teekenen van den bouwkundigen arbeid wel dezelfde waarde is te hechten? Immers wat schilders en beeldhouwers aangaat: het is hun streven om aan persoonlijke, dikwijls zelfs al te persoonlijke, denkbeelden gestalte te geven. Geheel anders werkt de architect: Die Werke des Architekten haben eine weit höhere Bestimmung. Die Tradition, der Stand der Technik, die Auffassung der Zeit sind es die dem Wesen des Bauwerks ihren Stempel aufdrücken. Hinter diesen Mächten versinken die Person und die persönlichen Liebhabereien des Architekten. In jedem Bau will sich die Umwelt, das Zeitalter ein Denkmal setzen. Der Architekt wird zum interpreten seiner Zeit, und die Wünsche und Stimmungen seiner Zeit vermittelt ihm der Bauherr. Zooals gij ziet: de bouwmeester is slechts uitvoerder; de wereld spreekt tot hem door den bouwheer! Damit rückt der Auftraggeber, der Bauherr in eine wichtige Stellung. Er wird mitbestimmend für die Entwicklung der architektonischen Kunst. Das Antheil des Bauherrn am einzelnen Bauwerk beginnt recht früh; dem Bauherrn ist es zu verdanken, dass der Bau überhaupt entsteht; er fasst die Idee zum Bau und gibt Mittel und Möglichkeit zu desses Ausführung. Und schon in dieser ersten Idee liegt etwas eingeschlossen, was vom Wesen des Kunstwerk nicht zu trennen ist. Ein in lüftiger Höhe errichteter Gartenpavillon, der die Landschaft zu geniessen scheint, erweckt nich so sehr die Vorstellung des Architekten, als vielmehr des Bauherrn, der sich und seinen Freunden zum Genuss den kleinen Bau hat errichten lassen. Ein Museumbau, der etwa naturhistorische Sammiungen van Kunstwerken aufnehmen soll, hat zur allerersten Voransetzung einen starken Wunsch und Willen die und jene Sammlung zu vereinigen, um sie der Algemeinheit zum Genusse, zur Belehrung dar zu bieten. Hoe wordt onder de pen van Bernouilli de architect kleiner en kleiner, terwijl de bouwheer in beteekenis stijgt! En zulks terecht: hij, de geldgever, is het die den bouwmeester uitkiest, daardoor aangeeft welken stijl hij wenscht; hij stelt vast plaats en inrichting van den bouw, zijne eischen beslissen over vorm en afmetingen: Ob er eng und ängstlich | |
[pagina 437]
| |
denkt, oder ob er Sinn für Grosse hat, zal blijken uit wat tot stand wordt gebracht. De architekt heeft slechts tot taak: den klaren Gedanken heraus zu arbeiten, die praktische Erfordernisse praktisch zu lösen, den Komplex der Wünsche zu einem harmonischen Ganzen zu versmelzen. Welbeschouwd, is dus de bouwmeester slechts de medewerker van den betaalsheer. En zulks is eveneens het geval wanneer deze niet is een enkeling, doch een zedelijk of staatkundig lichaam. Zoo is dan ook ons raadhuis-paleis op den Dam niet vóór alles een monument ter eere van Jacob van Campen, maar doet kennen de toenmalige macht onzer eerste koopstad, getuigt van het aanzien harer Regenten! Niet ten onrechte eindigt dan ook Bernouilli aldus zijn artikel: Der grossen Bedeutung des Bauherrn im Bild der Architektur entspricht seine grosse Verantwortung. In die Hände des Bauherrn legen die Zeitgenossen die Repräzentation ihrer Zeit. Durch seine Hände fliesst das silberne Band der Kunstentwicklung. Am Bauherrn liegt es, ob seine Zeit sich darstellt als eine kleine nörgelnde, jämmerliche Zeit oder als eine Epoche, die ihre Kräfte zusammenrafft, die auch mit geringen materiellen Mitteln, durch die Gaben des Geistes - die schöne architektonische Komposition - das Beste und Grösste zu schaften weiss. Het is geenszins louter toeval dat een zwitsersch architect aldus