De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
De tweede volksraadszitting.IITusschen het sentiment in het staatkundig leven in Holland en in Indië bestaat een principieel verschil. In Indië staat boven het landsvolk eene regeering van een ander ras, zoodat elk streven naar politieke vrijheid en ontwikkeling tevens steeds min of meer een strijd is tegen het vreemde ras, tegen den invloed van het vreemde kapitaal. Het feit dat bedoelde ontwikkeling te lang is tegengehouden, heeft het staatkundig leven disharmonisch doen uitgroeien en tot pathologische uitwassen geleid. Reactionaire geesten - en die zijn er in Indië nog te over - nemen uit die ziekteverschijnselen aanleiding een nog sterker verdrukking van den groei aan te bevelen. Twee der kundigste en invloedrijkste Volksraadsleden, de vaak onder de meer behoudende elementen gerekende Mr. s' Jacob en de meer vooruitstrevende Mr. Dr. Schumann (beiden lid van den N.I.V.B.) hebben bij de algemeene beschouwingen aan deze verschijnselen aandacht geschonken. Mr. s' Jacob zeide: Ook ik beschouw het geval Kromo tot een zekere grens als een ziektegeval. Ik zeg tot een zekere grens, daar ik onderscheid maak tusschen de symptomen, die zich uiten in een streven naar hervorming en vooruitgang, die ik wel verre als van pathologischen aard te beschouwen, integendeel als teekenen van gezondheid en levenskracht begroet, en de symptomen, die zich uiten in een bandeloos optreden en soms in uitspattingen. Voor zoover ik het geval Kromo als een pathologisch geval beschouw, verschil ik echter met mijne genoemde medeleden (de Indische volksleiders) van zienswijs over den aard, de oorzaak en het geneesmiddel daarvan. | |
[pagina 329]
| |
Mr. Dr. Schumann sprak in zijn rede een oordeel uit dat later door zeer velen bleek te worden gedeeld: Deze Volksraad is te laat gekomen, vele jaren te laat, nadat de bevolking er reeds lang rijp voor was geworden. Daardoor is veroorzaakt de groote achterstand op staatkundig en sociaal gebied, en daardoor heeft de instelling van dezen Volksraad niet beantwoord aan de verwachting, welke men zich in Holland daarvan had gemaakt. Want het lange talmen heeft veroorzaakt, dat de instelling van den Volksraad niet is beschouwd als een gunst, waarvoor dankbaarheid past, maar als een door de politieke partijen afgedwongen concessie, en dergelijke concessies vragen altijd naar meer... Vonden de woorden van dezen spreker steun naar ‘rechts’ in de zooeven geciteerde van Mr. s'Jacob, meer naar links werden zij gretig aanvaard en nog wat aangedikt. De grepen die volgen beschouwe men nu als uitingen van volksgroepen die, politiek te lang verdrukt en ondervoed, niettemin gegroeid maar deswege juist hongerig zijn, die, in een taaie, harde ergenis over geleden onrecht, in deels ziekelijke neigingen en driften leven. Dit alles nauwelijks gemaskeerd door de uiterlijke zachtheid der Oostersche conventie of de traditioneele ingetogenheid tegenover den overheerscher wiens systeem eeuwen lang tot veinzerij en onoprechtheid dwong. | |
§ 1. Geestelijke ontwikkeling.De hoofdindruk, dien men medeneemt van het aanhooren der algemeene beschouwingen, is, dat er bij de Inlandsche bevolking algemeen een drang bestaat naar ‘les droits de l'homme’, want eenstemmig zijn de klachten over ongelijkheid en willekeur in wat voor hen heet te zijn het Recht. Klachten, telkens herinnerend aan die welke in Frankrijk vóór de Revolutie werden gehoord. Wel hebben wij hier geen formeele ‘lettres de cachet’, | |
[pagina 330]
| |
maar niettemin kan toch elke Inlander maanden lang in voorarrest worden gesteld, omdat hij - vaak op beschuldiging van iemand, die hem haat, dan wel aast op zijn vrouw of zijn bezit - verdacht wordt van een of andere misdaad, zonder dat zijn persoonlijke veiligheid tegenover net bestuur omgeven is met die waarborgen, welke sedert de Revolutie in wet en grondwet werden neergelegd. Bij den sterken drang naar politieke ontwikkeling heeft vrijwel geen Chinees, Arabier of Inlander stemrecht. Recht van vergadering wordt nog steeds gemist. De belastingheffing geschiedt vaak zeer willekeurig. En zoo is er zooveel. Welke gevoelens die ongelijkheid in rechtsbedeeling en bestuursvoering bij de bevolking hebben gewekt, verneemt men het best uit den mond der partijleiders zelf. De heer Tjokroaminoto, leider der S.I., riep uit: Wie is zondiger, een S.I.-lid, dat excessen heeft begaan, of een ambtenaar, die onrecht of willekeur heeft gepleegd? Heeft zelfs het Recht, vooral het op dualisme berustend Indische Recht, niet zijn excessen? Deze excessen zijn bij duizendtallen aan te wijzen, de vonnissen waarbij onrecht hoogtij viert! Ontelbaar zijn de Inlanders, die op willekeurige wijze van hun dierbare vrijheid beroofd zijn, en maanden, ja jarenlang zonder schuld in preventieve hechtenis moesten zitten. Hebben de ambtenaren en beambten, die op zoodanige wijze iemand van zijn vrijheid hebben beroofd, geen excessen begaan? Kunnen zulke handelingen niet verklaard worden als excessen van het Recht? | |
[pagina 331]
| |
wantrouwen, dat zich uit in de vrees, dat het den onderdrukker slechts te doen is voordeel uit hem te halen. De gehoorzaamheid wordt hem knellend. Wie den Javaan ook maar eenigermate kent, weet wat van die juiste woorden de bedoeling is. Maar het effect? Zeker: na het heilzame onderzoek-Liefrinck zijn in de belastingheffing in de buitengewesten verbeteringen aangebracht. Evenwel blijft zij nog een zwakke stee in het landsbestier. Een ontwerp voor moderne strafvordering is op komst, maar... wegens personeels-gebrek zal het slechts in één gewest, Semarang, vooreerst kunnen worden ingevoerd. Aan een herziening der kiesordonnatie wordt gewerkt. Het recht van vereeniging en vergadering - uitvoering art. 111 Reg. Reg. - zal, de toezegging werd onder den druk der tijdsomstandigheden gedaan, weldra geregeld worden. Maar van dit alles geldt weer, wat Mr. Schumann van de instelling van den Volksraad en andere hervormingen zei: Het komt te laat! Nederland komt met zooveel te laat. Bovenal met zijn onderwijs. Ver achter de Philippijnen (zelfs onder Spaansch bestuur) of Britsch-Indië aan. Daardoor is er geen voldoende basis van volksontwikkeling. En nu er dringend behoefte is aan uit het volk voortgekomen juristen, medici, technici, onderwijzers, staat er geen tiende deel gereed van het aantal dat er noodig is! Men heeft hier op het gebied van malariabestrijding, hospitaalwezen, irrigatie, boschexploitatie, rechtspleging, politie en onderwijs in hoofdzaak dezelfde behoeften als op de Philippijnen. Daaruit volgt dat er dus in Indië naar verhouding evenveel en even bekwame krachten noodig zijn als ginds. Amerika slaagde er spoedig in die krachten te vormen. Wij niet! Waarom niet? De elementaire volksontwikkeling der Philippino's was door de Spaansche geestelijkheid veel hooger opgevoerd dan die der Indiërs door ons Gouvernement. Dit bleek toen de Amerikanen kort na de verovering van de Spaansche kolonie in 1902 een volkstelling hielden. Ongeveer 50% van de bevolking kon toen voor dat doel voldoende lezen en schrijven. Bij ons moest de telling worden uitgesteld, omdat er niet eens genoeg tellers | |
[pagina 332]
| |
te krijgen waren, want niet 50%, maar slecht 1.5% der volwassen bevolking is op Java en Madoera niet-analphabeetGa naar voetnoot1). Dit analphabetisme maakt ook het kiesrecht-vraagstuk zoo moeilijk. Het volk wil van zijn overtuigingen doen blijken en zijn vertegenwoordigers zenden naar Regentschaps-, Gemeente- of Volksraad. Maar hoe kan aan dit verlangen op groote schaal worden voldaan wanneer slechts anderhalf procent in staat is om naar behooren een stemkaart te lezen en in te vullen? Toch leeft de sociale en politieke drang in veel meer dan dit kleine percentage; doch door achterstand in de volksontwikkeling kan die drang geen normalen uitweg vinden. Terwijl hier begrijpelijkerwijze gelijke verlangens en behoeften opkomen als in de naburige koloniën, is het een vooralsnog onoplosbaar probleem om aan die op zich zelf zeer rechtmatige eischen met den gewenschten spoed te voldoen. En blijft die voldoening uit, dan is er groote kans, dat de drang te machtig zal worden en niet meer te beheerschen door het Ned. Indische Gouvernement. Achter de huidige volksleiders staan jeugdiger, meer revolutionaire elementen. Zoolang de eersten in voldoende mate hervormingen tot stand kunnen doen komen, gaat alles goed. | |
[pagina 333]
| |
