| |
| |
| |
Walmende lampen.
Derde hoofdstuk.
- Wach ie?... weifelde het kind, dralend of ze het huisdeurtje open- en deze dame toelaten zou tot de nauwte van het portaaltje. Meta's forschheid belemmerde sluiting. 't Kind keek haar aarzelend aan, vijandig... Toen tripte ze, vlug als een musch, naar boven, de vele treedjes der hooge trap.
- Kom ie? kwam ze even later, geruchtloos tot halfweg de diepte gehupt. Toezien bleef ze, of de dame, die maar moeilijk zich kon wenden, het slot waar het touw-van-boven aan vastzat, in de deurspijl wist te doen sluiten; toen stapte ze parmantig voor, om post te vatten naast de oude die, Meta's kaartje in de hand, glimlachend de bezoekster verbeidde.
- Mijn zoon heeft me van uw bezoek verteld. Hij kan ieder oogenblik komen.
Meta dacht aan de Graafschaps-herinneringen, eerst bij de Hamster's en ook nog in de komedie opgerakeld. De Wilde's moeder leek onverhaagscht! Haar zoon was wel haar evenbeeld. Maar wat een prachtig kind, die kleine!
Terwijl zij de ontvangst-banaliteitjes der oude over zich liet heengaan, kreeg Meta een indruk van de omgeving. In het smal-kort overloopje beklemde de stank van petroleum. De keukendeur werd aangeduwd, toen Meta vóór mevrouw te staan kwam. In de geerende voorkamer stiet ze op ouderwetsch-groote meubels, die de Vordensche pastorie moesten aangekleed hebben; en terwijl ze de kleine afstand doorstapte tot een leunstoel over de sofa bij 't venster, was 't of zij
| |
| |
ging op een hellende vloer. Zij dacht aan een grove uitval van Isa over de macht van ‘die De Wilde, die artiesten kon maken en breken’ - hier woonde dan nu de geweldenaar.
- Mijn zoon, lei mevrouw De Wilde uit en nam haar haakwerk uit een mandje, heeft een weinig geregeld leven, maar dit uurtje houdt hij voor ons.
Meta herinnerde zich het eenige diner, dat zij te Brussel meegemaakt had, tevens de eenige minzaamheid, uit de familievriendschap met de Van der Elften voortgekomen - later moest zij hen immers ontwijken. Zij zat daar naast een Parijsch journalist, een swell om Hamster jaloersch te maken, door Zeno's schoonvader, met wie meneer Van der Elft veel zaken deed en die hem er had geïntroduceerd, trouw aangesproken als ‘cher maître’. Het was een verwaande maar geestige prater, die uit Parijs bleek overgekomen om in zijn krant verslag te doen van een schilderijenveiling uit hoogadellijk bezit. Sinds was hij een heele week blijven hangen...
Meta kende de journalistiek niet en had die avond slecht begrepen, hoe het leven liep van zoo'n ‘critique d'art’, die over l'école hollandaise praatte, doch van de Marissen nooit gehoord had. Nu aanschouwde zij een wel heel ander bestaan. Moeder De Wilde klaagde zacht dat haar jongen zoo hard moest werken. De Graafschap vergat zij nog moeilijker dan hij, doch, bij hem, zou ze gelukkig geweest zijn, als hij niet altijd werd opgejaagd.
- U begrijpt, met me man in een dorpspastorie... Me zoon zou leeraar zijn geworden, gymnasium of burgerschool; u weet misschien: hij is candidaat; maar toen kwam die liefde voor het tooneel, eerst hoopte hij tooneelschrijver te worden, één stuk is er ook van hem vertoond, juist daarbij heeft hij de moeder van zijn kinderen leeren kennen; toen verzakte hij in de journalistiek.
- Verzakte? betwijfelde Meta lachend.
- Mevrouw, 't is zóó'n ondankbaar vak. Telkens ruzie, moeilijkheden, weinig salaris, en dan in Den Haag! Me zoon is iemand zonder behoeften en de meisjes zijn nog klein... 't zou alles niets zijn, zonder die jacht. Zijn kritieken schrijft hij 's nachts, ze worden 's morgens vroeg gehaald, en altijd laat hij de kachel uitgaan, telkens is ie weer verkouden,
| |
| |
want hij springt maar voorop de tram, omdat er altijd bij alles haast is...
Mevrouw De Wilde sprak blijkbaar ernstig; toch klonk de litanie zóó dwaas, dat Meta ongedwongen lachte.
- Ja!...
Nu lachte zij zelve ook. Verhelderd was plotseling heel haar gelaat; rimpels schenen het niet te doorkerven bij de glans in die goedige oogen, de gulle spot om de gave mond. - Precies als bij d'r zoon, dacht Meta.
- Als Jan 's avonds maar mee mocht met meneer Zwart.
- Meneer Zwart?
- De directeur!
- O! - Ja, Meta had de naam bij de Hamster's gehoord. Mevrouw De Wilde, die zich blijkbaar een inniger of drukker omgang met de hoofdredacteur en zijn zuster voorstelde dan er voor Meta was ontstaan, kon zich in onbekendheid met meneer Zwart niet indenken. Meneer Zwart, de directeur, was commissaris van het Residentie-Tooneel en hij woonde hier vlak om de hoek, 't eerste huis van de laan; Jan deed na den eten een dutje; mòcht hij daarna mee in de auto...
- Wel verdraaid!... Dag Mevrouw Van den Bongart. Moeder, ben je nu wéér aan de gang? Wat 'n klappei die mama van mij!...
Met het mooie dochtertje, bungelend, slepend meegetrokken aan de strak tegen het lichaam gebogen arm, was De Wilde binnengekomen en had de wensch naar de auto vernomen.
- Moeder, je bent onvoorzichtig! Mevrouw Van den Bongart is de grootste maatjes in het huis van me chef. Als zij daar klikt, hoe u me opruit, zit ik de volgende maand op straat.
Het oudje keek hem aan, verschrikt. Toen lachte ze, maar de zoon had pret.
- Wat 'n mensch! U ziet het, Mevrouw! Vliegt in op de ergste bakerpraatjes... Hoe gaat het u, sedert de matinee?
Na die zonderlinge Zondag, toen Meta door Isa's bedisseling de gast geworden was van een heer, met wie zij juist had kennis gemaakt, daar op De Wilde's persdiploma zij een plaats bij Fanny kreeg, had ze hem niet teruggezien.
| |
| |
De volgende ochtend was hij het Engelsche boek en de studie van Simons per fiets naar Rijswijk komen brengen. Om hem voor zijn dubbele attentie te danken, had ze hem opgebeld op de courant; toen stelde hij dit bezoek bij zich thuis voor en nu maakte hij excuses over zijn te laat verschijnen. Meta sneed af:
- Ik dank u nog wel, ik heb het stuk nu beter begrepen.
Een pakje openvouwend, reikte zij hem de boeken en hield iets van dezelfde vorm aan het kind voor. - Jij wilt wel wat Zwitsersche chccola...
Als tot een greep stak het meisje de hand uit, doch trok die even schielijk terug.
- Nu...
- Je mag wel, zei de grootmoeder.
Toen schenen de groote donkere oogen donkerder en nog grooter te worden; gewichtig-langzaam bewoog het armpje en 't handje vatte voorzichtig aan.
- Dank u, zei ze en zuchtte diep.
De ouderen zwegen alle drie. Meta beschouwde het kind in verrukking. Er was iets van ideëele joodschheid aan dit kopje met de sterke kleurverschillen van blank en rose, met dikke, blauw-zwarte krullen, met oogen als overvochte violen, waarvan de glans nu was verdoft door verlegenheid om het geschenk. Voorzichtig lei Meta de arm om haar heen. - Wil ik de doos voor je openmaken? - De reepjes rijden in zilverpapier. - Prachtig! zei de grootmoeder. Roerloos staarde het kind op haar rijkdom. - Zou je niet een stukje nemen? - Heel voorzichtig tastte het handje. Meta hielp, ploos aan bladlicht papier, zou graag die vingertjes hebben gekust, aanzag de diepe ernst der oogen, nu daar een zerkje zachtbruin glansde. Hoe heerlijk-sterk uitten zich de gewaarwordingen! Straks aan de voordeur 't besef van gevaar, de meerderheid tegenover de vreemde; nu de nog niet verwerkte verrassing.
- Waar is je zusje toch? vroeg Meta.
- Is Kiek boven? informeerde de vader.
Oma loste de moeilijkheid op:
- Ga de doos maar 's laten kijken aan Kiek.
Het kind, gered, wrong al aan de deurknop.
Meta's diepste gevoel was getroffen. Isa had haar gezegd
| |
| |
dat het jongste dochtertje van De Wilde in schoonheid de moeder evenaarde, wier moeder een jodin geweest was. Bij grootpapa te Roosendaal in de studeerkamer hing een gravure van een prachtig joodsch kinderkopje; grootpapa had haar geleerd, dat het Ismaël voorstelde, de zoon van Abraham en Hagar; Lieske deed aan de ovale schoonheid van dat jongenskopje denken. Grootvader placht er graag over te spreken: het kind, door de vader opgeofferd - dit meisje was door de moeder verlaten...
Mevrouw De Wilde had iets gezegd over Meta's lieve attentie; daarna lag er even een zwijgen. De Wilde vroeg naar Meta's werk. Grif vertelde zij van de moeilijkheden. Mevrouw Uiterwaard meende het goed, maar zij kon er niet toe komen, haar kind heele dagen alleen te laten. Bovendien was de manier van werken of de gelegenheid er toe hier op de Academie wel heel anders dan te Brussel; zij voelde zich nog vaak onthuis. Daarom etste ze nu op haar kamer en oefende zich in aquarelleeren, bloemen, ook buiten nog wel te krijgen; en, vulde zij lachend-belijdend aan, wat heerlijk gaat, is schetsen naar 't kind.
Met De Wilde wist Meta zich op haar gemak; ze zei dit, instemming verwachtend; en ziende dat men haar begreep, dorst ze vragen, wat ze wenschte: of Lieske niet eens zou mogen pozeeren.
Toen de kinders, op Oma's roepen, even later binnen kwamen, stonden beiden verrast van een invitatie bij de vreemde mevrouw te Rijswijk.
* * *
- Bent u erg gesteld op die stoomtram? hoorde Meta dicht achter zich, in de duistering, terwijl ze zich repte, de Wagenstraat door.
Naast haar was Hamster; meeloopend tipte hij vlug naar heur hand. - We moeten ons haasten! erkende hij. - Snel bleef hun pas, doch het bleek te laat.
- 't Is goed weer...
- Ja, wilt u te voet?
- 'k Heb ongelukkig géén goed nieuws.