den geminachten bouwheer in eere herstelt. De zwitser toch is democraat in hart en nieren; erkent derhalve geen rangen. Gelijk hij zelf kiest zijne autoriteiten: van den voorzitter der Kantonale staten af, tot zijne rechters, notarissen en schoolmeesters toe, in niemand zijn meester ziet, in ieder zijns gelijke waardeert, zoo kan hij zich evenmin den architekt een hooger wezen denken; geeft dezen wèl de plaats die hem toekomt, doch verafgood hem geenszins. Dat de zwitser den architekt als zijns gelijken erkent, waardeert als medewerker van den bouwheer, is een sprekend bewijs hoezeer zijne democratie staat op een hooger standpunt dan die der oude Grieken. Want indien hoogschatting van den kunstenaar een eerste voorwaarde moest zijn voor het bloeien der kunsten, nooit ware oud-Griekenland voorbeeld der wereld geworden! In den bloeitijd van Hellas toch werd de artiest... geminacht! Ook deze douche wordt de heeren door een zwitser | |
[pagina 438]
| |
toegediend, en wel door niemand minder dan Jacob Burckhardt, den grooten geschiedkundige, die weigerde het Baseler professoraat te ruilen voor den leerstoel van Leopold von Ranke, den fijnen kunstkenner, wiens Cicerone de onmisbare begeleider is van ieder die meer wil weten omtrent Italië dan Baedeker geeft. In een zijner vrije voordrachten: Die Griechen und ihre Künstler toont deze hoogleeraar zonneklaar aan hoe die genieën, door ons als halfgoden vereerd, door hunne tijdgenooten werden aangezien als ‘niet veel zaaks’, weinig hooger gerekend dan slaven. Bronsgieters, beeldhouwers, metaaldrijvers, musici, zelf dichters, waren allemaal Banausen; proleten, die in het zweet huns aanschijns een mager broodje verdienden. Want voor den vrijen burger van Athene - evengoed als voor die van Sparta - was het ideaal: een zalig nietsdoen, afgewisseld door het hanteeren der wapenen, het deelnemen aan prijskampen. Den middeneeuwschen roofridders zouden die oude Grieken grifweg de hand hebben gereikt als huns gelijken, (na natuurlijk eerst verzocht te hebben deze te wasschen, want wat betrof lichaamsreinheid stond de naneef ver beneden het voorgeslacht). Plutarchus weet terdege hoe de vrije Griek dacht over den kunstenaar, bij alle waardeering van diens arbeid: ‘Welk begaafd jongeling zoude ooit bij het aanschouwen van het Zeusbeeld te Olympia, van de Hera te Argos, gewenscht hebben een Phidias of Polykleet te wezen? Of wel een dichter als Anakreon, Philemon of Archilochos; hoezeer hij ook zich in hunne zangen moge vermijden? Want daaruit volgt geenszins dat die meesters het navolgen waardig zijn!’ Hoogstens verwaardigde zich een fatsoenlijke Griek om zijn dochter uit te huwelijken aan een schilder - want het penseel eischt geen lichaamskracht, verlaagde dus niet tot handwerker. Maar dan moest toch de huwelijkscandidaat zéér beroemd zijn, en liefst zijn werk niet verkoopen, maar ten geschenke geven aan tempels of openbare instellingen. En wel verre dat het publiek goedgunstig glimlachte toen Phidias zich zelf en Perikles had afgebeeld op eene voorstelling van den Amazonenkamp, of dit als een kwajongensstreek door de vingers zag, stak een storm van verontwaardiging op, en redde de kunstenaar nauwelijks het veege lijf. | |
[pagina 439]
| |