Maar door de impasse, waarin, vooral vanwege het personeelsgebrek, vaak de Regeering verkeert, is de kans groot dat de actie der huidige leiders naar het gevoelen der bevolking niet voldoende resultaat oplevert en zij daarom door jongeren op zijde zullen worden gedrongen of uit eigen beweging op zij zullen gaan. Ik zou namen kunnen noemen van invloedrijke Inlandsche Volksraadsleden, die een politiek van geleidelijke, zij het krachtige, hervorming voorstaan, doch die, in moedeloosheid over het weinige dat zij in dit opzicht bereiken, er ernstig over denken hun plaats af te staan aan jongeren, die met minder bedachtzaamheid zullen trachten te verkrijgen wat begeerd, maar niet gegeven wordt. Alleen bij deze simpele aanvullingsbegrooting kwam weer in alle hevigheid uit, hoe er een vrijwel onbegrensd aantal medici, juristen en onderwijzers uit de bevolking moet worden gerecruteerd, teneinde den achterstand op het gebied van hygiëne en ziekenverpleging in te halen, en in de dringende behoefte aan beter en vollediger rechtspraak te voorzien. De Directeur van Justitie acht noodig een omzetting van de rechtsschool, nu een zuiver middelbare vakschool, in een juridische faculteit, of althans instelling voor hooger onderwijs, waar 80 a 100 juristen per jaar worden afgeleverd. Minstens het overeenkomstige is noodig voor de scholen tot opleiding van Inlandsche artsen. En al kwam het nu juist bij deze begrooting niet ter sprake, hetzelfde geldt voor ingenieurs, veeartsen, landbouwleeraren, leger- of politieofficieren, allen noodig om de onhoudbare toestanden te boven te komen die er ook op het gebied van watervoorziening, volkshuisvesting, verzorging van den vee- en paardenstapel, landbouwvoorlichting, openbare orde en veiligheid bestaan. Wanneer men de behoeften der verschillende diensten en particuliere ondernemingen in de allernaaste toekomst bestudeert, leidt een matige raming tot een gemiddelde vraag per jaar van minstens tachtig juristen, minstens tachtig ingenieurs, minstens tachtig medici, en evenveel landbouw- of veeartsenijkundigen; te zamen dus ruim driehonderd personen die een hoogere vorming hebben genoten. De Volksraad heeft zich dan ook eenstemmig uitgesproken voor de oprichting van een Hoogeschool in Indië, naast de Technische Hoogeschool, | |
[pagina 334]
| |
het geschenk der heeren Van Aalst c.s. aan de Deputatie Indië Weerbaar. De studenten dezer hoogescholen zullen hun vooropleiding genieten aan de Algemeene Middelbare School, een soort lyceum - de H.B.S. neemt in het Indisch onderwijsstelsel terecht een ondergeschikte plaats in - met driejarigen cursus, als bovenbouw te beschouwen van de gewone eveneens driejarige mulo-school. Schat men het aantal leerlingen, dat een A.M.S. voorloopig per jaar met parallelklassen kan afleveren op 30,Ga naar voetnoot1) dan zijn er dus, om de nu reeds bestaande behoefte aan uit de bevolking voortgekomen medici, ingenieurs, juristen enz. te bevredigen - een behoefte die over eenige jaren weer grooter zal zijn - 10 Algemeene Middelbare Scholen noodig. Nu wordt nog slechts de eerste dit jaar in Djokja geopend, en dat nog alleen dank zij de volhardende doorzetting van den huidigen Directeur van Onderwijs en Eeredienst! Maar aan academisch gevormde personen alleen heeft men niets. Gemiddeld zijn er op elk hunner zeker vijf middelbaar geschoolden noodig, die als assistent, opzichter, griffier, op de particuliere en openbare kantoren, ondernemingen, laboratoria, een betrekking vervullen. Er zouden eigenlijk nu reeds per jaar een 1500 dier krachten noodig zijn. Acht men het mogelijk dat door elk der middelbare onderwijsinrichtingen gemiddeld aan 30 leerlingen per jaar het einddiploma wordt verleend, dan zijn er minstens 50 van de bedoelde inrichtingen noodig. Van deze minstens 50 inrichtingen bestaan er nu slechts 24: namelijk 3 middelbare technische scholen, 3 particuliere en 13 openbare muloscholen, benevens de vooropleiding tot Stovia, Nias, Middelbare Landbouwschool, Veeartsenijschool en Rechtsschool. Het stelsel van het hoofd van het Onderwijsdepartement, dat uitgaat van de overweging, dat eigenlijk nu reeds het aantal mulo-, kweek- en andere scholen verdubbeld en als basis daartoe het aantal Hollandsch-Inlandsche en Hollandsch-Chineesche scholen verdriedubbeld moet worden, staat dus op een zeer reëelen grondslag. Zooals Mr. Creutzberg echter | |
[pagina 335]
| |
ook zelf vooropstelt, zal er, zoodra die omvang bereikt is, eerst recht met uitbreiding voortgegaan moeten worden, hetgeen mogelijk zal zijn, omdat er dan meer materiaal is om leerkrachten uit te vormen. Door het vorenstaande moge het duidelijk zijn, dat de onderwijsbehoefte in Indië allerminst voortspruit uit behoefte aan geestelijke verfraaiing of om het geluk dat kennis heet te brengen. Neen, onderwijs is hier een eerste behoefte, welke dringend moet worden vervuld, opdat de landbouw door goede leiding voor genoeg voedsel zal kunnen zorgen, opdat het trek-, ploeg- en slachtvee onder deskundige voorlichting gedije en niet, zooals nu, achteruitga, opdat nog vele woeste velden geïrrigeerd en bosschen in de Buitengewesten geëxploiteerd worden, opdat de op veel plaatsen angstwekkende ziekte- en sterfte-cijfers dalen, opdat het rechtsgevoel van het volk worde bevredigd, alle Inlandsche ambtenaren van hoog tot laag voor hun taak voldoende onderlegd blijken, en opdat de aanzwellende sociale en politieke volksovertuigingen behoorlijk tot uitdrukking kunnen komen. Onderwijs, al maar meer onderwijs, is voor Indië de allereerste voorwaarde, zoowel voor zijn materieel als zijn sociaal bestaan. En daarom scholen! scholen! scholen!
Mr. Creutzberg, die reeds door zijn monumentale rede in de eerste zitting den systematischen opbouw van het Indisch onderwijsstelsel vastberaden had aangegeven, besprak bij deze aanvullende begrooting de voorziening in de behoefte aan leerkrachten. Zijn uiteenzetting berustte op de even practische als juiste grondgedachte dat Indië op den duur zelf de onderwijzers moet kunnen leveren, die het voor de ontwikkeling van zijn bevolking noodig heeft. Daartoe moeten hier een voldoend aantal kweekscholen bestaan. Om evenwel die inrichtingen met leerlingen te kunnen bevolken, moeten er eerst meer lagere en mulo-scholen zijn, dus ook meer onderwijzers. Men draait hier in dit opzicht in een vicieusen cirkel rond: Om meer leerkrachten te vormen zijn er meer kweekscholen, maar om meer kweekelingen te krijgen zijn reeds bij voorbaat meer leerkrachten noodig! Deze noodlottige kringloop is natuurlijk maar op één wijze | |
[pagina 336]
| |
te doorbreken, namelijk door op uitgebreide schaal, zoowel vanwege het Gouvernement als van particuliere zijde, onderwijzers uit Holland te laten komen, teneinde zoowel bij de gewone als bij de kweekscholen te worden aangesteld. De leider van het Onderwijsdepartement onderscheidde in dit verband drie perioden. De eerste daarvan omvat de eerstvolgende drie à vier jaar. In dat tijdperk blijken de vooruitzichten op de uitzending van volledig bevoegde onderwijzers, die met een toelage van landswege studeeren voor de hoofdakte, niet ongunstig. Maar daar staat tegenover, dat in de eerstvolgende jaren veel verlofs-en pensioensaanvragen te wachten zullen zijn, zoodat het niet onmogelijk is, dat het een tegen het ander opweegt. Er zou dan in die jaren geen vooruitgang zijn. Dit heeft er toe geleid het plan te overwegen om in de eerstkomende jaren onderwijzers uit Nederland te betrekken op kort dienstverband of zelfs zoo mogelijk gedetacheerde onderwijzers hierheen te doen komen. - Iets wat alleen slagen kan wanneer de voorwaarden in Holland coulant en tactvol worden gesteld. Daaraan ontbreekt nogal eens wat. Voor de tweede periode overweegt de Regeering het plan om in Nederland op tijdelijken voet (het geldt immers mede slechts een overgangstijdperk) een aantal kweekscholen op te richten voor onderwijzers bestemd voor den Indischen dienst. Evenwel onder dit voorbehoud, dat de plannen, die de Regeering op dit gebied koestert, ook door het Opperbestuur aanvaard worden.Ga naar voetnoot1) De uitvoerbaarheid van die plannen kan in Nederland beter beoordeeld worden dan hier. Het derde tijdvak breekt aan, wanneer Indië zijn eigen onderwijspersoneel kan opleiden. Dit was de verrassing, die de rede van Mr. Creutzberg | |
[pagina 337]
| |
bracht: Een aantal, later bleken het er zeven à acht, tijdelijke kweekscholen in Holland teneinde in de Indische behoeften te voorzien. En die scholen zelf boden ook dadelijk een belangrijke verbetering. De aldaar te geven opleiding toch - aldus het plan - zal aansluiten op een driejarige H.B.S. of muloschool, vijf jaren duren, Maleisch, Land- en Volkenkunde van Indië omvatten, en besloten worden door een schooleindexamen, dat één enkele bevoegdheid geeft, zoodat de splitsing in hoofd en hulpakte wordt opgeheven. Door een dergelijke opleiding wordt niet alleen tegemoet gekomen aan ernstige verlangens der Nederlandsche en der Indische onderwijskringen betreffende de verbetering in de vorming van onderwijzers. Verhinderd wordt tevens dat hulpakte-bezitters naar Indië komen, waar zij een tractement verdienen, waarvan zij, althans getrouwd, op de groote plaatsen niet leven kunnen. In verband nu met het bovengenoemde voornemen tot verdubbeling van het aantal mulo- en kweekscholen en tot verdriedubbeling van het aantal lagere scholen, berekende Mr. Creutzberg, dat vooreerst per jaar een 150 volledig bevoegde leerkrachten noodig zijn. Deze moeten nog allen uit Nederland komen. Maar naarmate zij hier gevormd kunnen worden, zal de bovenbedoelde kweekschool-opleiding in Holland kunnen worden ingekrompen. Hoe dringend noodig de Volksraad een dergelijk belangrijke uitbreiding van de vorming van leerkrachten achtte, bleek uit de verdere behandeling van de onderwijsbegrooting. Had de Directeur van Onderwijs en Eeredienst bij de huidige formatie gewezen op een tekort van 34 onderwijzers met Europeesche bevoegdheid bij de Holl.-Inlandsche en Holl.-Chineesche scholen, de Heer Van Hinloopen Labberton, die in dezen de oppositie leidde, vond de formatie reeds op zichzelf niet voldoende en becijferde dat, voldeed zij aan de wenschen van hem en de zijnen, er een tekort van niet minder dan 514 onderwijzers voor genoemde scholen zou bestaan. Op grond van die inzichten vooral bepleitte de heer Labberton dan ook zijn amendement, om al dadelijk in Indië drie kweekscholen op te richten ter opleiding voor de hulpakte. | |