Droef bleek hij vervuld van oorlogsberichten. Over Gent
| |
| |
had hij eigen tijding ontvangen van een Hollander die er geweest was. Er lagen daar nu vierduizend Duitschers, soms liep het op eens tot zes of zeven en ieder man kostte tien frank daags. Alleen aan soldij had de stad in ééne maand meer dan zevenhonderdduizend franken betaald. De officieren logeerden in leegstaande huizen van uitgeweken vermogenden; op de bank-deposito's van deze zou een bijzondere belasting worden gevorderd...
Verwonderd hoorde Meta aan. Was dat nu het leed van het oorlogsgeweld? Al die cijfers... hoe wist hij ze nog...
- Ik heb er een vrij lang artikel over.
Nu dorst ze toch wel ronduit lachen.
- Slechte tijding, maar goed als nieuws!...
Och ja, hij erkende, de krant was de krant. Maar België ging hem echt ter harte. Vooral het lieve Vlaanderen. Dat juist dit door de Duitschers moest worden geteisterd! Een Hollander trof zoo iets immers bijzonder. Overigens werd onze positie als neutrale mogendheid hoe langer hoe moeilijker. De Skandinaafsche rijken hadden pas een nota tot de oorlogvoerende staten gericht om te protesteeren dat de geringe bescherming die het volkenrecht aan neutralen toekent, in deze oorlog scheen weg te vallen. Daarom was een opstel verheugend, dat nu in de Observer stond.
- Waar stond?
- In de Engelsche Observer... Interesseert het u?
Na lang voor zich heen te hebben gepraat, had Hamster bij Meta's plotselinge woorden even naar haar gekeken. Was haar toon ongeduldig of spottend geweest? Zij schrikte van zijn laatste vraag. 't Was dom, nu onverschillig te zijn. Te Brussel zag ze nooit een krant. Hier was mevrouw Uiterwaard begonnen met het Nieuwsblad van de vorige avond elke ochtend boven te brengen, maar omdat het vóór twaalven weer gehaald werd, had Meta een eigen abonnement genomen, waar mevrouw nu van meegenoot, met het gevolg dat voor haarzelve de lektuur te vaak er bij inschoot. Wie bij de Hamster's kwam, mòest ‘op de hoogte’ zijn. Zij maakte telkens een gek figuur. Dus zei ze nu, als haast beleedigd: - Natuurlijk interesseert het me. En Hamster schoot onmiddellijk los. Van een meneer Robertson Scott was er een boek ter perse War Time and Peace in Hol- | |
| |
land en nu had die in de Observer een opstel geschreven, door Hamster met voldoening gelezen. Meta wilde vragen: - Schreef u er in het Nieuwsblad over? doch hield bijtijds de woorden in en haar gezel vertelde gretig. Nederland zou wel geen oorlog verklaren. De Engelsche schrijver had een half dozijn redenen voor deze meening en in de uiteenzetting daarvan kwamen wij er waarlijk goed af.
- Weet u iets van de Russen in Polen?
Bij het doen van de vraag keek zij op naar Hamster, of hare belangstelling hem bevreemdde - haar angst mocht uit haar toon niet blijken. Zij had geen recht meer, bang te zijn. Ach, als Zeno zelf haar hoorde - zoo hij hooren kòn, niet zijn lijk lag, verzonken in versneeuwd moeras... Indien hij wist, dat zij deze vraag deed, vrijwel het eenige over de oorlog, iets, één ding dat ze woù weten... hij zou met de oude verwijten haar striemen! Kunstenaars mòesten staan-in-het-leven, liederlijk was dat ‘enkel-het-werk’, aanstellerig-onmaatschappelijk zij... Was dit zijn grief niet, toen ze leed onder het tegendeel bij hem? Nu vroeg ze dan naar iets maatschappelijks; als met kennis van zaken naar wat uit de oorlog; maar nòg was het enkel haar liefde die vroeg!
Hamster's antwoord, dat hij de telegrammen van deze dag niet had gelezen, liet haar eigenlijk onverschillig. Vreemd was het, dat zij had kunnen vragen! Vragen naar dood-of-leven van hem! Was hij niet lang dood voor haar, moest het niet dood zijn, om zijn kind?... Hoe lang al drong zij hem uit haar hart en toch had de brief van Agnès haar doorschokt, als lagen de twee jaar niet tusschen hen. Weer had zij opeens fel-stellig geweten, dat voor dit geen tijd bestond. En toch, het mocht niet, vóórt moest zij, om Baasje, het moest, het moest, en voort ging ze waarlijk; maar nu, onder dit onverschillig gesprek, spookte plotseling die vraag op!
In gedachten liep zij verder, tot Hamster, nadat hij een poos had gezwegen, naar het licht op de Academie informeerde. Ze vertelde, vandaag vroeg te zijn weggegaan en toen de De Wilde's te hebben bezocht. - U? Bent u daar aan huis geweest?
Wat kwam dat gebelgd-verwonderd er uit! Onverstoord zei ze waarom zij gegaan was en dat Lieske voor haar zou
| |
| |
pozeeren; rustig keek ze hem hierbij aan. Zijn blik bleef strak, ook bij dit van het kind. Doch bekenden gingen voorbij, hij groette; zij waren al bij de huizen.
- 't Kind is een prachtje, drong zij aan en hoopte dat hij toe zou geven: u krijgt er een bijzonder model aan.
- 't Beeld van de moeder, was al wat hij zei en... bijna op een toon van weerzin. Toch gaf ook hij om uiterlijk en zoo hij de moeder de scheiding verweet, de achtergeblevenen in die geerende kamer verdienden des te eer sympathie!
Meta bedwong een zucht. Isa was een ijdel schepsel, wier verlangen naar reclame haar met coterie-belangen vervulde; dat gaf die wisselende gezindheid, waarvan De Wilde het slachtoffer werd. Ook hierin was ze 't contrast van haar broer. Maar wat kon dan bij hem deze stemming verklaren? Niet de courant: 't ging tegen 't gezin, blijkbaar laakte hij haar bezoek. Zijn huis was haar veel in de eenzaamheid. Doch telkens dreigde er iets onverklaarbaars...
Zwijgend waren zij voortgegaan en nu scheidden hunne wegen.
- De Spekler's drinken bij ons thee. Komt u ook een kopje halen?
Prettig was opeens zijn toon weer. Innemend, vroolijk keek hij haar aan onder de schijn van een straatlantaarn.
Blij zei ze zonder aarzelen: - Graag!
* * *
Toen Meta het hek tegen negenen intrad, voelde ze spijt niet te hebben bedankt. Het was of alles tegenwerkte. Baasje vocht weer met een tandje. De vorige nacht had hij tweemaal gehuild. Nu was hij niet in slaap te krijgen. Mevrouw was gekomen: - ‘Gaat u nu toch!’ Ze drong zich op, nam Baasje over. Maar Meta moest zich toen nog kleeden. Twéé menschen, véél licht - Baasje dacht niet aan slapen. Hij huilde niet meer, liet zijn mondje met rust, greep naar zijn ring, naar wat men hem gaf, mits hij maar zat of rechtop werd gedragen. Mevrouw, content: - ‘Gaat u nu gauw!’ Totdat er gebeld en weer gebeld werd. De daghit was al lang naar huis. Dus lei Mevrouw het kind in de voorkamer- | |
| |
wieg, knipte er 't licht uit... maar Baasje was Baasje: zoo liet hij zich niet ringelooren, de slaapkamer stond in volle glans, daar maakte zijn eigen moeder zich mooi, en mooier dan nog ooit in Holland, geen wonder dat hij alles goedvond, behalve die dwaasheid van ‘nacht’ voor hem. Mevrouw, van beneden terug, wou hem dwingen; Meta, juist met 'r kapsel klaar, hoorde het vaste verzet in zijn huilen, snel liep ze toe en 'r kapsel liet los en Mevrouw maakte bijna ruzie... Was er een telefoon geweest, ze had de Hamster's afgezegd. Nu ging ze, met een bezwaard hart, door regen, en stapte in donker een paar maal in plassen, de dorpswegen over met Brusselsche schoentjes, en schrikte bij het zien van het huis. Alsof het deurraam en de vensters der koepelvormige serre, nu geen der jalouzieën neer was, met het feestlicht uit de kamer niet reeds een kleurige grilligheid vormden in de grauwte van nachtelijk land; verblindden vuurgloeiende monsteroogen van een reutelende auto, prisma's uitzevend van tooverschijn over de schamelheid van de herfst. Meta wist dat de Spekler's geen auto bezaten, waren er dus andere gasten? Zooals buiten de onverwachtheid van licht, schrikte stemmengewar toen ze in de gang stond. Zij dacht
aan Baasje: zou hij slapen? en wenschte: was ik weggebleven! Het eerste bij het binnentreden, rumoerpraat waar één mansstem uitsloeg; het om- en aankijken met bevreemding, als stoorde wie er te laat in de kring kwam; verminderde haar vereenzaming niet. Beschaamd onderging zij het verwarmende in de beminnelijkheid, waarmee Hamster, knikkend en lachend op haar toekomend, zacht sprekend als voor haar alleen, de verlegenheid van haar afnam. De jongen, natuurlijk! menéér de zoon en dan een rechtgeaarde moeder; het was lief dat ze toch nog kwam; geen kwestie van excuses-maken. Zij werd voorgesteld aan mevrouw Spekler; de majoor weerde af: al saâm gestoomtramd; mevrouw sprak vriendelijk van: prettig. Met het oudste meisje en twee zoons Spekler, was er de man van de harde stem en op het hooren van zijn naam, vloog Meta's denken naar de geerende hellende bovenkamer der De Wilde's: deze rumoermaker was meneer Zwart, de spookwagen op de weg de auto! Hakketeerend met Isa, schonk de geweldenaar bij de voorstelling nauwelijks aandacht aan haar; hij drukte haar hand zonder aan te zien,
| |
| |
luisterend naar wat Isa zei; eerst toen deze, zelf rumoerig, zich als losmaakte van zijn opdringerige scherts en tot Meta kwam met een: - Er was toch niets? vroeg hij vlak achter haar, aan Hamster: - Hoè zeg je dat mevrouw heet? En nadat de naam hem herhaald was, verklaarde hij onverschillig: - Ken 'k niet.