Zóó laag werd alle handenarbeid gesteld, dat Socrates liefst zelf vergat dat hij in zijn jeugd bij een beeldhouwer in de leer was gegaan. De slavenarbeid had n.l. het grieksche handwerk in minachting gebracht. - Maar die ondemocratische gedachtengang wreekte zich zelf. De leegloopende vrije Griek zonk lager en lager, en niet lang duurde het, of meer dan in Homeros, bladerde de ontaarde nazaat in dichterlijke kookboeken! Ook dit deelt Burckhardt omstandig in een ander dier doorwrochte voordrachten mede, welke ter gelegenheid van zijn eeuwfeest, dr. Emil Dürr onlangs uit de aanteekeningen van den meester opnieuw samenstelde, en uitgaf op uitnoodiging van een Baseler oudheidkundig genootschap.Ga naar voetnoot1) Eén vraag komt vanzelf op de lippen: Hoe bleef - niettegenstaande dat gemis aan persoonlijke waardeering - de grieksche kunstenaar onverdroten voortgaan met onsterfelijke meesterwerken te scheppen? Was zulks omdat in hem vlamde een dusdanig vuur, dat geen stroomen koud water dat konden blusschen? Zijn hedendaagsche artiesten daarentegen zóó prikkelbaar, zóó licht ontmoedigd (en tevens zóó veeleischend), omdat zij voelen hoe die hoogoplaaiende vlam bij hen is ingeschrompeld tot een nachtpitjes-flikkering, welke het minste tochtje kan uitblazen? Zulks ware den voorzaat te zeer verheffen boven den tijdgenoot! Neen - men overwege liever hoezeer de gansche Oudheid, van edelman tot bedelman, stond in dienst der Schoonheid; hoe de geheele grieksche atmosfeer vervuld was van kunst, de artiest dus zich bewust bleek niet hooger te staan dan zijne stamgenooten, enkel een stem te meer kon doen hooren in den gemeenschappelijken lofzang. Welk een klove daarentegen thans tusschen den kunstenaar | |
[pagina 440]
| |
en zijn volk! En hoe lang zal het duren vóórdat deze is gedempt! Dan eerst echter zal er wederom sprake kunnen zijn van een werkelijk nationale kunst, zal niet langer een kunstenaar trachten voor te schrijven wàt te bewonderen en wàt te laken is, maar gewillig zich voegen naar de eischen der gemeenschap. Tot zoolang zal elke kunstuiting blijven zuiver individueel, zonder weerklank, en dus ook zonder duur. Zeer zeker zal zulks in Nederland het geval zijn, waar - zooals reeds Alva ondervond - het volk ontglipt aan den dwingenden vuist, gelijk boter uit de saamgeknepen vingeren! Opgedrongen kunst zal ten onzent nooit gedijen. | |
IV.Moge het bovenstaande den kunstenaar moed inspreken, die zich veronachtzaamd voelt. Moge hij daardoor ook leeren om gelaten de slagen te dragen van het lot! Want welk stevig materiaal ook heden ten dage den bouwmeester ten dienste staat, hij kan er zeker van zijn dat wie na hem komt, zijne werken even zoo zal behandelen als hij die van het vorige geslacht. Place aux jeunes, is niet de kreet van dit tijdperk alléén; deze leuze zal ook straks gehoord worden, als wie haar thans aanheffen voor goed zijn verstomd, zal eerst dan vanzelf vervallen, als kunstenaar en volk één zijn geworden, de kunst wederom is gemeenschapsgoed, gelijk ten tijde der grieken. En men behoeft niet eens oud en zat van dagen te zijn, om te zien hoe de Nemesis de wrevelenden achterhaalt! Hoevele stations, hotels, hospitalen, kantoren, winkelpuien heeft men niet binnen een menschenleeftijd zien sloopen, - hoewel alle bij het onthullen bewonderd als 's werelds achtste wonder! Hoe werd Zocher's blinde beurs geprezen! Hoe proefde men niet in ‘Naatje’ den volksgeest van het jaar dertig! De zangers stemden geestdriftig hunne snaren, en de kranten bazuinden haar lof! Is de ledige plek op den Dam wellicht symbool van wat ons thans bezielt? Langer daarentegen zal standhouden wat niet uit de gril van het oogenblik geboren, eeuwige behoeften bevredigt. Zoo overleefde de gothische kerk het gothische woonhuis en ook alle volgende bouwstijlen; zal er nog vele zien komen en gaan, die voor eeuwig standhoudend worden verklaard door | |