[pagina 338]
| |
De reden, waarom Mr. Ceutzberg dit amendement niet wilde overnemen, was, dat de regeling van de bezoldiging dier hulpakte-bezitters nu onmogelijk is vast te stellen, daar het gansche bezoldigingsvraagstuk juist in behandeling is, zoodat op de oplossing daarvan moet worden gewacht. De voorstellers echter van het amendement, die aan de medegedeelde plannen der Regeering niets wilden veranderen, verweten haar, dat zij, behalve de oprichting van kweekscholen in Holland, ook niet die van kweekscholen in Indië ter hand nam, ten einde daardoor des te sneller in den onderwijzersnood te kunnen voorzien. Het amendement-Labberton werd met 20 tegen 16 stemmen door den Volksraad aangenomen. Wanneer men het gezag van Mr. Creutzberg in dit college kent, en de onmiskenbare beteekenis van zijn argumenten in aanmerking neemt, kan deze uitslag niet anders worden beschouwd dan als uiting eener diepgewortelde overtuiging bij de meerderheid van den Raad, dat vrijwel elk middel te baat moet worden genomen om meer, meer, aldoor meer scholen te verkrijgen. Voor het amendement hebben gestemd de heeren: Moeis, Schumann, Kamil, Waworoentoe, Soselisa, Thajeb, Tjipto Mangoenkoesoemo, Djajadiningrat, Atmodirono, Sastrowidjono, Oetoyo, Rivai, Laoh, Teeuwen, Labberton, Stibbe, Cramer, Dwidjosewojo, Prangwadono en Tjokroaminoto. Tegen stemden de heeren: Stokvis, Schmutzer, Birnie, Kan, Ketner, Koesoemo Joedo, Koning, Whitlau, Pabst, Gerritzen, Lim A Pat, Coster van Voorhout, s' Jacob, Bergmeyer, Van der Jagt en de Voorzitter. Voor stemden dus alle Inlandsche leden, ook de meer conservatieven onder hen, op een na, alsmede alle vooruitstrevenden, behalve de heer Stokvis, inspecteur M.O. Tegen stemden de behoudenden en reactionairen. Indië mag verwachten, dat de Minister van Koloniën en de Staten-Generaal het hooge belang beseffen van het Regeeringsvoorstel tot oprichting van kweekscholen in Holland, benevens tot het uitzenden van leerkrachten met kort dienstverband of in detacheering, want ieder, van den laagsten onderwijzer tot den hoogsten ambtenaar of staatsman toe, moet medewerken tot het welslagen van de grootsche maar moeilijke taak, welke het openbare en particulier onderwijs | |
[pagina 339]
| |
in Indië volbrengen moet, op straffe van Nederland in zijn koloniale roeping jammerlijk te zien mislukken. | |
§ 2. Oeconomische ontwikkeling.De Sarekat Islam heeft in hoofdzaak den klassenstrijd aanvaard - welke in menig opzicht door nationalistische tendenzen verscherpt wordt, - ook al zijn er onder de leden dier partij zoowel kleine burgers als eigenlijke proletariërs, beide behendig samengebracht in één politieke actie. De anti-suiker-campagne der S.I. bijv. komt zoowel uit concurrentie van Inlandsche met Europeesche grondhuurders als uit conflicten van werknemers en werkgevers voort. Een uiteenzetting van het S.I.-standpunt gaf, bij de algemeene beschouwingen, de heer Tjokroaminoto: Met het verloren gaan der overtuiging, dat de wetten het belang der bevolking dienen, is meteen de gedachte geboren, dat zij, tegen dat belang in, de belangen van een andere partij dienen. De S.I. begon van toen af haar aandacht te wijden aan de wetten en het bestuurstelsel, waaronder de bevolking leeft. En de feiten hebben bij haar de overtuiging doen groeien, dat die wetten en dat bestuurstelsel de belangen dienen moeten van het kapitalisme. Wet en overheid verklaren de bevolking onmondig, en bepleiten de noodzakelijkheid van hare bevoogding, wanneer het geldt haar rechten en medezeggenschap in het bestuur toe te kennen, maar stellen zich boven de partijen, als het er op aan komt, die bevolking te beschermen tegen economische overheersching door het zondig kapitalisme. Dan laten zij die bevolking zoogenaamd de volle vrijheid om voor zichzelf te beslissen. Dit is b.v. het geval bij het sluiten der huurovereenkomsten tusschen den landman en de suikerfabriek, ondanks het feit, dat ook de adviseurs der Regeering vrijwel eenstemmig hebben verklaard, dat de groote landbouwondernemingen in het algemeen en de suikerindustrie in het bijzonder een fnuikenden invloed uitoefenen op de bevolking. Eveneens is dit het geval bij het sluiten der arbeidsovereenkomsten voor de buitengewesten. Meedoogenloos wordt dan de bevolking overgeleverd hier aan de poenale sanctie, daar aan het noodlottige voorschottenstelsel. Het spreekt vanzelf, dat deze soort van onpartijdigheid in de Inlandsche wereld als de meest krasse partijdigheid wordt beschouwd. | |
[pagina 340]
| |
En de S.I.-leider vatte zijn betoog samen in de uitspraak, dat op rekening van zijn partij moest worden gesteld: het aankweeken van het besef, dat het zondig kapitalisme de vijand is der bevolking en een beletsel vormt voor hare oeconomische ontwikkeling. Tot zoover de heer Tjokroaminoto. Ongetwijfeld heeft vooral de invloed van de Ind. Soc.-Dem. Vereeniging - voornamelijk de heeren Sneevliet, Baars en Semaoen - het besef van het bestaan van oeconomische tegenstellingen zeer bevorderd. Evenwel, evenals in den politeken strijd, zijn ook in den socialen de strijdwijzen nog vaag omlijnd. Van een in modernen zin georganiseerd Inlandsch proletariaat bespeurt men - van enkele uitzonderingen als de Vereeniging van Spoor- en Tramweg-personeel afgezien - zelden blijk; maar komen zal het waarschijnlijk, en gelukkig. Want een modern kapitalisme behoeft, om in evenwicht te blijven, als complement moderne vakorganisaties. Ook in een kolonie. Dit werd zelfs zeer terecht ingezien door den suikerindustrieel Dr. Schmutzer, die vakvereeniging en wetgeving de twee krachten noemde om de volkswelvaart te bevorderen. In hare memorie van antwoord had de Regeering ten opzichte van de Europeesche ondernemingen een ruim standpunt ingenomen. Zij zegt daar: Zooals uit de installatie-rede bij de opening van den Volksraad blijkt, is de Regeering van oordeel, dat de Europeesche cultuur-ondernemingen inderdaad een maatschappelijke taak te vervullen hebben tegenover de bevolking, en dat ook haar eigenbelang gebiedt daarvoor een open oog te hebben. Een onderneming is slechts dan goed beheerd, wanneer zij | |
[pagina 341]
| |
onder de op- en omwonende bevolking behoorlijke levensomstandigheden weet te scheppen en een goede verstandhouding tusschen de bevolking en haar personeel weet te bewaren. Vermag zij dit niet, dan kan haar arbeid op den duur niet vruchtbaar zijn. Voegt men hierbij dat de Regeering vastbesloten is de poenale sanctie binnen zeer korten tijd af te schaffen, dat een commissie voor arbeidswetgeving op Java en Madoera op het punt staat haren arbeid aan te vangen, dat in eenige arbeidsconflicten, onder andere in dat met het Inlandsch Pandhuispersoneel te Grissee, de Gouverneur-Generaal zoowel tegenover de moord en brand schreeuwende conservatieven als tegenover dit personeel zelf een even vastberaden als moderne houding heeft aangenomen, dan blijkt uit dit alles dat de S.I. een groote fout beging door het uitheemsche kapitalisme en de huidige Regeering geheel en al op één lijn te stellen. In politieken zin is er tusschen de Regeering en een groot deel van het cultuur- en handelskapitaal een belangrijk onderscheid. Het is voornamelijk slechts het kapitaal voor zoover het onder leiding van in Indië gevestigde directies staat, dat in hoofdzaak de Regeeringspolitiek steunt. Van de meeste ondernemingen bevinden zich de directies in Nederland. Daar wordt dus de handelspolitiek van Indië voor een groot deel vastgesteld. En daarbij wordt met de belangen van dit land zelf niet altijd voldoende rekening gehouden. Vroeger, toen vrijwel alle producten naar Nederlandsche markten werden gevoerd - het echte koloniale stelsel - kwamen die belangen uitteraard niet in tel. Maar met het streven van Indië naar zelfbestuur gaat gepaard de drang om hier te doen beslissen waar de producten van het land ter markt zullen worden gebracht. Het is voor de Indiërs natuurlijk van het grootste belang, dat hier zooveel mogelijk markten worden gevestigd. Dat de Regeering ten aanzien der tin-markt daartoe zeer krachtig heeft medegewerkt, heeft algemeen waardeering gevonden, behalve bij hen, die liever aan Amsterdam dan aan Batavia de voordeelen der tinmarkt gunden. Zoo is het ook met | |
[pagina 342]
| |
andere producten. Toen men in Holland den zetel der suikerproducenten-vereeniging niet in Indië wilde laten, staakte de Regeering oogenblikkelijk hare medewerking tot instandhouding der suikerpool. Het devies uit de beteekenisvolle rede, waarmede Gouverneur-Generaal den Volksraad installeerde: Indië kan ook in oeconomisch opzicht niet langer een filiaal blijven, is blijde begroet en reeds tot een leuze geworden. Door de ondernemingen nu, wier directies in Indië gevestigd zijn, zooals Javasche Bank, de Escompto Mij., verschillende Bandoengsche ondernemingen, in zekeren zin ook de Kon. Paketvaart Mij, is met dit streven om de handelspolitiek van Indië hier te doen bepalen steeds groote instemming betoond. In het algemeen is het Indische kapitaal veel vooruitstrevender en de drang naar autonomie veel beter gezind dan het Nederlandsche. Dit laatste, dat in Indië nog zulk een vruchtbaar terrein vinden kan, zou onverstandig doen langer de verandering voorbij te zien, welke in de verhouding tusschen moederland en kolonie op oeconomisch en en staatsrechtelijk gebied plaats grijpt; - eene verandering die, mits wel begrepen, voor vruchtbare samenwerking geen enkel bezwaar oplevert.
