stellen van voorwaarden kunnen waarborgen, dat het nieuw te stichten gebouw niet storend werkt, doch zich aan zijn omgeving aanpast.
Juridische bezwaren tegen een verordening volgens dezen opzet bestaan er niet, voorzoover ik weet. Een gemeenteverordening mag het eigendomsrecht beperken, zoolang deze beperking maar niet met feitelijke onteigening gelijk staat, Binnen die grens is de gemeente vrij en is het niet meer een vraag van legaliteit, doch van opportuniteit. Alleen wegens strijd met het algemeen belang kan dan nog vernietiging volgen. Doch daarvoor behoeft, naar ik meen, geen vrees te bestaan. Reeds het feit, dat de regeering zelf het plan voor een monumentenwet met zich omdraagt, zal haar beletten een ingrijpen der overheid, gelijk hier wordt voorgesteld, als strijdig met het algemeen belang te bestempelen. Maar ook als men de vraag op zich zelf beschouwd komt men tot dezelfde conclusie. Of is het geen gemeentebelang van de eerste orde, dat een stad haar eigen, door de historie gevormd, karakter bewaart? Is het niet voor hare bevolking van de grootste beteekenis, dat deze kan leven en streven in de schoone omgeving, door het verleden geschapen? Laat niet de dagelijksche gang langs onze grachten vol stemming of over het wijde plein, waar een oud stadhuis plechtig staat, omgeven door een krans van oude gevels, een dieper indruk na, dan het beste onderwijs in kunstgeschiedenis en het trouwste museumbezoek kunnen doen?
Welke onzer steden zal de eer opeischen hier voor te gaan? Zal het onze hoofdstad zijn, wier verordeningen zoo vaak het prototype werden van gemeentelijke wetgeving door het gansche land? Of de residentie, wier pas ingestelde directie van kunsten en wetenschappen hier een nieuw veld van arbeid zou vinden? Of wil men de eer laten aan Dordt met zijn havens of aan Monnikendam met zijn prachtige grachtjes? Het doet er ook eigenlijk niet toe wie begint. Als maar ergens de hand aan het werk wordt geslagen, zullen ongetwijfeld andere gemeenten spoedig volgen.
S. van Brakel.