Mevrouw Spekler ruimde naast zich op de sofa plaats in voor Meta, de toon der gesprekken leek plotseling zachter, Meta moest van haar werk vertellen; terwijl ze 't deed, dacht ze: wéten de Spekler's?... Meteen bemerkte zij dat Zwart, in het midden der kamer staande met een theekopje in de hand, zwijgend op haar neerkeek en luisterde naar het gesprek met mevrouw Spekler; zij vreesde eenige vraag van hem. Doch Hamster kwam achter hem om met sigaren en keurend keek hij in de kistjes; en uit de manier waarop hij dat deed, ernstig, en toen met een vertoon van grappigheid de gekozen sigaar aan de gastheer voorhoudend, beeldde Meta zich zijn aard: burgerlijk, materialist, arrogant... Zij beklaagde Hamster, die met zoo iemand aldoor moest werken. Wat een distinctie, naast deze grofheid! Wel was ook Zwart een mooie man. Groot, gespierd en welgebouwd, een grijzende kop, regelmatig gezicht, fonkelbruine oogen onder zware donkere brauwen, een welvende neus boven forsche grauwende knevel, een roode mond vol blinkende tanden die blootkwamen bij elke lach, terwijl de groote oogen glansden. Isa, achter de theetafel, had zich nu weer meester gemaakt van mevrouw Spekler en de dochter keerde tot Meta: ‘schilderen was zeker iets heerlijks’, terwijl een zoon haar zat aan te staren met een trouw die brutaal zou geweest zijn, als hij niet ook nu zat te droomen.
- Is ù de theozoof? vroeg Meta. Een van de Spekler's was theozoof, dat had Isa verteld in de tram. Plotseling purperend keek hij haar aan en de zuster kwam te hulp; wel studeerde hij te Delft, maar zijn hart had de filozofie.
- Theozofie? hield Meta aan.
- Dat is een vorm van wijsheid, zei hij.
Meta knikte onderworpen. Ze wist dat mevrouw Spekler Deensche romans vertaalde en jaloersch was op de dichterlijke roem van Isa; dat meneer, als majoor gepensionneerd, liefhebberde in filozofie - vandaar de eerbied voor oom
| |
| |
Hugo - doch zijn grootste belangstelling schonk aan het kweeken van coniferen en daarom schold op de bodem van Rijswijk. Dat, verder, dit ouderpaar aan een half dozijn kinderen een principieel-vrije opvoeding gaf. In verband hiermee was de ietwat afgunstige vraag naar de heerlijkheid van de schilderkunst uit de mond eener leerlinge van de muziekschool even belangwekkend als de polytechnische studie van de zoon, wiens hart aan Annie Besant of Katherine Tingley verpand bleek.
Plotseling stentorde Zwart naar de theehoek:
- Barbara's keuze valt wel in de smaak.
Glanzend keek mevrouw Spekler op. Ze zag Hamster's blik naar heur buurvrouw gericht. Men sprak van het feuilleton uit het Nieuwsblad dat mevrouw Spekler had vertaald.
- Ik kan er misschien wel een boek van maken, zei Zwart meer onverschillig dan minzaam.
Toch knikte mevrouw Spekler lief.
Isa vond ‘het ding’ sentimenteel.
- Isa hoe kun je dàt nu zeggen?
- Marie, ze verslindt ‘het ding’! troostte Hamster.
Welbewust besliste Zwart:
- Ja, het is weer een goed feuilleton.
Hij grunnikt als een sjacherjood, dacht Meta. Werkelijk had hij iets Israëlietisch! Althans zuiderling kon hij zijn. Aanmatigend en sensueel, zooals hij nu over Isa heen boog, de hand zonder reden op haar schouder... O, maar het bleek om afscheid te nemen. Al wie er zaten stonden op. Hij dankte voor de vriendelijkheid bij zijn indiskrete instuif. Meta groette hij nauwelijks.
Na zijn vertrek vernam zij, dat hij op de terugkeer van een diner met zakenmenschen te Rotterdam, Rijswijk doortuffend had stil gehouden. Isa scheen met het bezoek gevleid. Ook nu, in de verschillende opmerkingen over de vertrokkene, trof Meta de ingehoudenheid van Hamster. Zijn zuster deed als een ijdel kind. Eerst stelde zij deze onverwachte avondvisite als iets bijzonders voor en toen anderen haar daarin napraatten, moest het plotseling doodgewoon zijn dat zulk een trouwe vriend niet voorbijreed. Onderwijl bewerkte zij dat over de drukke man en zijn kort bezoek nog wel een kwartier
| |
| |
werd doorgesproken. Het merkwaardige in Hamster was dat hij met geen woord deed blijken, hoe onaangenaam dit gekwebbel hem was, integendeel telkens wel iets zei dat deelneming aan de conversatie leek en slechts een fijne poging bleek om over wat anders te beginnen. Hoe zou hij radicaler tegen zijn zuster ingaan? Hij kon het zoo min in dit stukje gesprek als ooit bij iets van hun samenleven. En hij was anders, dat bleek van avond! Hij met zijn stille keurigheid, had een heibei tot huisgenoot en een prots naast of boven zich op de courant. In een drang om hem sympathie te doen blijken begon Meta over de brief uit België in het Nieuwsblad. Zij trok de majoor in dit gesprek en ook de theozoof kwam los en had een stellige eigenmeening, waar Hamster met een fijne laatdunkendheid, welke onmogelijk kon kwetsen, het onhoudbare van aantoonde. Plotseling vroeg Isa aan Meta:
- Zeg, wat heb ik gehoord van Bert, ben jij bij De Wilde geweest en komt dat kind bij jou pozeeren?
Uit de toon klonk de bedoeling der vraag: geringschatting voor de De Wilde's te uiten en dus de omgang af te keuren. Meta schrok, doch niet van Isa. Hamster had zich snel omgewend. En duidelijk niet met ergernis. Hoe fijn hij te alle tijd zijn best deed om van zijn aanstoot aan gezegden zijner zuster niets te doen blijken, geheel verbergen kon hij die moeilijk. Nu, niets daarvan en wel volle aandacht, als een mee-vragen dat Meta deed blozen. Wat was er plotseling tegen De Wilde, met wie zij hier had kennisgemaakt, van wie Isa voor haar de komedieplaats vroeg, die toen een roomtaart thuisgestuurd kreeg? Meta besefte ook Hamster te tarten, toen ze eerst het bezoek kalm als een vanzelf sprekende beleefdheid motiveerde en daarna van 't ‘fortuintje’ sprak, zoo'n mooi kind tot model te krijgen.
- Is dat een kind van...? vroeg mevrouw Spekler.
- Ja, van Minnie! En Isa lachte. Hatelijk lachte ze op die naam. Hamster had zich omgewend. Meta zag hem de kaarsen aan de piano aansteken. Het meisje Spekler zou nu spelen. Meta dacht aan haar kind met verlangen. Mevrouw Uiterwaard had beloofd, niet vroeg naar bed te zullen gaan en dan de gangdeur open te houden, dat ze Baasje hooren kon zoo hij huilde. Toch hunkerde Meta terug naar huis.
| |
| |
Wáren dingen als dit avondje noodig? Kennissen... nu ja, maar fuifjes; thee-saletjes met dilettantisme, als het radglad spel van die juffrouw?...
* * *
Nu zij buiten liep, zakte haar ergernis weg. Ze vond zich een onhebbelijk wicht. Ook het zingen van Isa had haar ontstemd. Eigenlijk alles van deze avond. Omdat het geen artiesten waren? Omdat er géén man was als Zeno? Ze hàd gevoeld weer, dàt, dat was het: in eenzaamheid, als verscholen, met hem. Gelieven, wier liefde alleen-zijn zocht. Nu kromp die gedachte weg in beschaamdheid. Zeno had dat nooit gewild; haar onmaatschappelijk gescholden, omdat ze zulk een leven wenschte van louter-liefde-en-werk, als eenheid. Was hij ongetrouwd geweest, hij had haar in ‘de wereld’ gebracht; nu keerde hij tot zijn vrouw terug, die het type was van een mondaine. En hier ging naast haar meneer Hamster, de vriendelijke gastheer, die haar voor ‘de thee’ vroeg en op haar ontstemdheid, haar stug-zijn niet lette.
Dat met de De Wilde's had haar geërgerd. Neen, eigenlijk daarvóór al Zwart, hij en Isa's rumoerigheid. Isa was werkelijk onuitstaanbaar. Maar mocht zij daarover boosheid toonen en zelfs haar aanstoot verhalen op Hamster? Aldoor deed hij, alsof hij niets merkte, goedig meeloopend door de kilte, weg uit zijn kamer van licht en warmte, en onverstoorbaar vertelde hij van het optimisme der Spekler's, die wel allen aldoor klaagden en gestadig iets anders verlangden dan ze hadden of deden, maar handelden met energie, vol liefhebberijen en aardige plannen.
Meta zei iets van ‘prettige menschen’, doch begon plotseling over De Wilde: wat er tegen haar bezoek was, dat broer en zuster blijkbaar allebei afkeurden.
- Ik heb hem bij u leeren kennen en u leek heel wel met hem.
- Zeker, ik waardeer hem zeer.
- En zijn moeder lijkt toch ook...
- Die vrouw heeft een zeer moeilijk leven.
- Wat was er dan tegen dat ik er heenging? Isa ver- | |
| |
zon dat toen van die komedie. Feitelijk ging ik dáárvoor bedanken.
Hamster lachte vergoelijkend.
- Er was ook niet iets wezenlijk tegen. Maar... als ik uw vader goed heb begrepen, was het zijn wensch u een beetje onder de menschen te zien, onder menschen als wij en de Spekler's; en nu leeft onze brave De Wilde wel erg op wat men noemt de zelfkant van de samenleving.
- Ik dacht juist dat hij iedereen kende.
- Zijn huwelijk drukt op heel zijn bestaan. Feitelijk leeft hij buiten de menschen, het eenig contact is door zijn werk... Ik geef u toe, tegen hem is er niets... het is alleen maar, al die bohème... Dat was ook juist de schrik van mijn zuster.
- Van Isa? Is die zoo bang voor bohème?
De vraag was er uit, voordat Meta nadacht. En ze besefte, haar toon besliste. Even hing er een aarzeling pijnlijk. Om hen kilde donker de herfstvocht.
- Mijn zuster staat eenigszins naast het tooneel en draagt daarvan de consequenties. U... Maar ik neem het misschien te zwaar op. Onder de invloed misschien van uw vader.
Meta ontstelde, een blijde ontroering. Ze waren juist aan het begin van haar laantje, dicht bij haar woning en - middernacht, ze kon niet vragen: komt u binnen. Opziend naar de verdoezeling van zijn gelaat, bleef ze staan.
- Ik ben er bijna en u moet terug. Anders... Mag ik beginnen u iets te vragen? Zoudt u Meta willen zeggen? U bent zoo hartelijk en dan ‘u’... 'k Weet dat u alles van me weet; Vader heeft u verteld, zei Isa. Had Vader me dat van te voren gezegd, ik weet niet of ik zoo vaak bij u had durven komen. Me toestand moet u wat benauwen, bij de positie die u heeft.
- ‘U heeft’ en ik zou Meta zeggen.
- Nu ja...
- Ben ik zóó'n ouwe heer, dat jij dan voortgaat met ‘u heeft’?
- Goed, heel graag: ‘bij jou positie’!
- Uit wat je vader me verteld had, wist ik dat je een lief, goed, maar onvoorzichtig meisje bent. Van die liefheid ben ik nu overtuigd. Rest de onvoorzichtige kant.
| |
| |
- En daarmee mocht ik niet naar De Wilde?