[pagina 441]
| |
wie ze uitvonden en toepassen. Helaas, de behoefte aan nieuwe bedehuizen houdt niet langer tred met den aanwas der bevolking, en slechts zelden heeft de zwitser gelegenheid op dit gebied te toonen wat hij vermag. Nieuw zijn zijne pogingen om aan de protestantsche kerk te ontnemen het kille, dat de stemming afbreuk doet vooral bij gebouwen van jonge dagteekening, welke dus niet gevuld zijn met herinneringen aan de smarten en vreugden van vroeger. Zoo ook niet geheel geslaagd, de muurschildering der St. Jean bij Lausanne verdient een oogenblik de aandacht. (Zwitsersche protestanten schamen zich niet voor de heilig verklaarde voorvechters van het christelijk geloof, en blijven hunne tempels eerbiedig naar deze noemen). De halfronde afsluiting van het koor vullen twee groepen van mannen en vrouwen uit alle eeuwen (zelfs kort geleden gestorvenen zijn daaronder; bijv. Vinet,) ieder in de kleeding van zijnen tijd. Allen richten den blik opwaarts, waar in de as van het halfrond troont de triomfeerende Christus met uitgespreide armen voor zich houdend het kruisbeeld: symbool van den lijdenden Heiland. Engelen staan om Hem heengeschaard.Ga naar voetnoot1) Doch verreweg het meest treffende monument van het protestantisme bezit Genève: le mur de la Réforme. Inderdaad een muur. Gij kent Bartholomé's muur-achtige voorstelling op het parijsche Père-Lachaise; met dat echt fransch gedachte afscheid der stervenden van het leven. Op geen ander kerkhof, doch ook niet elders dan op een kerkhof, is dat kunstwerk denkbaar. De muur te Genève daarentegen staat midden in het dagelijksch bedrijf, maakt deel uit van het stadsbeeld; talloozen trekken er steeds voorbij, gaande naar hun werk, of er vandaan komende. Een onmetelijke muur, niet te overzien, zich ter weerszijden verliezend in het geboomte. Geen pronk- | |
[pagina 442]
| |
schutting, maar een hoog-noodig bouwsel: steun van den heuvel, waarop rijst de kathedraal, nog weergalmend van Calvijn's prediking. Hoe voelt men dat indien deze muur slechts één duimbreed vooroverhelde, wankelen zoude en weldra storten heel het godshuis daarboven! Zonder eenige bekroning is de muur. Ook geheel vlak gehouden. Een smal steenen waterbekken, zich uitstrekkend over de geheele lengte, dwingt de beschouwer op gepasten afstand te blijven, vervangt dat ijzeren hek hetwelk bij andere monumenten doet denken aan een wilde-beestenkooi, of vermoeden doet straatjongens-baldadigheid. Zwaar gebladerte van hoog opschietend hout, waardoor hier en daar gluurt eene statige huizinge, sluit van boven het kunstwerk af. Uit het effen geelige steunvlak treden aaneengesloten vooruit vier reuzengestalten: Farel, Calvin, de Bèze, Knox - drie franschen en een schot. Geen blijde mare boodschappen zij. Somber, hard, haast dreigend zijn hunne gelaatstrekken. Onwillekeurig deinst de beschouwer achteruit, zoekt rechts of links uitkomst, vreest te worden vertreden door de voortschrijdende rotsmassa. Wel staat met groote letters in den steen gehouden, ter weerszijden van hunne hoofden: Post tenebras lux - na duisternis licht! doch men verwacht eerder den gloed van Servet's brandstapel, dan den liefelijken dageraad van een beteren tijd. Dit monument wil dan ook niet belichamen den triomf van het Protestantisme, doch diens geboorte in angst en smarten. En zulks doet het waarlijk op aangrijpende wijze: Hooge ernst spreekt uit het heele kunstwerk. In alle talen - ook de onze - verkondigt het wat vrome voorvaderen dwong tot den verlossing brengenden strijd.Ga naar voetnoot1) Als wachters staan geplant - over de muurlengte verdeeld - zes aanvoerders der geloovige benden; daaronder Colignij, onze Willem, òòk Cromwell, wiens vermaning: Bidt, doch houdt uw kruit droog! verdient kernspreuk van den huidigen | |