Bij de begrooting kwam eigenlijk maar één zuiver oeconomisch onderwerp aan de orde: de bevordering der inheemsche grootindustrie. Dit is een der vele lijdensproblemen voor allen, die in Indië den handelswedijver der volkeren niet door talmen achteruit willen zien dringen. Nadat men reeds tien jaar over de industrialiseering van Indië bezig was, werd in 1912 door Gouverneur-Generaal Idenburg - voortreffelijke daad - de Commissie voor de Fabrieksnijverheid geïnstalleerd. Wie eenige jaren later zag in hoe korten tijd geweldige industrieele scheppingen, uitbreidingen en hervormingen in de Europeesche staten mogelijk bleken, begreep niet en zal nooit begrijpen, dat er na die tien nog weer zes volle jaren werden vereischt, om over nijverheidsbevordering zeer interessant te delibereeren, te correspondeeren, te publiceeren, maar vrijwel niets te doen. Waren de tijden moeilijk? | |
[pagina 343]
| |
Slechts ten deele. Het isolement van Indië bood voor verschillende takken van nijverheid een uitstekende beveiliging om welig uit te groeien. Enkele particulieren, onder wie de heeren K.A.R. Bosscha, Van Rhijn en wijlen B. Streefland met eere genoemd mogen worden, deden in dien tijd dan ook meer voor de ontwikkeling der Indische nijverheid dan door Commissie, Departement en Gouvernement werd tot stand gebracht. Maar hoe dan ook, na zestien jaren van voorbereiding was de zaak nu in Mei 1918 zoo ver dat een post van f 500.000 voor de bevordering van de fabrieksnijverheid op de begrooting kon worden gebracht. Daar werd zij echter weder van teruggenomen om vervolgens, en nu vermeerderd tot f 600.000, op de suppletoire te verschijnen - een armoedig bedrag voor de industrialisatie van een land zich uitstrekkende over een lengte van Londen tot Warschau. Maar het was na zestien jaar tenminste niet meer niets! Waarom moet Indië worden geïndustrialiseerd? Het antwoord op die vraag werd nog eens gegeven door de heeren s' Jacob en Gerritzen. De laatste, directeur van de Javasche Bank, sprak het bondig aldus uit: In de eerste plaats is het strikt noodig dat Indië economisch zelfstandiger en minder afhankelijk van het buitenland wordt dan thans het geval is; en in de tweede plaats is de ontwikkeling van nieuwe bronnen van bestaan ter voorziening in de behoefte der gemeenschap aan meer inkomsten een voor het heden en voor de toekomst onafwijsbare eisch. Men was het daarover algemeen eens. Evenwel niet over de middelen. Er ontwikkelt zich hier te lande tweeërlei industrie: een Europeesche en een Inlandsche. Onwederlegbaar komt men door bevordering van de eerste sneller tot onafhankelijkheid van het buitenland. Maar evenzeer bereikt men daardoor slechts zeer indirect het andere doel: kapitaalvorming in Indië door en voor de inheemsche bevolking. Ir. Cramer en velen met hem vreesden nu, dat de beter georganiseerde Europeesche nijverheid van den Regeeringssteun meer zou profiteeren dan de Inlandsche, en stelde | |
[pagina 344]
| |
daarom bij motie voor om de gelden grootendeels voor de laatste te besteden. Daartegen kwam Mr. Gerritzen op met het argument dat indien dit geschiedde de belangen, die door hem op den voorgrond waren gesteld, juist op den achtergrond zouden geraken. Deze vrees was volkomen gerechtvaardigd. De oeconomische zelfstandigheid en ontwikkeling van Indië komt daarenboven indirect de Inlandsche bevolking toch ook ten goede. Om nu te voorkomen dat de Europeesche industrie benadeeld werd kwam men tot een oplossing, die zeker in het nadeel van de Inlandsche zal zijn. Zonder dat men dit misschien bedoelde. Die oplossing was namelijk om Inlandsche en Europeesche industrie op gelijke wijze te steunen, naarmate zij om dien steun vroegen, zonder op den omvang te letten waarin die steun werd gevraagd. De Regeeringsgemachtigde zeide het aldus: Wordt om steun aangeklopt en zijn de overige voorwaarden voor steunverleening aanwezig, dan wordt de steun verleend. Hoe meer gevallen zich zullen voordoen, hoe beter. Het is ten eenenmale uitgesloten, dat aan een Inlandsche industrie hulp zou moeten worden geweigerd, omdat een Europeesche is voorgegaan. Dat de uitgetrokken fondsen grootendeels moesten worden bestemd voor steun en verschaffing van kapitaal aan Inlandsche industrieele ondernemingen, kon daarom, naar het oordeel van de Regeering, bezwaarlijk worden bepaald. De verhouding waarin de steun aan Inlandsche en die aan niet-Inlandsche industrieën tot elkander zullen staan, zou afhangen van de mate, waarin in de praktijk beide categorieën voor steun in de termen zouden vallen. Mr. Talma besloot: Inlandsche industrieën, die voor steun in aanmerking komen en aan de noodige eischen voldoen, zullen dezen steun zonder uitzondering ontvangen, maar of deze steun in totaal meer zal bedragen dan de steun, welke aan de daarvoor in aanmerking komende niet-Inlandsche industrieën zal worden geschonken, is vooraf niet te bepalen. Dit zal de praktijk moeten uitmaken; dit hangt af van omstandigheden, welke de Regeering niet in de hand heeft. Tegenover beide partijen wordt dus een gelijke houding aangenomen: wie aanklopt, zal gesteund worden. In de eerste helft van dit artikel wezen wij er reeds op - bij de kwestie van subsidieering van het particulier onderwijs - dat bij eene dergelijke houding goed geroutineerde Euro- | |
[pagina 345]
| |
peesche corporaties beter weg komen dan nog onervaren door minder bekwame personen geleide Inlandsche. Bij de industrie is dit nog veel meer het geval. Neemt men tegenover beide bevolkingsgroepen een gelijke, passieve houding aan, dan bevoordeelt men in werkelijkheid de Europeesche nijverheid. Ir. Cramer deed het nadeel daarvan voor de Inlanders duidelijk uitkomen toen hij zeide: De Regeering moet en mag niet stil zitten en wachten, totdat de Inlanders bij haar aankloppen om steun, maar zij moet de Inlanders behulpzaam zijn in het oprichten van coöperatieve bedrijven, b.v. coöperatieve thee-, suiker- en andere cultuurondernemingen, coöperatieve rijstpellerijen. De Regeering zal al het mogelijke moeten doen om de spoedige totstandkoming van zulke bedrijven, door Inlanders gedreven, te bewerkstelligen; het aannemen van een afwachtende houding in deze is m.i. te veroordeelen. Wanneer de Regeering dat doet en bij de verleening van financieelen steun aan nijverheidsondernemingen slechts steun verleent aan die ondernemingen, welke aan haar deur aankloppen om steun en daarvoor ook in aanmerking komen, dan vrees ik dat de Inlanders, omdat deze thans nog niet zoo goed georganiseerd zijn als de Europeesche industrieelen, achter het net zullen visschen. De Europeesche industrieelen zullen eerder gereed zijn met hun plannen dan de Inlanders, en wellicht zullen hun bedrijfsorganisaties ook beter in elkaar zitten dan die van de Inlanders, zoodat de Regeering daardoor wellicht eerder geneigd zal zijn de Europeesche nijverheidsondernemingen financieel te steunen. Deze woorden werden door niemand wederlegd; integendeel zij kregen den steun van Mr. s' Jacob. Deze vestigde de aandacht op de noodzakelijkheid, dat de Regeering in zake Inlandsche industrie over veel meer beschikke dan over een laboratorium met crediet- en informatie-bureau. Er behoort een orgaan te zijn dat die industrie werkelijk opwekt en haar leiding geeft, eene taak, die de bureaucratie niet kan volbrengen. Ik zeide zooeven (aldus Mr. s' Jacob, op vorige mislukte pogingen doelende), dat de gouvernementeele voornemens ten aanzien van de bevordering der Inlandsche nijverheid vooraf tot mislukking veroordeeld waren. Die mislukking was hieraan te wijten, dat de Staat een behoorlijk orgaan voor de goede vervulling van de functie, welke hij op zich genomen had, miste. De Staat nam een zaak ter hand, welke hij niet kon beheerschen, omdat hij daarvoor niet vooraf een geschikt orgaan had. Inlandsche nijverheid is niet eene zaak, die zich van de schrijftafel | |
[pagina 346]
| |