- Daarmee moet je oppassen. Ik zal heel openhartig zijn. Je denkt dat je toestand mij moet benauwen. Benauwen voor mijn eigen positie. Nu, eerlijk gezegd, die kan tegen een stootje. Was ik je vader, je oom, je broer, ik zou misschien voor me eigen reputatie een ietsje bang kunnen zijn... ik zeg: misschien; nu is er in geen geval sprake van. Je bent dus welkom in me huis en je maakt kennis met wie je er vindt. Zijn daar menschen bij van wie ik weet, dat ze zoo iets hooren kunnen, dan vertel ik, als er gelegenheid is, met de noodige details over je aard en je origine, welke teleurstelling je hebt gehad. Bijvoorbeeld aan me vrind de majoor...
- Weet die?
- Ja. En je hebt gezien. Ook z'n vrouw was vriendelijk voor je. Aan iemand als Zwart zeg ik het niet. 'k Vind dat eigenlijk ook geen huis voor jou, maar al kom je er later eens over de vloer, dan zal er toch zeker distantie blijven en dus hoeft die niet te weten. Spekler wel, want daar moet je vaak heen. Zoo krijg je misschien goede kennissen, vrienden, die als het ooit noodig was, je zouden verdedigen tegen andere menschen. Want mogelijk blijft het, natuurlijk, dat men, dat een of meer menschen het je lastig zouden maken. En juist om dat gevaar kun jij van jou kant niet te voorzichtig zijn.
Meta zweeg. Hamster ging voort:
- Je denkt: wat voor gevaar loop ik bij De Wilde? Hij is een volkomen fatsoenlijk man, zijn moeder een domme, maar achtbare vrouw. En omdat je die kinderen eenmaal gevraagd hebt, moet je ze maar laten komen. Ze nu af te zeggen zou wreed zijn. Misschien zou De Wilde daar onze invloed achter vermoeden, wat ik niet wil. Maar Isa had hierin gelijk: het aan te velen bekende wonderlijke vaderschap van De Wilde zoù de aandacht kunnen vestigen op het bijzondere van jou moederschap.
- 'k Begrijp je niet, zei Meta zacht.
- De wereld is nu eenmaal kwaaddenkend. Omdat hij die kinderen bij zich hield, wordt De Wilde beklaagd en bespot, men vindt hem halsstarrig en onnatuurlijk; en achter een relatie van hem de eenzelvige met een jonge vrouw die alleen staat, wordt licht een intentie bij hem gezocht.
| |
| |
- Onnatuurlijk? Váderliefde?
Nu bleef Hamster staan.
- 'k Dacht dat je wist. - De Wilde is de vader niet van het tweetal dat zijn naam draagt. Hij heeft het nog gedacht van het oudste meisje; toen het jongste geboren werd, wist iedereen en wist ook hij, hoe de moeder zich gedroeg. Alles heeft hij geduld van die vrouw, ten slotte wou zij weg, voor goed; dat hij toen bij de scheiding háár kinderen voor zich eischte, is uitgelegd èn als wraak èn als deernis, maar allebei leek het vreemd, overdreven.
- God wat vreeselijk, zei Meta.
- Ik dacht dat Isa je verteld had. Het is een secret de polichinelle... Trouwens iets polichinel is hij zelf, zoo'n grappenmaker die rekent op tranen.
- Grappenmaker?
- Een sentimenteele! Ken je het vers niet van Pol de Mont? De Wilde zit vol romantiek onder zijn mom van strak pessimist. Ook zelfbeklag is wellust, Meta. En dan - een Don Quichot te zijn!... Hu, 't is guur. Je hebt een sleutel?
Zij waren aan de woning gekomen. Meta opende de deur.
- Dank je... voor alles, zeide zij. Blij was ze dat nu de eenzaamheid kwam. Door 't duister sloop ze tastend naar boven. Toen ze langs de deur van Mevrouw ging, riep die aan: - Hij is rustig geweest! En meteen was er licht in de kamer. Meta knikte. - Dank u nog wel! 't Was haar onmogelijk te praten. Als gedachteloos hielp ze de jongen. Reeds was ze in bed en haar kamer donker, toen ze zich vroeg, of wel àlles gedaan werd, of de spelden stevig zaten - en, weer zonder licht te maken, stond zij op en onderzocht. Toen vlijde ze zich als in een bad, als was zij het kind dat toegedekt moest worden. Zelfbeklag doorvloeide haar, deernis voor zichzelf en De Wilde; en tegelijk was zij zoo klein, meer overwonnelinge dan ooit. De Hamster's meenden het goed met haar, Isa, en hij als een ou'ere-broer. Maar ach, wat was haar bestaan precair - hoe vreemd, hoe ellendig-moeilijk het leven! Diep trok ze zich onder de dekens terug, als kon ze zich daar tegen alles beschutten. Betrekkelijk vlug ving zij de slaap, maar nog in duister kwam de ontwaking en na een tijdje van suffig besef, schrikte ze toen de koekkoek twee sloeg.
| |
| |
Voornacht en dan zóó klaar wakker! Ze zat weer daar in die koepelkamer, met licht en rook en in de weg staande hooge bloemenmanden, en eerst meneer Zwart, toen Willem Spekler, die droomerig haar zat aan te kijken, en dan het ziellooze spel van Suze, Isa's liedjes, de wandeling...
Toen ze onlangs, om tien uur wegging, had Hamster haar wel alleen laten trekken. Nu lei hij uit: 't is veel te laat, maar blijkbaar wilde hij een gesprek. Hij moest haar deze waarschuwing geven. Zich uiten als een hartelijk vriend. Isa had met hem gepraat. Ook haar bedoelen was goed en lief. Moest ze dus houden van deze vrouw? Want van Isa was het vriendschap. Kon zij die aannemen zonder te geven? Liegen werd dat - en waarom? Isa was grof, maar vooral in manieren; eigenlijk alleen in manieren. Uit afkeer van die ongemanierdheid, dus van louter uiterlijks, zou zij Isa willen mijden? Hechtte zij zóó aan het uiterlijke? Zeno zei vroeger het tegendeel! En wat dreef haar dan naar De Wilde? Waardoor was, met haar medelijden, haar sympathie voor De Wilde gegroeid bij ieder woord dat Hamster sprak tot ontsluiering van die ellende? Zij zag de triest strakke kop daar thuis, verhelderend toen hij Lieske nakeek: - géén uiterlijk om op te verlieven... Neen, maar evenmin weerzinwekkend. Isa's doen was vaak afstootend!
Hechtte zij wel aan het uiterlijke? Hoe had Zeno kùnnen zeggen... Ach, voor hem was er niets dan dat. Hij, die uiterlijk àlles vóór had, de door heel Brussel bewonderde man, gevleid, gesmeekt door courtisanes - - en die zij waagde lief te krijgen! Zij, met haar plomp, gewoon gezicht. Wat hij aan haar vond was... gezondheid! Gezondheid... jeugd... natuurlijkheid... iets anders had hij nooit aan haar geweten. Eens had hij haar zijn Juno genoemd - terwijl hij wèrkte aan een Sylphide! Zij heette toen al de Lieve Beschermgeest. En dat wilde zij immers ook wezen. Hem toegewijd zijn, almaar geven, dienen mógen voor zijn kunst. Maar daarvoor had hij Sylphides noodig, telkens andere, móóie vrouwen, zonder trouw - wat gaf hij om trouw! Krankzinnig van overmoed was ze geweest. En van gebrek aan zelfkritiek, daar ze niet wist, niet begreep wat haar dreef, louter geestdriftige eerbied geloofde, wat óók zinnelijkheid geweest was.
| |
| |
God!
Hare handen omkreukten het laken. Staroogend in het donker zat zij, bang voor beweging, voor alle gerucht, dat zijn kind zou hooren, merken, wéten wat de moeder dacht... De schat, hoe lief geluidde zijn adem: de rust van wie niets weet-of-vreest... Deze klaarheid in 't zwart van de nacht! Háár liefde géén zuiver idealisme. En beantwoord met wat? - een gril!... Dááruit wèrd hij, 'r lieve jongen, die nooit, nóóit zou mogen weten, zoodat ze liegen moest, liegen bij hem...
Tot afleiding, om iets te doen als vertroosting, wipte ze 't bed uit, knipte 't licht aan, even viel het vol over het wiegje, toen stond ze er voor en brak de schijn - onbewogen sliep hij door. Doch bang dat hij toch zou kunnen ontwaken, alleen al doordat zij daar stond en keek, sloot ze snel de lichtstroom af, blootsvoets leunde ze tegen de wand, huiverde op de kou van de zeilvloer; bedroefd dook ze weg in de warmte der dekens. Tranen bedwong ze, niet laf-zijn door huilen!
Kil nog, gleed ze in onbewustheid.
Baasje's schreien wekte haar. Vlugger dan anders stond ze bij hem, blij dat het dag was en hij wakker; hij lachte door de traantjes heen - - alles was gewoon. Doch een indruk van het doorvoelde bleef. Vergeefs bevocht ze die moedeloosheid. Wat wilde ze meer, indien hij gezond bleef, als ze die levende-schat mocht houden? Maar 't was om hem, voor hem, dat ze angst had! Was zij zóó sterk, om alles te zijn, vader en moeder en méér voor hem? Want meer behoefde hij, meer dan een kind dat opgroeit tusschen beide ouders. Bleek dit niet aan die meisjes De Wilde? Arme schapen, als kind al veroordeeld! Mevrouw Spekler wist-en-vroeg, en toen dat hatelijk lachje van Isa. O! Isa... Maar voor háár was ze goed. En noodig had zij de menschen, om Baasje. Zooals die actrice haar beide meisjes, had Zeno Baasje overgelaten. Maar Zeno was ook getrouwd, gebonden...
Vóór de toiletspiegel, wiesch zij zich staande. 't Was, of ze de spons niet meer wist te bewegen, of alle veerkracht opeens van haar afviel. Baasje zat achter haar op in zijn wiegje en stootte tevreden klankjes uit. Meta kon niet naar hem omzien. Als lichaamsstolling met weeë moeheid werkte
| |
| |
dit besef op haar in; ze meende het uitgevochten te hebben, de weken-aan-weken, de máánden te Brussel; en dat was niet zoo: het kwam terug, kwijt was ze 't niet, nooit zou het weg zijn. Dit van de De Wildetjes vond men erg! Schimp, niet anders, was die vraag, dat onmiddellijk zich herinneren van de om haar ‘ruime’ denkbeelden geprezen mevrouw Spekler, de moeder die ‘vrije’ opvoeding voorstond. Een weerklank van smaad gaf Isa's lach. Wat zouden zij denken-en-zeggen van Baasje? Ook hij was geboren uit overspel. Zouden ze haar, die een man van zijn vrouw trok, minder schuldig vinden dan de vrouw die een andere man was gevolgd? Wat deed hen vriendelijk-zijn voor haar?
