De Gids. Jaargang 83(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 369] [p. 369] Nachtliedje. De blaren hangen zwaar van regen; De tortels koeren monotoon. De meerlen zwijgen; allerwegen Is devond roereloos en schoon. De wolken blijven mijm'ren over De wijd gespreide landen, laag. Reeds worden in het trage loover De vormen schemerig en vaag.... Dan is het nachts verpuurde luister, Die zilvren wereld binnen vloeit; Er waren geuren door het duister, Waar bleeke kamperfoelie bloeit. Ik zie uw droomende oogen pralen, Die eens mijn mond te kussen placht. En suist daar niet uw ademhalen Koel door de zoelheid van den nacht? [pagina 370] [p. 370] Daar is geen gistren en geen morgen, Alleen een schoon, ontijdlijk nu. De wereld heeft haar rust verworven. Ik ben altoos of nooit van u.... Nu schijnen nachts stille gebaren Vernieuwd en onbenoembaar schoon, 't Verre nabij en zoet te ervaren En alle wonderen gewoon. P. Otten. Vorige Volgende