met een goed voornemen, een suggestie of een macbtwoord en een greep uit de schatkist laat tot stand brengen of bevorderen, maar een ingewikkeld probleem met niet alleen technische, geldelijke en commercieele kanten, maar ook met sociale en ethnologische, en wie het enkel van de geldelijke zijde wenschte te benaderen, zou bedrogen uitkomen. Men moge de individueele productie van den Inlander, waaronder ik die versta, welke hij alleen met de hem ten dienste staande hulpmiddelen weet te beheerschen, zooals de steen-, potten en pannenbakkerij, de olieslagerij, de messensmederij, met geldelijke hulp kunnen bevorderen, zoodra het geldt deze individueele productie den stap vooruit te laten doen, die bestaat in de productie met gebruikmaking van mechanische hulpmiddelen en de plaatsing van een massaproduct op de groote markt, komen er factoren in het spel, welke de beteekenis van het geld overschaduwen. De actieve rol, die de Inlander in de individueele productie zoo goed weet te spelen, verandert dan in een passieve, en met de medewerking van geld alleen is deze passiviteit niet in activiteit om te zetten. Het probleem is dan om dit tekort aan activiteit van den Inlander te overbruggen en aan te vullen, en hem de daartoe noodige leiding te doen aanvaarden niet als een hem opgelegden last, maar als een voertuig voor zijn belang. Tot die organisatie nu, vreesde spreker op grond van de gewisselde stukken, is het Gouvernement nog niet in staat, en hij had daarin, naar wij meenen, volkomen gelijk. Geslachten lang is uit de Indische bevolking, vooral op Java, te veel spontaneïteit en initiatief weggedrukt, dan dat men op deze factoren bij een socialen maatregel ook maar eenigermate rekenen mag. De reeds lange jaren lang bloedarme patiënt moet zijn krachten eerst weer onder leiding leeren ontwikkelen, eer hij voor het gebruik er van verantwoordelijk mag worden gesteld. Gelijkheid voor niet gelijken is ongelijkheid. Met hetgeen de Regeering voornemens is te doen, is de Europeesche nijverheid in beginsel geholpen. De Inlandsche niet. Zij behoeft een orgaan, welks taak door Mr. s' Jacob in de volgende woorden werd omschreven: Dat orgaan moet er op berekend zijn om het wantrouwen van den Inlander ten aanzien der industrie te overwinnen, hem de coöperatie, die | |
[pagina 347]
| |
op dat gebied een der voornaamste drijfkrachten tot verbetering van toestanden is, te doen beschouwen niet als een noodzakelijk kwaad, doch als een voorwaarde tot vooruitgang, hem in één woord er toe te brengen zich aan de eischen, die een industrieele bedrijfsvoering hem stelt, aan te passen. Dat orgaan zal er daarom vooral op berekend moeten zijn om tusschen hem en de industrie den nog ontbrekenden schakel te leggen en hem zelf voor de industrie te organiseeren. Deze door de werkelijkheid geboden, maar op de bureaux niet begrepen taak bij de nijverheidsbevordering noopt tot splitsing van den begrootingspost in een voor Westersche en een voor Oostersche industrieën. Aan elk kan dan een eigen orgaan ten dienste staan, beide vereenigd in de afdeeling Nijverheid van het Departement van L., N. en H. Maar dan verviel - daar de post een werkpost is en blijkens de toelichting mag worden overschreden - meteen de vraag of het geld grootendeels voor Inlandsche bedrijven zal worden gebruikt. Op die splitsing had Ir. Cramer reeds tijdens de vorige zitting tevergeefs aangedrongen. Het was jammer dat hij het | |
[pagina 348]
| |
nu nog niet eens probeerde. Want inderdaad bleek na het debat de kwestie van het ‘grootendeels’ niet meer de zaak waar het om ging. Men had gediscussieerd over de vraag: Heeft de Inlandsche nijverheid voor hare bevordering een eigen orgaan noodig of niet? Die vraag had door een motie tot een antwoord moeten zijn gebracht. Daarom werd de stemming over de motie-Cramer onzuiver. Te meer was dit jammer daar in diezelfde motie ook op de zoo spoedig mogelijke oprichting van staatsmodelfabrieken - geen gewone staatsexploitatie dus - werd aangedrongen. Een zeer vruchtbare gedachte, daar de sociale macht van het voorbeeld, de scholing van personeel en het onderzoek naar nieuwe technieken, hierdoor zeer zouden worden bevorderd. Nu viel genoemde motie met 16 tegen 15 stemmen. Hoe onzuiver het principe bij de stemming gesteld was, bleek hieruit, dat twee van de onderteekenaren van de motie: Mr. Schumann en de heer Van Hinloopen Labberton, er tegen stemden. Twee andere onderteekenaren waren afwezig. Voor stemden de heeren: Cramer, Thajeb, Dwidjosewojo, Tjokroaminoto, Rivai, Sastrowidjono, Teeuwen, Moeis, Djajadiningrat, Waworoentoe, Kamil, Tjipto Mangoenkoesoemo, Stokvis, Stibbe, Alatas. Tegen stemden de heeren: Soselisa, Van der Jagt, Schumann, Labberton, Schmutzer, Kan, Lim A Pat, Laoh, Bergmeyer, Koning, Koesoemo Ioedo, s' Jacob, Pabst, Gerritzen, Birnie en de Voorzitter. Na deze stemming kan men niet anders dan vaststellen dat na 16 jaren praten met de intensieve bevordering van de hoogst urgente (gedeeltelijke) industrialiseering der Inlandsche maatschappij nog steeds niet begonnen is. Want de vereischte organisatie daarvoor ontbreekt nu nog. En dit is zoowel in het nadeel van de Inlandsche als in dat van de Europeesche en Chineesche handel en nijverheid. De overvloedige vervaardiging van industrieele half- en heelfabrikaten immers, welke voor export geschikt zijn, zou voor het geheele oeconomische leven van Indië groote beteekenis hebben. Het was merkwaardig te zien, welk een teleurstelling dit besef voor alle Inlandsche leden was, die zoo iets anders gewoonlijk niet laten blijken. Ik sprak er, die in allen ernst | |
[pagina 349]
| |
er over dachten om maar voor het lidmaatschap van den Volksraad te bedanken. ‘Wat maakt het uit’, zeiden zij, ‘of wij hier zitten, wanneer men ons niet helpen wil’? - De volksdrang naar industrieele ontwikkeling is hier dupe van een vergissing in parlementaire tactiek geworden. | |
§ 3. Politieke ontwikkeling.Toen in Indië de volksbewegingen opkwamen, waren die, al schreef men wel eens iets anders in het program, vrij zuiver nationalistisch en godsdienstig. Het is voornamelijk de actie der Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (die tot oeconomischen strijd en vakorganisatie opwekte) waardoor het Indisch partijleven in een toestand van overgang en differentiatie gekomen is. Die differentiatie is het duidelijkst bij de Sarekat Islam. Binnen hare grenzen hebben de nationalistische richting onder Abdul Moeis en de oeconomische onder Semaoen fel gestreden. Voorloopig is deze strijd op het jongste congres eenigszins tot rust gebracht. Semaoen is in het Hoofdbestuur opgenomen. Bovendien heeft de bekwame organisator Tjokroaminoto dochtervereenigingen gevormd, waarin de verschillende volksuitingen afzonderlijk belichaamd worden: zoo in Djowo Dipo de cultuur-, in het bijzonder de taalstrijd voor het Ngoko (laag Javaansch); in Tentara Kandjeng Nabi Mohamed het godsdienstig streven; in Adi Dharma de sociale en oeconomische actie. De Sarekat Islam zelf blijft het centrum en in hoofdzaak politiek. De band is echter zoo nauw dat die verschillende vereenigingen, ook vakorganisaties als P.P.P.B., de bond van Inlandsch pandhuispersoneel, zoowel in plaatselijke afdeelingen als in het Hoofdbestuur door S.I. leiders worden bestuurd. Dit leiden van onderscheidene corporaties door dezelfde menschen werkt natuurlijk soms zeer verwarrend, maar het is weer een gevolg van de geringe volksontwikkeling: er zijn gewoonlijk geen andere personen te vinden. Daarom wordt alles in enkele handen samengebracht. In die handen ligt een geduchte en wijdvertakte macht. Elementen, die in oeconomisch verband niet bij elkaar passen, worden op die wijze toch weer religieus, cultureel of sociaal te zamen gebracht, en omgekeerd. Zoo ontstaat een weliswaar heterogeen samengesteld, maar omvangrijk en van uit | |
[pagina 350]
| |