Neergezegen was Meta op de stoel met Baasje's kleertjes belegd, die naast de wieg stond. Nu ze vlakbij was, bleef hij niet kalm meer, maar hunkerde, maakte grijpgebaartjes. - Stil! zei ze gispend en voelde meteen meelij-vol-wroeging over die bitsheid. Als hij er nu al onder moest lijden! Maar zóó droevig was ook de verklaring, dat wàt Papa aan Hamster verteld had, waarschijnlijk halve waarheid inhield. Hij zou het wel hebben voorgesteld, als was zij slachtoffer geweest: de speelbal van een sluw verleider; misschien had hij er iets bij gezegd van domme geestdrift voor groote gaven, of van gedeelde liefde voor kunst. Niet gerept van haar overmoed om een man te willen onttrekken aan wat er in hem zelf verkeerds was, verzotheid op uiterlijk, wereldsch succes, waaraan zijn kunst werd opgeofferd. Niet dat hare liefde streed tegen de ander en dat die ander was zijn vrouw! Om zijn talent voor hem te redden, had zij alles willen geven, maar maatschappelijkonrecht gedaan aan zijn vrouw - - en aan zijn kind. De vrouw had hem voor de wereld terug en dat was al wat die verlangde, ook vóór die tijd had zij immers niet meer! Doch het onrecht aan Baasje bleef.
Met strakke blik zag Meta hem aan, terwijl ze teeder zijn handje streelde.
- E! E! kirde hij, schuddebollend.
- O, jou dot...
Zwaaiend hief ze hem op uit de wieg, en drukte verrukt hem tegen zich aan. Zij kuste zijn voorhoofd en streelde zijn haar, haar arm en boezem werden zijn bedje, zij lachte
| |
| |
met langzame knikjes hem toe. Haar oogen, dat wist zij wel, stonden niet blij. Maar zoo iets merkte hij nog niet op! Wat ze vannacht had gevreesd, was onzin; telepathie met een kind in de wieg; weer een symptoom van die overspanning, waartegen dokter Vaneerssel te Ukkel lang vóór de bevalling zoo vaak had gewaarschuwd. Ook Papa, de dag te Breda, had nog gebromd: och kind, word praktisch, zie je toestand nuchter in.
Nuchter moet ze zijn, géén kind meer. Ze weet zich immers ouder geworden. Blij als een meisje, kan niet meer. Kracht heeft ze nóódig - ze staat niet sterk. Het lot, de menschen, de maatschappij, heeft ze willen negeeren en tarten, zooals die Duitsche schrijfster deed, van wie te Brussel werd verteld dat zij, met een bijna volwassen dochter naast zich, op een mondain feest aangesproken als ‘gnädige Frau’, luid had geantwoord: - Fräulein, bitte! Misdadig zou zulke trots zijn aan Baasje. Om hem moest zij de menschen ontzien. Ze deed het de conventie te weinig. Ook dergelijk vechten zou prettig zijn: heerlijk, zoodra ze het deed voor hem.
Opgestaan, zag ze zich weer in de spiegel. Een zonneglimp krinkelde door de kamer, de afglans viel op haar borst en zijn schedel. Een schilderij, zooals ze daar stond! ‘Simfonie in blond: De moeder’!
Ze tilde 't kind tot haar mond - hij kraaide.
- Lieveling, hoor je me? Kijk me nu aan! 'k Zal met het leven, dat ik zoo liefhad, dat ik blij dacht maar dat wreed is, vechten, zie je, vechten om jou! Zul je me helpen? Moed heb ik wel. Maar geduld? En dat is noodig. Niet zooals de Hollandsche luchten, wolken en opeens weer zon. In blijmoedigheid standvastig. Hoor je me? Jongen, je moeder moet werken. Denken aan jou, verder alles vergeten, en dat kan als ik blijf in me werk.
Haar blik boorde diep in zijn donkere oogen. Ze dacht: doe ik niet weer net als vannacht? Neen, dit was verstandig, ernstig - immers behoefte; zoo goed als een afspraak. Lag niet al haar kracht in hem?
- Gue, gue. - Weer de tevredenheidsklankjes.
Zij bleef hem aanzien - met vochtig oog.
| |
| |
| |
Vierde Hoofdstuk.
- Ga je mee?
Meta volgde Hamster de trap af; het was of zij in een geratel daalde, of deze treden daarheen leidden. Terwijl ze zat bij de hoofdredacteur, was een dreunen gedompt begonnen. Nu stapte zij in een snorgedruisch, dat heel het benedengebouw doorstampte.
Toen Hamster, wegwijzend voorgegaan, de hal had bereikt, knikte hij haar glimlachend toe. Zij tipte met eene hand naar het oor. Langs de glaswanden van kantoren, waardoorheen zij zag in de straat, leidde hij haar naar het eind van de gang. Daar opende hij een der vleugels van een gesloten deur, lichtte een zware portière op en Meta, een hoekkamer binnenstappend met vier breede en hooge vensters, zag tegelijk meneer Zwart opstaan achter een bureau ministre en tusschen twee ramen zijn kop in brons haar brutaal aankijken. Het was een kostbaar gemeubeld vertrek en nu de deur achter haar was gesloten, had Meta een gevoel of ze op een mailboot uit de benauwenis der machinekamer een opgedirkt salon betrad.
Ja, meneer Zwart had haar eens ontmoet: hij herinnerde zich, op een avond bij Hamster. Zij wou dus wel iets voor Het Nieuwsblad schrijven. Natuurlijk had zij de persen gehoord? Daar draaide haar eerste feuilleton rond. Meneer Zwart had het niet gelezen; dat genoegen hield hij in petto; maar hij wist, het was actueel.
- Het is prettig geschreven, zei Hamster.
- Als Jupiter Wolters nu maar niet toornt!
- Wolters blijft vrij. Zijn kritiek staat er naast.
Zeker, Zwart vond het heel niet erg, maar z'n vriend Hamster moest erkennen en mevrouw...? Van de Bongert, ja juist Van de Bongert, de geachte feuilletonniste zou weten, géén lastiger volkje, ná ‘de artiesten!’ dan wie over kunst of kunstenaars schrijven... present company excepted. Wolters deed trouwens niet zóó als De Wilde. Poe... Al was je de directeur, als je maar wees naar die z'n rubriek... Gemelijk sneed Hamster af: er kon geen kwestie zijn van gekrenktheid. Mevrouw Van den Bongart wist nauwelijks, welke Belgen nu hier in Den Haag tentoonstelden; ze had
| |
| |
enkel, zoo in het algemeen, iets verteld van de schilderschool.
- Voornamelijk uit Lemonnier!
Ja, in haar feuilleton stonden enkele zinsneden, vertaald uit een boek van Camille Lemonnier, maar het werd eerlijk er bij vermeld.
- Hebt u lang te Brussel gewerkt?
Meta duchtte pijnlijke navraag. - Drie jaar, zei ze, doch praatte snel door over deze eerste tentoonstelling en de belangstelling van meneer Zwart, die veel waard was voor de Belgen.
- Zoo! gaven ze ù die boodschap soms mee?... Hebt u Opsomer ontmoet?
- Opsomer? Nee. Zou die hier meedoen?
- Ik had hem graag er bij gehad. Opsomer en Vaes allebei. Jammer, altijd die verdeeldheid. 't Is weer net als met komedianten. Wat je voor die menschen begint, zij bederven het zelf met ruzie. A propos, Hamster, Isa komt toch morgen? Je weet, voor 't nieuwe stuk van Drammer?
Meta zag dat Hamster kleurde. Snel keek zij een andere kant uit en zat verrast, want daar aan de wand staarde 'r weer de huisheer aan! In zittende houding, haast levensgroot. Aan Zwart was de flits van haar blik niet ontgaan.
- Mevrouwtje, dat interesseert me nu hevig! Zeg m'es wat u van dat portret vindt.
- Goed! knikte Meta.
- Zoo, vindt u het goed? Gelukkig dat mijn vrouw 't niet hoort. Ik mag het ding in huis niet hangen.
- Hier doet het goed, met zooveel licht. Zit u er voor het raam van een D-trein?
Hà! Zwart lachte. Die vraag vond hij typisch. Bewijs dat het ding toch niet zoo slecht was.
- Ik heb, lei hij uit, een zomerhuis in het duin achter Wassenaar en op een duintop een groote koepel. Daar heeft Kees me te pakken gehad. Kent u hem? Tuinstra, een neef van me vrouw. Wel een jongen van talent. Jammer dat ie goed in het geld zit. Kunstenaars moeten arm zijn, tenminste in behoeftigheid worden geboren. Als ie een neef van mijn kant geweest was, had ie het zeker verder gebracht.
Precies, dacht Meta; jij trouwde rijk, dank zij je knappe kop vol expressie en deze geurmaker kijkt z'n duin in en
| |
| |
denkt er alsof ie zat in een sneltrein, zoomin aan de zee als aan eenzaamheid - maar òf aan geld òf lekker eten. 't Portret was wel rudimentair gedaan, de kop zat los op de slordige romp, maar uitdrukking, karakter had ie. Meta was er voor opgestaan; ze dacht aan Zeno, wat die zou zeggen - waarschijnlijk zeide hij heelemaal niets, hoogstens zou een plooi om zijn mond licht knarsen van de tanden toonen. Toen zij zich omwendde, ving ze een blik op, een krenkende blik van Zwart naar haar en onbeschaamd deed nu zijn vraag aan: - Hoe vindt u die kop dáár, Mevrouw?
Het was het in ebbenhout gesneden borstbeeld van een neger. Meta keerde zich er heen. 't Besef doorvloog haar: ik ben niet vrij; deze man weet niet van mijn toestand, de eerlijke Hamster beloofde te zwijgen; Zwart beleedigt me zonder te weten; hierdoor treft zijn hoon mij niet; anders... maar ik ben niet vrij; 'k mòet me houden, alsof ik niets zag. Zich spannend tot wilskracht bekeek zij het beeld en liep toen rustig naar dat van de huisheer.
- Deze kop is veel minder, nietwaar?
- Dupuis! lachte hij.
- Is dit van Dupuis?
Lachend en knikkend, keek Zwart naar Hamster. Deze glimlachte smalletjes. De directeur hield zijn vroolijkheid.
- Jammer dat we met Wolters zitten. Anders, Mevrouwtjelief... U hebt kijk! Haast alle menschen die hier komen, gelooven me als ik zeg: Dupuis. Nee, hij is niet van Dupuis. Van Stijn Bor, die veel op 'm lijkt. Een jonge protégé van mij. Maar die neger is wel mooi, hè?
- 'k Geloof het beste dat u hier hebt, zei Meta, terwijl zij de wanden langs keek, vol, te vol met middelmatigs.
