De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Buitenlandsch overzicht.24 Juli 1919.Na den vrede met Duitschland, die met Duitsch-Oostenrijk. Het verdrag is aangeboden en Renner heeft tien dagen gekregen om er op te antwoorden. Hij zegt dat hij, indien deze vrede onveranderd blijft, hem niet teekenen zal. Dat zeide Rantzau ook van den vrede met Duitschland, en niettemin is deze tot stand gekomen. Staat er aanstonds ook een Oostenrijksche Hermann Müller gereed om te teekenen al wat Parijs verlangt? In het voorloopîg ontwerp van territoriale voorwaarden, reeds vroeger aan Renner ter hand gesteld, zijn eenige veranderingen gekomen. Met Oostenrijk worden eenige westelijke districten van Hongarije vereenigd, waar de Duitsche bevolking in de meerderheid is; daarentegen krijgt Tsjecho-Slowakije een bruggehoofd aan den Donau en moet Oostenrijk in Stiermarken en Karinthië nog wat gebied afstaan aan den Zuid-Slavischen staat. In de staatsschuld der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie van vóór den oorlog zullen de nieuw gevormde Slavische staten moeten deelen, maar voor de oorlogsschulden zelve worden zij niet aansprakelijk gesteld. Het probleem doet zich thans voor, wat er van Weenen worden moet, een veel te groote hoofdstad voor het landje dat Duitsch-Oostenrijk zijn zal. Het zou de Zuidelijke hoofdstad kunnen worden van een Duitschland waarin | |
[pagina 304]
| |
Duitsch-Oostenrijk ware opgegaan; - maar dit opgaan wordt door de Entente verboden. Van de twaalf millioen Duitschers, die in de landen der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie voorkwamen, zullen er maar zes tot den Duitsch-Oostenrijkschen staat behooren. De Duitschers van Meran en Bozen komen aan Italië; die aan den rand van Boheme en Moravië woonden langs Bohemerwoud, Ertsgebergte en Sudeten, aan Tsjecho-Slowakije; de Duitsche bevolking der steden in Zevenburgen en elders in Hongarije is afgesneden van de kern in de beide Oostenrijken, Salzburg. en Noord-Tyrol. De Duitsche bevolking verliest haar industriegebied (dat in Boheme lag); zij boet wel zwaar voor de fouten der Oostenrijksch-Hongaarsche politiek, die eigenlijk wel zoo veel Hongaarsche politiek geworden was, als Oostenrijksche. Maar de rekening van Hongarije is nog niet vereffend... Het zal belangwekkend worden de ontwikkeling van zaken in de Donaulanden gade te slaan. Het woord ‘Donaulanden’ herinnert reeds aan een zekere belangengemeenschap die de landen der dubbele kroon onder velerlei lotwisseling tezamen bond. Zal er, ondanks de huidige verdeeldheid, door buitenlandschen invloed bevorderd, weder eene Donaufederatie ontstaan? Komt zij niet tot stand, dan begrijpt men niet hoe een staat als de Duitsch-Oostenrijksche zonder aansluiting bij Duitschland zal kunnen leven. Renner moet hebben gezegd, dat men Duitsch-Oostenrijk behandelt als den bewoner van een weidsch kasteel, dat, in de onmiddellijke nabijheid, van een siertuin is omgeven, maar die, wat verder af, verscheiden boerderijen had liggen van wier opbrengst hij leefde, en wien men slechts kasteel en bloementuin laten zou. Alsof deze in stand kunnen blijven zonder de boerderijen... In Duitschland zelf wil het nog maar niet rustig worden. Staking hier en staking daar. En de binnenlandsche politiek is niet van de verkwikkelijkste. De regeering was er samengesteld uit sociaal-democraten, burgerlijke democraten en centrum. De burgerlijke democraten zijn uitgetreden uit berekening; zij wilden het vredesverdrag niet teekenen, overtuigd dat men daartoe toch zou moeten overgaan; maar zij wilden anderen met het odium belasten. Het centrum maakt nu het voortbestaan der Ebert-regeering mogelijk, maar laat zich zijn hulp duur | |
[pagina 305]
| |
betalen in de schoolkwestie, die in het middenpunt der binnenlandsche politiek van Duitschland is komen te staan. Niet alleen dat van de scheiding van kerk en staat zooals de sociaaldemocratie die begonnen was na de revolutie te proclameeren niets komen zal, doch het schijnt zelfs problematiek te worden of de vrijheid der ouders, die hun kinderen niet van het godsdienstonderwijs op de scholen gebruik wenschen te laten maken, voldoende zal zijn gewaarborgd. De sociaal-democraten zouden zich van het centrum alleen kunnen ontslaan door een nauw verbond met de burgerlijke democratie, d.w.z. door een bondgenootschap dat compromittant voor hen begint te worden in zoover zij democraten zijn, te ruilent egen een ander, dat bedenkelijk voor hen is in hun karakter van socialisten. De ‘burgerlijke democratie’ toch is de toevlucht geworden van veel elementen, die de socialisatie der groote bedrijven fel bestrijden; elementen, die vroeger den linkervleugel der nationaal-liberalen vormden. De sociaal-democratie, die de voornaamste regeeringsposten heeft mogen bezetten, begint aan den lijve te gevoelen dat zij niet de meerderheid is, al is zij numeriek de sterkste partij. Nauwelijks is het feest van 14 Juli afgeloopen, of de Fransche Kamer heeft den eersten aanslag op het politieke leven van Clemenceau gedaan, en Briand was