enkele centra geleid conglomeraat van volksgroepen, dat unaniem reageert op de leuze: Overheerscher tegenover Overheerschten. Die leuze, door mannen als Colijn, Lulofs en alle conservatieven aangeheven, heeft tot eenig gevolg dat bedoelde groepen zich hechter aaneensluiten. Vandaar ook dat men er van Inlandsche zijde op twee wijzen op hoort antwoorden. Men verzet zich er tegen, maar is er tevens mee ingenomen, want de leuze is kostelijk demagogisch materiaal. ‘Wij zijn’, zeide een invloedrijk Inlandsch leider mij, ‘de conservatieven eigenlijk zoo dankbaar. Want zij voorzien ons van uitspraken, die ons telkens veel succes bezorgen als we er op vergaderingen de bevolking tegen waarschuwen. Net zoo’, voegde hij er schalks aan toe, ‘als de politiemaatregel, dat alleen S.I. leden een S.I. vergadering mogen bezoeken. Daardoor heeft de politie de S.I.-financiën enorm gesterkt. Vroeger betaalde vrijwel niemand. Maar nu ze alleen op vertoon van kwitantie-kaart worden toegelaten betaalt iedereen! In Batavia alleen ruim 5000. Nu, even dankbaar als wij de politie zijn voor haar steun, zijn wij hen, die overheerscherspolitiek willen voeren. Zij stevigen de organisatie! En, wat kunnen ze doen tegen veertig millioen?’ Er ligt veel waars in die uiting. Een conservatieve of reactionaire partij kan een minderheid in eigen land, soms gedurende langen tijd, met succes onderdrukken. Maar hier is van zoo'n minderheid geen sprake. Daarom is het op zijn zachtst gezegd onpractisch om in Indië het verouderd regime te willen voortzetten en niet te willen inzien dat de tijd van overheersching al lang, die van welwillende bevoogding - de ethiek - sinds kort voorbij is, en nu de koloniale taak bestaat in geleidelijke overgave van Indië aan inheemsch zelfbestuur. De vooruitstrevende opvatting der huidige Regeering voorkomt de scherpe tegenstelling tusschen Nederland en Indië, die het onafwendbaar gevolg zou zijn van een conservatieve politiek, en tracht de geleidelijke ontwikkeling zoowel van dit land als van zijn verhouding tot het Rijk te bevorderen. Bij een dergelijke staatkunde vergt de bejegening der inlandsche partijen van de Regeering voortdurend aan- | |
[pagina 351]
| |
dacht en politiek beleid. Ditmaal vond zij aanleiding, in de Memorie van antwoord een ernstige vermaning aan het adres van de S.I. te richten. Om de beteekenis daarvan te doen begrijpen moet het volgende in herinnering worden gebracht. Toen Gouverneur-Generaal Idenburg voor de vraag stond of hij aan de Sarekat Islam rechtspersoonlijkheid zou verleenen, heeft Zijne Excellentie die vraag aldus opgelost, dat deze wel aan elke afdeeling, niet aan de partij als geheel werd verleend. Die beslissing heeft ongetwijfeld groote politieke waarde gehad: zij maakte het mogelijk zoo noodig tegen elke afdeeling afzonderlijk te kunnen optreden. Maar tevens onthief zij daardoor ook het centraal bestuur grootendeels van de althans formeele aansprakelijkheid voor het optreden der plaatselijke vereenigingen. Dat geeft nu in de beoordeeling van de S.I. groote moeilijkheid. Door het gebrek aan ontwikkelde personen, waarop hierboven gewezen werd, is de keuze van leiders niet ruim, zoodat ook lieden van minder goede moraliteit zich daartoe opwerpen. Die S.I.-leiders, zooals reeds werd opgemerkt, leiden tevens de arbeidersacties, de godsdienstige betoogingen, de demonstraties voor de volkstaal. Op die leiders nu wordt in de laatste jaren groote invloed uitgeoefend door de Ind. Soc.-Dem. Vereeniging - verwant aan de S.D.P. in Nederland. In politiek opzicht kunnen de revolutionair-marxistische ideeën, in vereenvoudigden vorm aan een analphabete massa voorgedragen, een onberekenbaren en daardoor in een kolonie onduldbaar-gevaarlijken invloed hebben. Zij kunnen dat. Of zij het zullen staat nog te bezien. Wel kan men zeggen dat de betrouwbaarheid van de garnizoenen in groote plaatsen en van de vloot, dus juist van de alphabeten, door de Sneevliet-actie bedenkelijk verminderde. De daardoor geopende, zij het verre mogelijkheid van een soldaten- en matrozen-oproer - men denke aan de muiterij aan boord van H.M.'s Koningin Regentes - kan in een kolonie niet worden geduld. Die actie was dan ook voor Sneevliets verbanning een dringend motief. Het ware verwaarloozing van haar plicht geweest wanneer de Regeering in de woelige Novemberdagen een man in de kolonie had | |
[pagina 352]
| |
gehouden, die openlijk in woord en geschrift tot soldatenen matrozen-demonstraties opwekte, en daardoor een felle bedreiging was voor de betrouwbaarheid der pijlers van het gezag over millioenen Inlanders. Overigens evenwel is er bij onpartijdige beoordeeling aanleiding tot de meening dat de I.S.D.V. de orde bij arbeids- en andere conflicten handhaafde, tegen soms ontactvol bestuursoptreden in. De invloed van de I.S.D.V. op de S.I., dat volgt uit den aard van het revolutionair marxisme, heeft de strekking, aan parlementairen arbeid niet veel waarde te doen hechten. In de S.I. is dan ook een stemming ontstaan om de pogingen tot samenwerking, althans tot overleg, met de Regeering in den Volksraad maar op te geven, en als zuivere revolutionaire oppositie-partij buiten het parlement eigen gang te gaan. Daarnaast staat echter een parlementaire groep waartoe bijv. de Regent van Serang en anderen behooren.Ga naar voetnoot1) Naar aanleiding nu van de vermaningen der Regeering verdedigde de heer Tjokroaminoto zijn vereeniging bij de algemeene beschouwingen onder meer met de volgende, vooral aan het slot zeer merkwaardige woorden: De Sarekat Islam, die eigenlijk geen vereeniging is, maar een beweging, waaraan meer dan 1½ millioen menschen deelnemen, is als het ware slechts een naam voor de eendracht onder de inheemsche bevolking van | |
[pagina 353]
| |
Indië. Een beweging die opheffing wil van den Inlander in materieelen zoowel als in geestelijken zin en aanstuurt op zelfstandigheid, moet wel vele tegenstanders ontmoeten, vooral onder diegenen, die gewoon zijn het Indische volk, de millioenen Inlanders, als eene quantité négligeable te beschouwen. Ja zelfs, niet alleen de partijen van reactie en behoud, die onder de leuzen van: ‘wel vooruitgang en opheffing van den Inlander, maar vooral niet in een te snel tempo’; ‘wel ontwikkeling van den Inlander, maar vooral niet te ver’, beide onmiskenbaar met de bijgedachte ‘opdat de Inlander nooit een ernstige concurrent worde van den Europeaan en diens nazaat!’ vindt de Sarekat Islam op haar weg. Ook de z.g. vooruitstrevende en ethische partijen, die de evolutie naar de emancipatie van den Inlander willen leiden langs door haar ontworpen en afgebakende lijnen, ontpoppen zich vaak als bestrijders van de Sarekat Islam, die nu eenmaal, gelijk elke andere uit een volk voortgekomen beweging, zich, schoon dankbaar welwillende raadgevingen aanvarende, het recht voorbehoudt haar eigen richtlijnen te bepalen en met de grootst mogelijke snelheid op haar doel af te gaan. Over de excessen, welke aan de vereeniging in het bijzonder waren verweten, sprak de S.I.-voorzitter, na er op gewezen te hebben, dat die bij elke beweging voorkomen: Er zijn ambtenaren, die hun plichten stipt nakomen, maar er zijn ook ambtenaren, die hun plichten schenden. En de ernstige onlusten, waaraan hier en daar S.I.-leden deelnamen, hadden ook hun diepere oorzaken! | |
[pagina 354]
| |
dat die aanbeveling voldoende was. Maar helaas, er was en is geen voldoende rechtszekerheid, en datgene wat nu wettelijk is, wordt veelal niet ten volle gestand gedaan. En verderop nog, weer over diezelfde excessen, over de moorden op Europeanen, welke in de onrustige Novemberdagen velen bezighielden: Hier rijst natuurlijk de vraag, of de S.I. en de Inlandsche pers dan den Inlander willen opzetten tot ‘eigenrechter’ spelen? Verre vandaar, en evenmin rechtvaardigen zij de gevallen van eigen rechter spelen, waarin de Inlander zijn toevlucht neemt tot geweld, waarin hij, gelijk een Europeesch blad het eens noemde, de blati (het mes) stelt tegenover den klap. Maar gelijk uit het aangehaalde sterke voorbeeld zelf blijkt, gaat de klap aan de blati vooraf, is het geweld, door den Inlander gepleegd, een gevolg van rechtsverkrachting door den Europeaan. Het is een gevaarlijk voorbeeld, dat ik daar aanhaalde, en de wijze, waarop de tegenstanders vaak de woorden van Inlandsche leiders interpreteeren voor hun publiek maant tot voorzichtigheid. Ik moet daarom uitdrukkelijk verklaren, dat ik juist de woorden ‘de klap en de blati’ uit de Europeesche pers aanhaalde, doordien zij op de kortste en bondigste wijze het rechte begrip van den toestand weergeven. De assistenten-moorden in Deli en de aanvallen op Europeanen elders worden door de S.I. noch gepropageerd noch goedgekeurd. Neemt de S.I. de veranderde mentaliteit der Inlanders - in het algemeen een der uitingen van de ‘ontwaking van het Oosten’ - gaarne gedeeltelijk voor haar rekening, de blati echter laat zij voor de verantwoordelijkheid van diegenen, die den klap toebrengen, en van de propagators van de ‘vuist in den nek’ en ‘inhameren van ontzag’-politiek. Deze zijn verantwoordelijk voor hetgeen men noemt ‘revolutionarisme’ in de S.I., dat dus geenszins voortspruit uit invloeden van de heeren Baars of Sneevliet, of S.I.D.V.; doch slechts een uitvloeisel is van het derde punt in de beginsel-verklaring der Centrale S.I., dat rassenheerschappij verwerpt, onder den invloed van de hierboven beschreven uitingen van rassenwaan. Niettemin antwoordde de Regeeringsgemachtigde streng: De Regeering kan niet medegaan met de wijze, waarop de heer Tjokroaminoto in zijn bekwame verdediging van zijn standpunt en van de houding der Centrale Sarekat Islam, de verantwoordelijkheid voor het optreden van plaatselijke S.I.-vereenigingen van het centrale bestuur afwentelt. Het moge juist zijn, dat de autonomie der verschillende afdeelingen eischt en medebrengt, dat in plaatselijke aangelegenheden en acties aan haar de noodige vrijheid wordt gelaten, de keuze van de middelen en de wijze waarop deze worden gehanteerd, de tactiek welke wordt gevolgd, zijn geen kwesties van plaatselijken aard, doch raken de geheele S.I.-organisatie, welke naar het optreden van de afdeelingen naar buiten wordt beoordeeld en er in haar eigen belang voor heeft te waken, dat zij dat oordeel kan doorstaan..... | |