- Minco, de neger-worstelaar! 'k Houd van kunst, maar meer van sport. Voetbal, worstelen... als ik het zelf kon! Mijn voetbal is de rotatiepers en worstelen doe ik met het publiek.
Hij lachte druk en keek naar Meta die hare oogen tot instemming dwong. Hamster, opgestaan, nam zijn hoed.
- Doet u niet aan sport, mevrouw?
Weer die krenkende monsterblik. Jij krijgt mij er niet onder! dacht Meta. Hem aankijkend zóó dat hij voor zich zag, vertelde ze, vóór haar Brusselsche tijd van tennissen veel te hebben gehouden en ‘natuurlijk van schaatsenrijden’,
| |
| |
maar te Brussel werd zóó gewerkt, dat zij, om eenigszins mee te komen...
- Te Brussel? Wordt er te Brussel gewerkt?
- Dacht u van niet?
- De stad van de pret!
- Dat zeggen de Hollanders ook van Parijs. De kunstenaars werken hard te Brussel.
- ... Meta, we moeten heusch weg, zei Hamster.
Voldaan vernam zij uit die toon, dat het inepte gesprek hem verveelde. Een béétje koel en uit de hoogte reikte zij Zwart de hand tot afscheid.
- Mevrouwtje, sans rancune, nietwaar?
Sans rancune? Wat bedoelde de kerel? Had hij haar ergernis doorzien?
- Rancune, waarover? vroeg zij, nu ijzig.
- Omdat ik kwaad dorst spreken van Brussel.
Het antwoord stelde half gerust.
- O, weerde ze af, meer verward dan ze wilde.
- Maar denkt ù niet te min van sport. Juist artiesten moeten aan sport doen. De lievelingsleus van me luie neef. Daarin vind ik dat hij gelijk heeft. Het Nieuwsblad had ze vroeger bijeen: Sport en Kunst in dezelfde rubriek! Eén van de ongerechtigheden, waar uw vriend Hamster een eind aan maakte, met al de gedecideerdheid van zijn hoogere beschaving.
- 't Werd tijd, zei Hamster, en nu wordt het óók tijd... Kom je?
Hij had de deur al voor Meta geopend, toen Zwart hen tegenhield:
- Zeg, ik bedenk daar, misschien wil mevrouw morg' avond met jou en je zuster meekomen?
* * *
- Nu kom je dus toch bij Zwart aan huis! Vindt je 't prettig? vroeg Hamster glimlachend, toen zij in de schemering van de dalende Februari-dag op de Rijswijksche straatweg een afspraak voor de feestavond maakten.
- Och, zei Meta en dacht: dàt prettig? Doch ook zulk ‘uitgaan’ lag in haar lijn! Monter had ze, na Hamster's zeggen: ‘schrijf eens iets over kunst voor ons’, in twee
| |
| |
feuilletons, met Lemonnier naast zich, uitgestort wat er in haar was aan sympathieke herinnering van het Brusselsche schildersleven. Door de vertraging van de tentoonstelling was de publicatie van haar werk veertien dagen uitgesteld. Op een paar zinnetjes uit haar wekelijksche brief aan de ‘lieve menschen’ te Doesburg, had Papa gereageerd door de tweede Maandag per briefkaart te vragen: schiet er geen krantje over voor ons? De goeiert, hoe hartelijk was zijn brief, nadat ze een van de kieken gestuurd had, die De Wilde van Lieske's portret liet maken. Hoe zou ze klagen? Iedereen hielp haar. Ook deze invitatie was hulp. Dat gaf ze dus aan Hamster ten antwoord.
- Wie je niet kende, en je zoo hoort, zou een vrouw van een-en-al eerzucht en ijdelheid in je zien.
- Men hoort me niet zoo... Maar ongelukkig màg men me evenmin kennen. Dat blijft altijd het moeilijke. Zoo'n partij is misschien heel aardig. Maar ik sta er onbeholpen.
- Mag ik je vragen, als 't niet indiskreet is, hoor je nooit meer wat van hem?
- Nee, zei ze kort, na een aarzeling.
- Niet? O, gelukkig.
- Waarom gelùkkig? - Het klonk als een uitval.
- ... Ik dacht het, zei hij. - Het klonk bedeesd.
- Misschien is hij dood.
Hij keek haar aan.
- Hij wàs aan de Mazoerische meren. Daar hadden de Russen het vreeselijk.
- De Russen?
- Ja, want hij is Rus; half Rus, half Griek, van moederskant Griek; door die familie te Brussel gekomen.
- Heeft hij je geschreven dat hij weg moest?
- Niet hij zelf. We hadden gebroken. Maar een vriendin die ik er naar vroeg. Heeft Papa je niets van hem verteld? Niet dat hij getrouwd was?
- Ja dat wel.
- O gelukkig.
- Nu zeg jij gelukkig. Mag ik vragen: waarom gelùkkig?
- Omdat het getrouwd-zijn van Baasje's vader mijn positie karakteriseert, en menschen die wel eenigszins intiem met me willen zijn, het dus moeten weten. Zijn vrouw, die
| |
| |
kinderloos is, bleef te Brussel. Maar ze heeft er veel familie, allemaal Belgen, haar vader is Belg.
- Is er met haar over scheiding gesproken?
- Nee, dat heeft hij nooit gewild.
- En toch dorst hij eischen van jou...
- Hamster, hij heeft nooit iets van me geëischt.
- Maar Meta!
- Zeg ook jij nu: maar Meta? Juist zoo sprak indertijd... me broer. Papa heeft gezorgd dat we niet gebrouilleerd zijn, wij die nóóit konden zonder elkaar! 'k Hèb alles op het spel gezet, misschien meer nog dan ik besefte, maar het was het eenige middel, het was de prijs, waarvoor hij het doen moest. Hij zette veel, veel meer op het spel...
- Hij?
- Ja. Als hij met me getrouwd was.
- O!... Maar hij heeft je juist opgeofferd.
- Het heeft hem altijd ontbroken aan moed. Hij, zóó exceptioneel begaafd en die door mode-waardeering verslapte. De heele Academie wist het. Als hij gewild had, dan was hij een eerste, hij sprong boven alles en iedereen uit, Russisch wild en Grieksch klassiek, maar juist dat Grieksche bloed heeft het gedaan, halfheid, lakschheid, oostersch vadsig... nog maar bij buien vlamde het op, dan kon hij alles, dan was hij prachtig, plof, hij zakte in als soufflé; en dan was er de heele familie, met zijn vrouw, de heele kliek, want allemaal dee'en ze mee aan kunst! l'art, le grand art, je hoorde niets anders en alles uiterlijk, pruts, voor ‘de wereld’. le weet niet, hoeveel dat beteekent in Brussel. Kunstkoopers zijn er niet, wel antiquairs, geen voor hedendaagsche kunst. Die moet zonder tusschenpersoon van de hand. Je ziet er schilders van deur tot deur gaan, opgespannen doeken of een portefeuille met teekeningen onder de arm. Dat zijn de armen, soms de besten. De honger heeft ze uitgestuurd en de ervaring wijst wel 'es de weg. Er zijn er die een maecenas vinden. Maar daarmee dreigt altijd het gevaar, de invloed van de ‘welgezinde’, om wie de kunstenaar laat of doet, bij wie hij ook aan huis moet komen. Want zonder ijdelheid ademt geen Belg. ‘Not'e artis'e’ is een schotel op tafel, kennissen worden op hem gevraagd, zooals bij ons op
| |
| |
snip of reebout. Het is het gevaarlijk moment van de rok. Nog meer dan lijsten voor nieuwe werken presseert de aankoop van l'habit. De Franschen vertalen ons ‘de kleeren maken de man’ met ‘l'habit fait le moine’, maar juist het monnikachtige, de heilige eenzelvigheid, dreigt in de schilder, en erger nog in de beeldhouwer, verloren te gaan bij het passen van z'n eerste rok. Zeno kreeg 'n rok bij z'n eerste communie, want hoewel Rus, was ie roomschkatholiek; echt 'n exotische, internationale plant voor het ‘mondiale’ Brussel. De vader van zijn vrouw, met een nicht van z'n moeder getrouwd, graanmakelaar maar brasseur d'affaires, beheerschte als Belg de heele kluit. Een krates met een pracht van een vrouw; allemaal waren het mooie menschen, allemaal dat gaaf-glanzige Grieksche, bij Zeno verfijnd met z'n vaders trekken. Bij de Van der Elften, Hollanders waar ik wel 'es aan huis kwam, had ik die schoonvader van Zeno leeren kennen, en toen die hoorde: schilderes, was ie dadelijk charmant. Zeno kende ik al, van de Academie. Ik ben er dus een paar maal geweest, een glimp, maar genoeg! zag ik van dat soort leven. De strijd om Zeno er uit te rùkken, hem voor z'n gróóte gaven te redden, is de geschiedenis van me liefde. Nù zou het toch zonder nut geweest zijn. Door een andere meisjes-leerling van de Academie, die me geschiedenis mee-gemaakt heeft, weet ik dat hij geprest is om in Russische dienst te gaan. In België was hij niet veilig meer en de familie heeft groote belangen in Rusland. Hij in de oorlog! Hij was niet sterk. Te Brussel had hij zich nooit ontzien. En nu, tegen z'n zin, soldaat; hij de in alles verfijnde, verwende... Waarschijnlijk is hij gesneuveld aan de Mazoerische meren. Baasje heeft geen vader meer.
- Die had je jongen toch niet, Meta.
- Och... 't is net als bij een ziekbed... al weet je beter, je hoopt altijd nog.
- Je houdt dus nog van 'm?
- Hij heeft nooit waarlijk gehouden van mij... Ik... En denk dan toch aan Baasje! Als ooit een kind een ‘pand’ is van liefde, dan die arme schat van de mijne! Ik wou me zóó graag heelemaal geven, omdat ik hoopte hem daarmee te binden, om zoo te zeggen: met mijn voorbeeld. Ik wou
| |
| |
hem leeren, wat toewijding is, want die ontbrak hem, ook voor zijn kunst. Daarvoor heb ik alles gegeven, me zelf, nu ja, maar Baasje ook! Dàt heb ik toen niet bedacht. Baasje's bestaan niet gerealiseerd. M'n eigen positie, het leed van me vader, de angst voor de pijn die ik Her', me broer, dee'; alles heb ik overwogen; en geweten: het houdt me niet tegen. Alleen het leven van me kind!...
- Geloof je... maatschappelijke belangen uitgeschakeld, en die tellen minder bij jou: je vader steunt je en zelf kun je werken, stoffelijk ben je niet hulpbehoevend; geloof je dan, dat een samenleven van jou met die man; alleen het feit dat hij er was, want zijn naam kon hij Baasje nooit geven, ook al had hij je later getrouwd; geloof je dat daar geluk zou zijn, genoeg voor een blijere jeugd van je jongen?