onder de (weliswaar kleine) meerderheid die den minister van het voedingsdepartement ten val bracht. Het was een oefening, een wapenschouwing voor een aanval op den Tijger zelf. Deze heeft gisteren plaats gehad en is afgeslagen: Clemenceau verwierf eene meerderheid van 113 stemmen. Hij beschikt nog over een groote populairiteit, en is in het geval geweest een maatregel te kunnen aankondigen die hem den dank van honderdduizenden verzekert: de verkorting van den militairen diensttijd van drie tot vermoedelijk één jaar. Maar daar staat tegenover dat de duurte maar niet wijken wil. Noulens, de opvolger van den gevallen minister Boret, heft thans de leus aan: bevordering der verbruikscoöperatie van staatswege. Wilson bepleit zijn werk voor den Amerikaanschen Senaat, die ernstige bezwaren heeft. Het Iersche element in Amerika neemt er geen genoegen mede, dat de president te Parijs niet eene bespreking der Iersche kwestie heeft weten | |
[pagina 306]
| |
te forceeren; anderen hebben groot bezwaar tegen de bepaling, die Sjantoeng aan Japan overlaat; weer anderen vreezen dat Amerika's suprematie over het Westelijk Halfrond van den Volkenbond schade zal kunnen beloopen. In een zeer korzelig stuk noemde de New York Tribune het noodzakelijk, dat de president zijne zucht naar vage algemeenheden betoome en er zich toe brengen laat op zichzelf staande vraagstukken te behandelen. De Senaat zal hem hier ongetwijfeld toe dwingen, en de Amerikaansche ratificatie zal dan ook nog wel eenigen tijd op zich laten wachten. De Senaat vraagt overlegging van alle processen-verbaal der Parijsche besprekingen, en Wilson heeft hierin toegestemd. De Fransche Kamer kreeg van Clemenceau hetzelfde niet gedaan; hij verschool er zich achter, dat men andermans geheimen niet verklappen mag. Nationale parlementen, als zij contrôle willen oefenen op de wijze waarop internationale overeenkomsten ontstaan, zullen altijd zwak blijven. Een contrôle op een supra-nationaal regeeringsgezag, als dat hetwelk de Raad van Vier te Parijs zich heeft aangematigd inderdaad was, zou eigenlijk alleen doeltreffend kunnen worden uitgeoefend door een supra-nationaal vertegenwoordigend lichaam, dat ondenkbaar is eer de Volkenbond zich levensvatbaar zal hebben betoond en eenigen (vermoedelijk, langen) tijd zal hebben gefunctioneerd. Voor ditmaal zal, daar niemand in de onzekerheid terug wil vallen, alom het verdrag van Versailles moeten worden geratificeerd. Later zal dan blijken hoe groote gebreken het heeft; - maar voor het oogenblik is niets beters te bereiken. | |
29 Juli.Erzberger heeft m.i. niet aannemelijk gemaakt, dat in September 1917 de vrede enkel en alleen door het ontwijkend antwoord van Michaelis op de nota van den nuntius Pacelli verhinderd is. Men herinnert zich het vredesinitiatief van den Paus, van Augustus 1917, en hoe wantrouwend de Entente het bejegendeGa naar voetnoot1). Blijkens de mededeeling waarmede Ribot in de Echo de Paris daareven Erzberger's onthullingen beantwoord heeft, is door den Engelschen gezant bij den Heiligen Stoel, toen | |
[pagina 307]
| |
hij in hoffelijke termen de ontvangst van 's Pausen voorstellen namens de regeeringen van Engeland en Frankrijk erkende (een antwoord op de voorstellen zelve gaven die regeeringen niet), twijfel geopperd of Duitschland 's Pausen opvatting omtrent de noodzakelijkheid eener volstrekte ontruiming van België wel deelde. De staatssecretaris Gaspari verzocht daarop den nuntius te München, Pacelli, de Duitsche regeering tot het afleggen eener bindende verklaring ter zake uit te noodigen; een kroonraad, op 11 September 1917 gehouden, heeft daarop besloten van den eisch eener marinebasis aan de Vlaamsche kust af te zien, en zich met ‘economische aansluiting’ van België aan Duitschland, en met een tijdelijk occupatierecht van België tot de Maas, tevreden te stellen. Zelfs deze ‘tegemoetkoming’, die volstrekt niet aan 's Pausen formule van ‘volledige politieke, militaire en economische onafhankelijkheid van België’ beantwoordde, heeft Michaelis niet ter kennis van Pacelli gebracht, doch dezen enkel doen weten, dat zekere voorwaarden, waaronder Duitschland tot het afleggen van bindende verklaringen nopens de ontruiming van België kon overgaan, hem nog niet vervuld schenen (24 September). Het blijkt duidelijk dat men geen verklaring omtrent België heeft willen geven, eer men zekerheid had dat Duitschland zijne koloniën terug zou krijgen en Elzas-Lotharingen zou mogen behouden. Onmiddellijk nu nà het antwoord aan Pacelli, is Elzas-Lotharingen door de staatslieden der Entente unaniem en met meer nadruk dan ooit aan Duitschland ontzegdGa naar voetnoot1). Deze ontzegging zou niet anders hebben geluid, ook al ware Gaspari door Michaelis op het punt van België geheel tevreden gesteld, en de voorstelling van Erzberger is dus voor het minst schromelijk eenzijdig. Een ruime en eerlijke publicatie uit de geheime staatsarchieven is het aangewezen middel om aan den smakeloozen ‘onthullings’-wedstrijd, waaraan men zich in Duitschland overgeeft, een einde te maken. C. |