[pagina 443]
| |
volkerenbond te worden. Wèl waardig is die groote engelschman te staan naast den grondlegger onzer vrijheid! Nimmer toch heeft dieper geloof, gepaard aan koeler verstand voorgezeten in den raad der volkeren. Waren Engeland niet uit de gedachten gegaan de profetische woorden, door hem gericht tot het Parlement in de Januarimaand van 1658, de millioenen schats en millioenen menschenlevens, welke de jongste jaren hebben verslonden, zouden gespaard zijn tot edeler doel. Nooit hadde de Duitscher den aanval gewaagd, indien zijn voornaamste tegenstander even machtig ware geweest ter land als ter zee.Ga naar voetnoot1) De verwezenlijking van het denkbeeld: de krijgsknechten van het protestantisme te stellen naast de dienaren der Woords, is bij den muur de Hervorming niet geheel geslaagd. Te kleine afmetingen hebben de zes helden-figuren, vergeleken met de gestallen der vier hoofdpersonen. En zulks treft te meer, omdat die zes figuren elk op zich zelf staan, ver uit elkander, terwijl Calvijn en zijne medeapostelen zij aan zij vooruitschrijden. Begrijpelijk dat de ontwerpers op deze groep het meest de aandacht wilden vestigen, doch een ander middel van tegenstelling ware verkieselijk geweest. De Egyptenaren vonden indertijd eene oplossing: zij bezigden het vlakrelief - meer aanduiding dan werkelijkheid - zoodat de hoofdpersonen: goden of koningen, zonder de natuur al te zeer geweld aan te doen, aanzienlijker afmetingen konden bekomen. Te Genève daarentegen wordt het oog gedwongen al die sterk vooruitkomende gestalten te meten en te vergelijken, vanwege de forsche slagschaduwen der beelden tegen den effen muur. Doch welk menschenwerk is vlekkeloos? Daarenboven gold het hier een geheel nieuwe gedachte te verwezenlijken; geen voorbeelden stonden ten dienste - noch ter navolging, noch ter waarschuwing. Laten wij dus liever dankbaar zijn voor het gebodene; waardeeren dat het vraagstuk, gansch niet opgelost te Worms (het Luther-gedenkteeken aldaar is eene taart-versiering) althans te Genève zóó benaderd werd. | |
[pagina 444]
| |
En zulks is voor een niet gering deel te danken aan de medewerking van de...... jury! Straks werd er op gewezen hoe weinig de zwitsersche bouwheer opziet tegen den architect, wien hij een opdracht geeft; en het ligt geheel in de lijn der democratie dat ook deskundige juryleden zich niet schromen de ontwerpers van raad te dienen; óók dat deze zulks dankbaar aanvaarden. In dit geval terecht. Wel muntte het bekroonde ontwerp verre uit boven de andere, doch de hoofdgroep, welke thans zulk een indruk maakt, was feitelijk mislukt. Eerder als vier jolige ouwe jongens, gezellig na een goed diner een luchtje scheppende, waren de vier hervormers gedacht; hunne lange jassen speelsch opgenomen door het avondkoeltje.Ga naar voetnoot1) Zoodoende viel de hoofdgroep uit de strakheid van den muur; werd geen geheel gevormd. Aan de jury nu is het te danken dat het muur-denkbeeld werd doorgevoerd óók in de vier gestalten, thans zoo muur-vast van houding, zóózeer als één massa voortschrijdend, dat geen waardiger symbool denkbaar is van de kracht van het Evangelie, van den niet te stuiten voortgang der goddelijke waarheid.