- Natuurlijk heb ik er aan geloofd. Mijn doen is anders onverklaarbaar! Ik hóópte invloed op hem te krijgen, aan die andere invloed hem te onttrekken - dan zag ik geluk voor ons beiden.
- Zocht je niet te veel in die vrouw, of in haar met 'r heele familie, wat veel meer was in hem zelf? Een egoïst, als die man zijn mòet, is niet het slachtoffer van z'n omgeving.
- Nee. Dat is waar. Het slachtoffer niet. Het slachtoffer, als je wilt van hem zelf. Dus had hij steun noodig tegen hem zelf. En het tegendeel gaven zij hem.
- Moedig was je illuzie, Meta! Het was niets anders dan illuzie. Als je dat nu maar besefte. Gesneuveld of niet, hij moet dood zijn voor jou. Alleen dan kun je leven voor Baasje, zóó energiek als noodig is, om goed te maken aan het kind, wat je voelt dat het te kort komt.
Ontroerd bleef Meta plotseling staan. Reeds naderde de huizenrij. Hier lag nog land wijduit aan de weg. Weinige menschen gingen voorbij. Meta had op niemand gelet. Nu wist zij weer: daar was het dorp. Doch voldoening doorwarmde haar, dat Hamster uitsprak wat zij voelde en wat haar kracht gaf, de laatste tijd.
* * *
Meneer Zwart had zijn auto gestuurd.
- Doet ie wel meer, zei Isa voldaan.
- Meta dacht aan mevrouw De Wilde; maar Hamster
| |
| |
was ook hóófdredacteur! Geslierd, als heengezogen naar stad, gleden zij langs het nu duistere weiland, waar hij haar die treffende raad gaf. Mijmerend staarde zij naar buiten. Lichtjes wipten ver voorbij. Plotseling hoorde ze zacht zijn stem: - Nu niet onbeholpen, hè? - Ze wist terstond: het was háár woord, haar klacht, waarop het gesprek gevolgd was. Omziend, zei ze neen met een hoofdknik. Hoe hartelijk deelde hij in haar toestand; nooit eenig verwijt; en dat van een man, die in zijn werk en eigen leven aldoor moest rekenen met het publiek. Isa's rumoerige eigenaardigheden waren al zoo bezwaarlijk voor hem; en nu bracht hij ook háár bij de menschen. Zij had daar gisteren niets van gezegd; niet bedankt voor zijn introductie. Toch aarzelde zij, het nu te doen - Isa, telkens was het Isa, wier tusschenkomst haar verlegen maakte.
Eerst in de vestiaire bij Zwart, terwijl het dringen derzelfde beschaafden, die, van hun jassen en mantels ontlast, op het feest voor elkaar zouden nijgen, haar als te Brussel in de Monnaie deed denken: ‘alle menschen zijn wilden; kwam er brand nu, je zoudt eens wat zien’, bij dat plomp onthutsend begin, waar de vijandigheid knelde van 't vreemde en Isa dadelijk op haar gemak bleek; vond Meta, terwijl zijne zuster rumoerig koketteerde met een kaalhoofdige oude die door niets dan sissend lachen zijn bewondering voor haar uitte, gelegenheid Hamster van dank te spreken, terwijl een dienster het goed van haar aannam. Heur gedachten beklaagden hem om zóó'n zuster. Op het moment dat zij Isa nakeek, die ginnegappend, nu met een jonger, als een artiest er uitziend man, de hal in stapte; vroeg Hamster verlof haar meneer Wolters voor te stellen. Deze begon dadelijk over haar feuilleton. Meta bedacht: de kunstreferent, op wiens domein ze zich gewaagd had! Hij betuttelde haar over een paar schildersnamen, die hij vergeefs in het stuk had gezocht. 't Was een magere man met geelbleek gezicht; sluik hingen donkerblonde haren langs de bonkende jukbeenders neer. 't Zwart van een jas, lang, dichtgeknoopt, sloot een driehoekje wit af van boord en dasje; dit gaf aan de gebogen gestalte het plechtige van begrafenissen: meneer Wolters was een van die menschen die aan hun eigen ter-aarde-be-stelling doen denken. Hamster sprak over het feuilleton door
| |
| |
en schichtig loenschte de criticus - toch praatte Bert niet wezenlijk tegen, maar het was ook iets bijzonders in hem, zooals hij met fijne en toch duidelijk merkbare nuanceering verschil wist te brengen in zijn voorkomendheid. Terwijl zij met hun drieën de trap op gingen en een Haagsch-gesoigneerde meneer hem vrienschappelijk goeden dag zei, kon men zijn toon in de wedergroet hooren verhelderen. Doch meteen vernam Meta een ander geluid. Nog zag zij de ontvangstkamer niet en reeds schalde dezelfde stem, die tot de gang bij de Hamster's doorklonk, de avond dat er die auto vóór 't huis stond. Alles aan het traphuis was wijd, was duur, blijkbaar nieuw en niet banaal. Nu, een bovenhal overstappend, zag zij, recht tegenover het tweede gedeelte der breede trap, ver in een hooge, lichte ruimte, twee zalen-van-kamers achter elkaar; van de zoldering zeefde blank licht, dat menschengroepen tot klonten maakte en vrij in de middelste kluit stond Hij: 't was of de anderen drongen om hem en hij alleen zich afzonderlijk hield.
Hamster liet haar voor zich uit gaan en in de beklemming van dit gebeuren: zij voor het eerst weer-in-de-wereld, en dat in-Holland-te-midden-van-vreemden, overviel het bewustzijn haar dat ze zich op het uiterste inspannen moest en dreef een angst-inval: wáár is de gastvrouw? Haar eerste groet moest toch zijn voor de gastvrouw! Doch hij, de gastheer, gestaltte vlak vóór haar, begroette ‘onze medewerkster’, licht-spottend door de klank der woorden. Ook boog hij onmiddellijk langs haar heen, groette Hamster luid, gemeenzaam en vroeg: - Je zuster kwam toch mee? In schrille onbeholpenheid rondziend, ontwaarde Meta nu de vrouw, dat moest Mevrouw zijn, zij reikte de hand, prevelde, zag door verglazende oogen, onderging de verteederende indruk van het lief-bescheidene aan een klein en burgerlijk menschje en vroeg zich geprikkeld af: - Isa! waar bleef ze? - De Ridder, een van de tentoonstellende Belgen, die zij in de kunstzaal ontmoet had, terwijl er geruzied werd over het hangen, wrong langs menschen zich op haar af: - Madame Vanbongue, vous allez bien? Nu was ook Wolters weder naast haar, hij kende De Ridder, doch praatte Hollandsch, de ander ging dadelijk door in het Vlaamsch, duidde die aan en die en die, één hield hij aan, op Wolters' verzoek:
| |
| |
ja! de criticus deed zich gelden, zijn vreemde kleeding was geen beletsel! Er was beweging in groepen ontstaan, ook zij hadden zich onwillekeurig verplaatst, Meta zag Zwart op de drempel der zaal: - de burgemeester! meende De Ridder. Wolters wist beter: een van de wethouders, de burgemeester zou wel niet komen. En van het Hof, kwam er niemand van 't Hof? Wolters glimlachte schouderophalend. Die kunstzinnigheid van het Hof... Maar ook moest men deze tentoonstelling nemen voor wat ze was: de onderneming van een kunsthandel, door de directeur van het Nieuwsblad, hetzij dan uit liefhebberij in kunst, 't zij als reclame voor zijn krant, met een waarborgsom gesteund. Vandaar een fuif bij Zwart aan huis, die er wel meer gaf - vast één per jaar. - Hij is zeer rijk, uw directeur? Wolters knikte onverschillig. - Z'n schoonvader, een kwieke Fries, had een lompenhandel; schatten zijn er in verdiend; toen groeide daar een papierfabriek uit, hier maakt ook de baas het meeste geld van, 't papier en dan z'n drukkerij. Want de krant is een vennootschap; hij is maar de directeur. - Ah!... De kunstenaar De Ridder vond het bewonderenswaardig. - En de kunsthandel? vroeg hij zachter. Hoe meent u? - Wolters keek wantrouwig. - De kunsthandel is immers ook zijn bezit? - Hoe komt u dááraan? Ou'e zaak. Johannes Mense, van vader op zoon. - Ik dacht iet, zei de schilder rustig. - Dan dacht u verkeerd, meneer, blafte Wolters. - Meta wendde zich om, verveeld. Was dit nu een feest? Veel pratende menschen... Een tip-top knecht bood van een theeblad. - Wolters, stelt ge mij eens voor? Meta herkende de man terstond: met hem verliet Isa de vestiaire. 't Bleek Bor te zijn, de verhaagschte Vlaming, die van Zwart de brutale bronskop gemaakt had, de pseudo-Dupuis, Zwart's ‘protégé’. - Waar hebt u mevrouw Markus gelaten? vroeg Meta. Bor lachte verwonderd: hij haar ‘gelaten’? Mevrouw Markus was beneden
gebleven, zij moest iets bespreken met mieneer Zoelens. - M'or doar stoat zij, wees hij aan. Midden in de tweede zaal, waar het licht minder zilver-gezeefd, sterker gouden klatering leek, stond zij tegenover Zwart, naast deze wankelde de kaalkop en beiden lachten, maar hoe verschillend! Zwart triomfeerde, driest-mooie man, en grijnzend, hoofd- | |
| |
schuddend of hij kuchte, hoorde de halfdooie sater mee aan. Proppig dik en poppig mooi, tè bont dat paars bij het rood in haar rok, miste Isa de elegance, waar de sarongvorm der japon aan deed denken. Maar Meta begreep, er was iets aan Isa, dat invloed had op zekere mannen. Deernis doorschoot haar voor mevrouw Zwart; ze dacht aan Hamster: vond hij dit goed? Haar blik dwaalde zoekend de groepen door; zij voelde zich eenzaam, nutteloos. Plotseling dreef 'r een drang tot doen; en Wolters met de Vlaming latend, ging zij recht af op mevrouw Zwart. ‘Iets over het huis’, had ze ijlings bedacht; het moest wat wezen dat plezier deed; ze kon toch niet zeggen: een prettig feest! De gastvrouw bleek moeilijk te naderen; ook stond zij niet meer op de oude plek; en toen Meta met dringen en rondzien haar in het oog kreeg, zag ze de heer die 'r straks als een wethouder was aangeduid, met statige buiging de arm ronden en de gastvrouw nam die aan. Anderen volgden, het werd een stoet, Meta voelde zich voortgedrongen, dwaas-eenzaam kwam ze langzaam mee; iedereen praatte, 't waren allen bekenden, slechts zij had niemand, wat deed ze hier. De gedachte aan Baasje neep, 't besef dat haar plicht was relaties te maken. En opeens was Wolters weer naast haar; spot-lachend keek een dame naar hem, met stug ‘pardon’ zich langs haar dringend; de slungel-in-jas werd 'r cavalier! Ze moest al blij zijn dat ze hem had...