[pagina 355]
| |
verklaring tot samenwerking met deze vereeniging op het omvangrijke arbeidsveld door haar statuten bestreken, namelijk in de eerste plaats de verheffing van het geestelijk en maatschappelijk leven der Inlandsche bevolking. Zeide de regeering aldus haren steun slechts onder ernstige reserve toe, de geheele S.I.-politiek zoowel oeconomisch als staatkundig werd (op voorwaarde van handhaving van orde en wettelijkheid) in den Volksraad door de S.D.A.P. aanvaard, wier vertegenwoordiger, Ir. Cramer, met de volgende woorden een band lei tusschen die partij in Nederland en de Sarekat Islam: Ik wil hier van deze plaats uitdrukkelijk verklaren namens mijn partijgenooten in Indië en in Holland, dat de S.I. rekenen mag en kan op onzen vollen steun en medewerking in haar strijd tegen het kapitalisme, zoo deze gevoerd wordt op dezelfde wijze als die in Europa door de moderne arbeiderscorporaties in de laatste tientallen van jaren gevoerd is. Met de betuiging van den heer Tjokroaminoto, dat hij en zijn partij wel degelijk een vreedzame ontwikkeling voorstonden, ging een aanwijzing gepaard van de groepen, die naar zijn meening de vreedzaamheid wèl in gevaar brachten: Smalend, krenkend werd ons door Soerabajasch Handelsblad, Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië en minder beteekenende navolgers toegevoegd, dat wij maar eerst ‘rijp’ moesten worden voor onze rechten. Op de meest beleedigende wijze werden ons onze gebreken, die feitelijk buiten onze schuld zijn ontstaan, voor de voeten geworpen. | |
[pagina 356]
| |
Niet alleen de S.I.-leider, ook andere Inlandsche leiders gevoelen die grievende beleediging diep. En zij blijven daarbij nog zoo bescheiden in hun eischen. Zoo haalt Dr. Radjiman de volgende woorden aan en vindt het een bewijs van vooruitgang, dat de schrijver er van tenminste vervolgd - nog niet eens gestraft - is geworden: ‘De Inlander is een slecht en wreed koetsier, een slordig werkman, een koppig en achterlijk landbouwer, een lui opziener, een onverschillig ondergeschikte, een hard meester. Hij is oneerlijk, dom, nalatig, kinderachtig, despotisch, slaafsch.’ | |
[pagina 357]
| |
Ir. Cramer zeide: Die, het bewustwordende Inlandsche volk zoo vijandig gezinde pers houdt statistieken er op na van het aantal rietbranden, riet- en cassavediefstallen, moordaanslagen en van ik weet niet wat nog meer, om daarmee de Regeering hier en in Holland te kunnen overtuigen, dat het zoo niet langer gaat, dat de ethiek gefaald heeft en Indië voortaan weer op de punt van de bajonet dient te worden geregeerd. Van elk relletje maakt die pers weer een relletje met het doel haar zin door te drijven. Hoort ten slotte den heer Teeuwen: Er zijn instrumenten, die, voorbedachtelijk, met kwaad opzet, dag in dag uit de eene bevolkingsgroep tegen de andere ophitsen, uit sluwe berekening, dat de vrees bij velen voldoening vindt in het beschimpen, het bevuilen, het besmeuren van wat hun vrees inboezemt, in dit geval de groote massa van de bevolking, en haar groote vereeniging de S.I. De woorden in de memorie van antwoord, waarop deze spreker doelde, geven een bewijs hoe ernstig de toestand is en hoe, ook naar het oordeel der Regeering, de oorspronkelijke fout bij de Europeesche bladen moet worden gezocht: Met den Volksraad zou de Regeering wenschen, dat aan het zaaien van haat tusschen de verschillende bevolkingsgroepen een einde kwam; het is vooral de openbare meening, die de bladen, welke zich daaraan schuldig maken, kan dwingen van toon te veranderen. | |
[pagina 358]
| |
dan ingevolge de bestaande bepalingen mogelijk is, onvermijdelijk mocht blijken, zal daartoe worden overgegaan. Reeds eenige jaren geleden is dienaangaande met de Regeering in het moederland van gedachten gewisseld. Overigens is ter verzekering van de gewenschte verhouding tusschen de onderscheidene hier te lande samenwonende rassen, eerbied voor de gevoelens van den naaste en een eerlijk streven naar wederzijdsche waardeering wel een eerste vereischte. Het zijn de beide bladen, welke in bovengenoemde citaten steeds worden vermeld, die belangrijk hebben bijgedragen tot wat het Maleische blad Neratja terecht heeft genoemd Het Groote Démasqué, waarbij gebleken is, dat vele B.B.-ambtenaren een sociale en politieke overtuiging zijn toegedaan, welke lijnrecht tegen die van de Regeering ingaat. Een niet onbedenkelijk verschijnsel, waarmee men in het vervolg rekening zal moeten houden bij het bepalen van de taak van het Binnenlandsch Bestuur. Aanleiding tot dit démasqué was de rede door den heer Van der Jagt, assistent-resident van Keboemen en vertegenwoordiger van de in Nederland zetelende vereeniging van B.B.-ambtenaren, bij de algemeene beschouwingen gehouden; rede, die de evolutie der Inlandsche wereld voorstelt als een doorloopend verkankeringsproces van kwaadwilligheid, bedrog, brand, roof, doodslag, waartegen het eenig middel zou zijn: politie, marechaussée, verbanning, verbod van vereeniging en vergadering: Opheffing, bevrijding, ontvoogding, voorlichting, associatie, socialisme, ethiek en zoovele andere zijn de gebruikelijke slagwoorden, waaronder de pseudo-voormannen, de Inlandsche, snel ingeleefd in deze moderne terminologie, en tegenwoordig ook, God beter 't, volbloed Europeanen, aan hun werk van afbreken en sloopen zijn getogen, waarvan de gevolgen, nu ook voor den outsider, den niet-binnenlander, duidelijk zichtbaar zijn. | |
[pagina 359]
| |
beelden, Mijnheer de Voorzitter! niet uit de lucht, doch uit de dagelijksche praktijk, uit de hedendaagsche werkelijkheid gegrepen... Dat er excessen voorkomen zal niemand ontkennen. Maar met geen enkel woord zinspeelt de heer Van der Jagt er op, dat er nog iets anders aan het licht komt dan de gruwelijkheden die hij opdischt; dat er onder de leiders der Inlandsche beweging nog andere personen dan opruiers en misleiders worden gevonden. Er hing een zware druk over de zaal toen de assistentresident van Keboemen uitgesproken had. Den volgenden morgen - hij was de laatste spreker geweest - vroegen de beide andere Volksraadsleden-B.B. ambtenaren, resident Stibbe en controleur Whitlau, alvorens de algemeene beschouwingen werden voortgezet, het woord, om van hun afwijkend gevoelen te getuigen. De heer Stibbe zeide: Ik wensch hier uitdrukkelijk te verklaren, dat ik mij in geenen deele aansluit bij de theorieën en verklaringen van ons medelid, en dat ik niet geloof, nog veel minder hoop, dat er ambtenaren van het B.B. zullen zijn, die de richting van den heer Van der Jagt voorstaan. De heer Van der Jagt nam toen iets van zijn woorden terug door in hoofdzaak te zeggen: ‘Ik heb misschien de zaak pessimistisch en eenzijdig voorgedragen’. Om de algemeene opwinding, die de rede vooral in Inlandsche kringen gewekt had, te kalmeeren - men bedenke dat een assistent-resident in zijn afdeeling een zeer grooten invloed heeft op de gansche sociale ontwikkeling - verklaarde ook de Regeering, bij monde van Mr. Talma, dat | |
[pagina 360]
| |