Doch thans, en voorgoed, de steden ontvlucht! Want het mooiste van Zwitserland blijft toch altijd datgene wat menschenhanden niet maakten; wat zij zelfs niet - zoo reusachtig zijn de afmetingen! - kunnen bederven. Zeker vertoefde Doudan niet in de Alpen, toen hij aan den kleinzoon van mevrouw de Staël, Albert de Broglie, deze verzuchting pende: Il suffit de la cheminée de la cuisine pour cacher les plus beaux paysages. Want de hoogste fabriekschoorsteen, zelfs geen Eifel-toren, kan afbreuk doen aan de majesteit van dat landschap. Toch wordt door dien aanblik de mensch niet ter neer- | |
[pagina 445]
| |
geslagen, noch er door in zijne scheppingskracht belemmerd. Het vorenstaande moge den lezer overtuigd hebben dat ook op bouwkundig gebied de Federatie niet achterstaat bij onze Geunieerde provinciën, dat beide ook in dit opzicht zusterlanden zijn. En zullen zij door den volkerenbond niet straks op nog inniger wijze worden vereenigd? Immers werd ten onzent het Hof van arbitrage gesticht, dáár te lande zal thans verrijzen het eigenlijke Vredespaleis, de instelling welke de noodige kracht zal bijzetten aan de vonnissen, in Nederland te wijzen. Geenszins uit gril werd door den President der Vereenigde Staten Genève voorgeslagen als zetel van den volkerenbond. Ook niet enkel omdat daar ter plaatse indertijd het Alabama-geschil in der minne werd beslecht, hoe dankbaar ook de Amerikanen nog steeds zijn dat aldus voorkomen werd de dreigende oorlog tusschen de voormalige koloniën en het moederland. Maar hoe hoog ook Nederland sta aangeschreven in de geschiedboeken der vrijheid, daardoor recht heeft op de dankbaarheid der volkeren, alleen Genève is de geboorteplaats der komende wereldorde, en als zoodanig dan ook alleen waardig den zetel van den Volkerenbond te zijn. Calvijn toch in het geestelijke, Rousseau in het wereldlijke deden niets anders dan de instellingen van den Geneefschen staat over te brengen op wereldgebied. Hoe onvolmaakt ook de toenmalige Geneefsche staatvorm mocht wezen, hoe zeer Calvijn's en Rousseau's voorslagen te wijzigen en te verbeteren zijn, toch blijkt hunne democratie een onverwoestbare levenskracht te bezitten, juist omdat beide niet grepen naar een theoretisch nevelbeeld, maar dank zij Genève, in de werkelijkheid hun ideaal vonden. Ook wij, Nederlanders, hebben ten slotte alle reden ons te verheugen over de gevallen beslissing. Want de democratie, gelijk deze in de Zwitsersche staatsinstellingen werd belichaamd, is ons plechtanker. ‘Zal ooit vrede heerschen, dan moeten er geen groote staten meer zijn, enkel bonden van kleine staten, ieder soeverein in eigen kring’, aldus eindigde - gelijk wellicht de lezer zich zal herinneren - mijne studie over Opvoedend volksrecht onlangs in dit tijdschriftverschenen. Het kan niet uttblijven dat tengevolge van het vestigen van den volkerenbond te Genève, van zelfs de blik van | |
[pagina 446]
| |
heel de wereld meer dan dan tot nu toe gericht zal worden op den zwitserschen regeeringsvorm, sneller zal doordringen het besef dat slechts het democratisch beginsel, waaruit de Helvetische federatie reeds zes eeuwen lang hare levenskracht put, den europeeschen chaos kan omscheppen in een statencomplex, inwendig, en derhalve ook uitwendig in rust. Doch dit zal - gelijk alles - tijd vorderen. En nu meer en meer blijkt hoe noodzakelijk het is voor kleine staten om zich nauwer aaneen te sluiten, zullen zij niet weerloos worden medegevoerd door de grootmachten, stemt het althans bemoedigend te weten dat dáár, in het middenpunt van Europa, woont een volk, zoozeer aan ons verwant in zeden en gewoonten, óók in gedachtengang, dat gerechtvaardigd is het vertrouwen op bijstand in nood. Mits wij elkander slechts naderkomen, elkander beter leeren kennen, of juister: wederom aangeknoopt worden de banden welke onze republiek bonden aan de wieg der democratie. Dat hiertoe dit opstel, en de vorige studiën in de Gids gegeven, naar haar bescheiden mate mogen medewerken!
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|