Hij wist een grapje: - De kritiek! - Om hem plezier te doen zei ze: - Ik? en lachte smalend; maar hij hield aan. En nu begreep ze: die man was bang, hij zag in haar een concurrente! Ze zocht vergeefs naar doeltreffende woorden om ineens zijn ongerustheid te dooden. Niet anders wist ze gemeenzaam te doen dan door te vragen naar De Wilde, als een ander fragment van de Nieuwsblad-kritiek en naar de referent voor muziek; maar de steun van zijn arm verzwakte: - De Wilde? Wat zou De Wilde hier doen? Een feest voor schilders; hij, Wolters en Hamster waren de eenigen van de redactie. Meta haastte zich te verklaren, dat ze eerst nu de eer besefte, die haar deze avond te beurt viel, ‘en dat voor zoo'n gewoon causerietje’.
- Ja! zei Wolters; oprecht van haar meening.
* * *
| |
| |
- ...In het neutrale, kleine, maar vrije Nederland mag het gezegd worden en herhaald: ons buurvolk is er een van helden, klein als wij, maar groot van ziel, gelijk onder Spaansche dwingelandij. Kent u Schiller's beroemde geschiedverhaal van de Omwenteling in de Nederlanden? Daarin komen zinnen voor, de hooghartige houding beschrijvend van Brussel onder Spanjoolsch geweld, die woordelijk kunnen toegepast worden op het Brussel van deze tijd. Slechts vraagt ge dàn verbaasd: in het Duitsch? Want zelfs een Schiller zou nu zoo niet schrijven, hij zou zoo ook niet mogen schrijven over het Brussel van deze winter. Ook de censuur is een oorlogswapen. Ons blijft ook dat alsnog bespaard...
Meneer Zwart las met stentorgeluid. Geen toejuiching viel hem in de rede. Bij zijn eerste zinnen, die in mal uitgesproken Fransch geweest waren, hadden enkele Belgen bravotjes gewaagd, doch zij moesten ook nu bemerken, dat uitbundigheid on-Haagsch is; en daar de gastheer in een taal voortging, die vijf van zijn gasten niet verstonden, bleef de instemming tot het einde bewaard.
Toen gaf Isa vlug het sein. Meta zag haar en Zwart op de rug. Als een te kleine, kleurige prop zat zij laag naast de staande spreker. Het was een eereplaats, die haar toekwam als huisgenoot van de hoofdredacteur. Dat zij het voorbeeld gaf, was dus niet vreemd.
Toch vond Meta haar onuitstaanbaar en pret had ze in haar tafelbuur Tuinstra, die spotte: - Als 't mocht, zou ze oom omhelzen! Al onder het dansen toen Meta pas met hem had kennis gemaakt, veroorloofde hij zich stekeligheden op ‘de schoone Javaansche’; wat haar aanvankelijk had verwonderd, daar hij wist dat zij met de Hamster's was meegekomen. Sedert ervoer ze, dat deze bloedeigen neef van de gastvrouw in dit huis geen slot op zijn mond deed en niets zoozeer zijn spotlust wekte als ‘de innigheid’, naar hij hun handelwijs noemde, tusschen zijn oom en ‘de onbestorven weduwe’.
De meneer van de legatie, gelijk Wolters hem aanduidde, en enkele andere Belgen; na hen ook eenige Haagsche gasten, waren van hunne tafels naar die van de gastheer gestapt om aan te stooten; en Tuinstra dartelde: - Komt u mee, wij moeten ook met de spreker klinken! Hij bewoog, als om
| |
| |
te gaan. Wolters ergerde zich blijkbaar en wisselde een blik met De Ridder.
Zij hadden met hun vieren een tafel. Ook Stijn Bor was Meta gevolgd, doch zat nu met andere Vlamingen terzij van hen aan een hoek van de wanden. Alleen om de ellipsvormige disch in het midden der donkerkleurig omlijste eetzaal, was voor meer dan vier menschen plaats; Isa zat er tusschen de gastheer en Drammer, mevrouw Zwart tusschen Zoelens en Hamster. De wethouder was na het dansen vóór het souper verdwenen; doch dat geen van de Belgen en evenmin mienier Mense, in wiens huis de tentoonstelling was, een plaats aan de gastheerstafel had, vond De Ridder, naar hij vruchteloos volhield tegen Wolters, ‘iene stellige gaffe’. Meta amuseerde zich met de kritiek, die de Vlaamsche en de Friesche schilder op het feest oefenden; het was een beurtspel van aardigheden, dikwijls op het kantje af, maar frisch en weer eens heerlijk vrij tegenover al het zwaarwichtig doen, dat arrogantie werd bij de gastheer.
- Wolters, hoe komt me oom aan dat prroza? Hij had het moeten van buiten leeren en niet aflezen van een drukproef, die morgenavond in de krant staat. Heb jij het zoo mooi voor 'm opgesteld?
Wolters haalde de schouders op.
- Nou?
- Ik niet...
- Dan is 't van Hamster. Van hem had ik het fijner verwacht.
- Vondt u het géén mooie toespraak? vroeg Meta. En met die toespeling op Schiller?
- Ja, die is natuurlijk van Hamster. Oom en Schiller!
- U bewondert uw oom maar matig!
- Jawel. Maar op zijn eigen terrein. Oom en kunst, da's klinkklaar onzin. Boksen, worstelen, à la bonn' heur'. Ofschoon hij zelf vooral knap goochelt.
- Nou, houd nu maar op! kwam Wolters.
- Ben je bang dat je baas het hoort?
- 'k Vin dat jij het je oom moest laten hooren.
- Vlan! lachte De Ridder. 't Was immers maar mallen!
Meteen werd er aan een glas getikt. Hamster was opgestaan, ook hij speechte! Meta schrikte; waarom ook hij? Verrast hoorde zij Fransch van hem; zijn toon stelde
| |
| |
haar terstond gerust. Hij koos de woorden juist op maat; sprak bijna zacht, doch voor elk verstaanbaar. Geen toost die schalde, bedaard, steeds waardig. Gastheer en gastvrouw, de firma Mense, iedereen kreeg eerst zijn deel; doch het wàs vóór de artiesten, des lands vertegenwoordigers. De ethische factor in alle kunst, de hooge ethiek in België's lijden: dat prachtige voorbeeld aan wereld en toekomst. Meta dacht: Tuinstra zou wel gelijk hebben; wat Zwart had gesproken, zou ook wel van Bert zijn; nu zei hij het zelf, in eigen trant - nu maakte het blijkbaar sterke indruk. De meneer van de legatie was opgestaan, anderen rezen, alle mannen, alleen de dames bleven zitten - Meta zag dit, toen zij al stond. Bert's blik doorflitste even de hare; Meta voelde blij zich blozen, graag zou ze hem hebben toegeknikt. Doch opeens - wat was 't geweest? Versuft zat Meta achter haar tafel. Iedereen stond, niemand merkte haar op; ja; Wolters! Zou ook hij hebben gezien? Zij moest zich beheerschen; maar wat kon het zijn? Isa, was zij wèrkelijk zóó? Dreigde er ernst door de grapjes van Tuinstra? Dan zou die jongen toch zoo niet spotten! Maar wat zij had gezien, gezien! Toen de mannen stonden en kwamen naar Hamster, Zwart de eenige die nog zat; toen, bedaard, als iets gewoons, lei hij zijn arm om Isa's middel. De bruut, die onbeschoft opkeek naar haar, terwijl ze gisteren vóór zijn portret stond, deed natuurlijk ergere dingen; het om-haar-geld getrouwde vrouwtje zou wel heel veel moeten dulden. Maar dat Isa hem aankeek en knikte! Pralend veerde hij dan overeind. Grapje? Spel? niets dan koketterie? Maar wat voor manieren, als het een grap was! Een man, zoo bot tot alles in staat - en Isa bij háár huwelijksleven... Dus... Ach nee, het kon geen ernst zijn, hoe zou die geheim blijven voor haar broer? Zwart was een knappe, sterke man, maar dàt...bij zijn verhouding tot Bert... Koketterie,
maar wat voor een vrouw dan, zooals ze beneden begon met die Zoelens en toen 't geginnegap met Bor, en nu met Zwart, daar zijn eigen vrouw bij zat, als ten aanschouwen van de gasten....
Een schijnlach als gehaakt om 'r mond, zat Meta en zag noch luisterde. Met een rest van zelfbeheersching, bleef ze althans eenigszins reageeren op wat er rondom haar gebeurde. Telkens zei ze enkele woordjes. Maar die vrouw... God,
| |
| |
kon het waar zijn?! Isa, wie zij háár geheim gaf, met wie ze gemeenzaam werd òm Baasje, door wie ze haar relaties kreeg .. Maar 't kòn niet wezen! Bert duldde veel, maar van de pleegmoeder van zijn jongen zou hij slechtheid niet verdragen; en iets wézenlijks móest hij merken. Aanstellerij... het woord voor Isa! Zwart was net een man voor haar. Samen een span in onbeschoftheid. Arme Bert, wat moest hij lijden! Dit had hij gelukkig niet kunnen merken.
* * *
Er waren nog een paar toosten gekomen. Tuinstra wist Meta grappig te plagen. In haar nood had ze hoofdpijn gejokt. Geduldig spotte hij: - Kraakporcelein! waarop ze alle vier hartelijk lachten. Toen ontstond er misverstand; Meta dacht, verruimd, dat het uit was; werkelijk gingen er menschen weg; maar ‘de gezelligheid werd verplaatst’, volgens de boodschap die Zwart klaroende - en even later danste Meta, nadat de onzichtbare musici de terugkomenden met de Brabançonne en het Wilhelmus hadden ontvangen.
Nu, echter, tufte zij eindelijk huiswaarts. Een omweg hadden zij nog te maken, want de oude heer Zoelens reed mee. Doch nu werd Meta alles helder. In verbaasde beschaming hoorde zij aan.
Op enkele jongelui na, onder wie Kees Tuinstra, waren ze de laatste vier gasten geweest en Zwart was mee naar beneden gegaan om de chauffeur instructies te geven. Zijn grapjes bereidden al eenigszins voor, doch nauwelijks was de auto in gang, of Isa kwam gul-vriendelijk los:
- Wil jij nu vast 'es 'n nieuwtje hooren, dat morgenavond staat in Het Nieuwsblad? Ik kom bij het Residentie-Tooneel.
- Als gast, zei haar broeder.
- Voorloopig als gast. Je bent toch voorgesteld aan Drammer? Over een maand gaat zijn nieuwe stuk. Het speelt op een Javaansche plantage en ik debuteer in sarong en kabaai. Nietwaar, meneer de president-commissaris?
Zoelens knikte en lachte sissend.
J. de Meester. |
|