zij de gelijkenis van het beeld, door den heer Van der Jagt van de beweging in de Inlandsche maatschappij ontworpen, ten stelligste ontkende: De geest, welke sprak uit de rede van den heer Van der Jagt, gaat lijnrecht in tegen de richting van de Regeering. Het staat hem als Volksraadslid natuurlijk volkomen vrij om hier te spreken zooals, naar zijne meening, het algemeen belang dit vordert, doch de Regeering zoude moeten wanhopen aan de uitvoerbaarheid harer taak, indien zij moest gelooven, dat de schromelijk eenzijdige blik op de maatschappij, waarvan zijne woorden getuigen, ook die zijner ambtgenooten was. De Regeering is echter overtuigd - en zij heeft met voldoening eene bevestiging van hare meening gevonden in de woorden van de heeren Stibbe en Whitlau - dat de denkbeelden, welke de heer Van der Jagt heeft verkondigd, geheel afwijken van den geest, welke heerscht in het korps waartoe hij behoort. Soerabajasch Handelsblad en Nieuws van den Dag voor Ned. Indië applaudisseerden daarentegen den heer Van der Jagt uitbundig; ook die groepen van Europeanen welke aan dergelijke beschouwingen hun hart ophalen. Planters- en andere vereenigingen stuurden adhaesie-betuigingen, van vele kanten kwamen huldetelegrammen, twee B.B.-ambtenaren te Semarang verzonden een zeer tendentieuze circulaire aan hunne collega's met opwekking tot instemmingsbetuiging, waaraan van vele zijden gretig gehoor werd gegeven. Bovendien werd nog de geheel onjuiste voorstelling gecolporteerd, alsof de Regeering bij monde van Mr. Talma de vrijheid van spreken harer ambtenaren had bedreigd. Men kan dit démasqué slechts toejuichen. De gevoelens waren er toch. Zij toonen zich nu in hun ware natuur. Zoo bestaan er thans drie politieke hoofdgroepen. Een linksche, de Radicale Concentratie, welke de S.D.A.P., Boedi-Oetomo, Sarekat Islam, Insulinde, Sumatranenbond, Pasoendan, (niet de I.S.D.V.), omvat. Een rechtsche groep consolideerde zich om den heer Van der Jagt. Daartoe mag men een groot deel van de planters, van het B.B.-corps, van de suikerindustrieelen en van den handel, alsmede eenige zwijgende Volksraadsleden rekenen. De middelgroep, welker opvattingen in het algemeen met de politiek van de Regeering overeenstemmen, wordt gevormd door den Ned.-Ind. Vrijz. Bond, die 14 Volksraadsleden telt, den Regentenbond | |
[pagina 361]
| |
en de jongere intellectueele krachten, in vele kiesvereenigingen enz. georganiseerd. Het is reeds een belangrijke differentiatie in een land, dat vóór vijf jaar nog geen staatkundige partijen kende. | |
§. 4. De Regeeringsverklaring.In den aanvang van ons artikel werd de stemming aangeduid, welke de Regeeringsverklaring op den 18den November tot een daad van even moedig als wijs beleid maakte. Nog even een paar passages uit redevoeringen, die in die dagen werden gehouden. Den 16den November zeide de vertegenwoordiger der S.D.A.P. onder meer: Welke nuttige lessen kan de Regeering nu uit de gebeurtenissen hier in Indië en in Europa trekken? | |
[pagina 362]
| |
De voorzitter van Boedi Oetomo sprak in den morgen van den 18den: Ook wij betreuren de velerlei misstanden en de daaruit voortvloeiende excessen ten zeerste; ook wij hopen, dat de bevolking zal leeren inzien, dat slechts een wel overdachte en normale ontwikkeling de eenig juiste is, waardoor het Inlandsche volk zijn alles beheerschend doel: zelfstandigheid, zal kunnen bereiken. Bij dit laatste doelde de spreker op de reeeds besproken Radicale Concentratie. De voorzitter van Insulinde, de heer Teeuwen, sprak aan een eind van een felle bestrijding van de rede van den heer Van der Jagt: Het systeem van verscheiden wet voor verscheiden ras is niet anders te kwalificeeren dan als een systeem van geweld. Alle leiders der groote volkspartijen (want van den S.I.-voorzitter waren gelijke opvattingen overbekend), benevens de S.D.A.P., bleken dus op democratiseering van het koloniaal bewind sterk aan te dringen. Aan dien aandrang gaf de Regeering gehoor door een verklaring af te leggen, die, blijkbaar inderhaast opgesteld, haren goeden wil toonde, zonder bindende toezeggingen te doen, welke alleen na ampel overleg met het Opperbestuur mogelijk zouden zijn geweest. Om zijn historische beteekenis voor Nederland en voor Indië moge het stuk hier in zijn geheel volgen: De regeering heeft gisteren publiciteit doen geven aan een door haar van den Minister van Koloniën ontvangen telegram omtrent den toestand in Nederland. | |
[pagina 363]
| |
volle kracht maatschappelijke hervormingen wil doorvoeren, langs wettelijken weg en met handhaving der orde. | |
[pagina 364]
| |
gevens haar uitspraak handhaaft, dat in het leger geen algemeene ontevredenheid heerscht, wil zij op grond van de tegenovergestelde meening van sommige leden van deze vergadering doen wat mogelijk is om in sneller tempo dan nu gevolgd wordt, tegemoet te komen aan bekende grieven, nl. de nog onvolmaakte regeling der voeding, verouderde kazernetoestanden en ten slotte de onbevredigende rechtspleging. Op deze verklaring volgde een adres van antwoord, waarbij de wensch werd geuit, dat de Regeering de bevoegdheid zoude verkrijgen, voortaan meer regelingen zelfstandig in Indië te treffen. Tot zelfs zeer ondergeschikte ordonnanties kunnen thans alleen in overeenstemming met de Kroon of onder haar nadere goedkeuring worden vastgesteld. Er verscheen ook een minderheidsnota, in zeer krasse termen gesteld, waarin op een ‘voorparlement’ werd aangedrongen. Zij deed aanvankelijk vermoeden dat de radicalen op revolutionair avontuur uit wilden, doch er is niets op gevolgd dan dat, bij motie, dezelfde leden die de nota onderteekend hadden, een zelfbesturend Indië hebben verlangd. Van hare zijde heeft de Regeering eene commissie benoemd tot herziening der Indische grondwet en tot het ontwerpen eener bestuurshervorming en den 2den December door haar gemachtigde een nadere uiteenzetting doen geven van de bedoelingen die bij het afleggen der verklaring van 18 November hadden voorgezeten. Bij deze gelegenheid zeide Mr. Talma het volgende: | |
[pagina 365]
| |
Dit staat vast, dat een eenigszins belangrijke hervorming niet denkbaar is zonder aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheid van den Volksraad, zonder principieele wijziging van het karakter van dit college, hetwelk van zuiver adviseerend lichaam zal moeten worden een integreerend deel van de Regeering, met werkelijke medezeggenschap in en contrôle op het bestuur. Mr. Schumann antwoordde met de verzekering dat de Regeering rekenen kan op de volle medewerking van den Volksraad bij het breken van den tegenstand, die tegen de hervormingen, welke zij beoogt, juist uit de kringen welke haar het naast staan kan worden verwacht. * * *
Slechts enkele uren heeft de lezer van het bovenstaande de tweede zitting van den Volksraad bijgewoond. Veel belangrijks is hem daardoor ontgaan. De kwestie van de voedselvoorziening en de schitterende hulp daarbij van de Kon. Paketvaart, die van de afschaffing der Chineesche officieren, op de begrooting van B.B. ternauwernood er doorgehaald; de uitnemende verdediging van de Oorlogsbegrooting door den Legercommandant; de gelukkig, zij het tegen den wil van den Directeur van Gouvernementsbedrijven, op de begrooting gebrachte f 600,000 voor aanleg van het eerste deel van een Zuid-Celebes-spoorweg; de overlegging van de stukken betrekking hebbende op de muiterij aan boord van H.M.'s Koningin Regentesen de ronde zeemans- | |
[pagina 366]
| |
verdediging door vice-admiraal Bron van de Marinebegrooting; het gaan werken met aannemers voor Landsgebouwen door het Departement der Burgerlijke Openbare Werken; de kwestie van het stedehouderschap van Karangasem; de tractementsverhooging van de juristen en de daaruit voortvloeiende consequenties voor een algemeen Indisch bezoldigingsstelsel; de oprichting van een Universiteit; het debat van Dr. Rivai met het hoofd van den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst over hygienische maatregelen en individueele ziekenverpleging, blijven buiten zijn aandacht. Het kan niet anders: het toelichten van dit alles zou den overzichtschrijver bijna zooveel tijd vergen als den lezer een reisje naar Indië om daar gedurende een maand de Volksraadszitting bij te wonen en zich te vergasten aan de sociale en politieke opleving der Indische maatschappij, en aan het moeilijk maar heilzaam streven van de Indische Regeering.
Weltevreden, Jan. 1919. H.J. Kiewiet de Jonge. |
|