De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||
Het wezen van de bioscoop.Ga naar voetnoot1)I.De ontzaglijke toeneming in de laatste jaren van het aantal bioscooptheaters, de toeneming van het aantal bezoekers, onder wie de trouwste de kinderen zijn, (voor Engeland wordt opgegeven 4500 theaters met 1.075.875.000 bezoekers in één jaar), de enorme greep, die deze nog zoo nieuwe uitvinding heeft verkregen op de volksverbeelding in al haar lagen, inzonderheid op die van kinderen, heeft allerwege in binnen- en buitenland de aandacht op dit verschijnsel gericht, heeft velen doen aandringen op overheidsbemoeiïng, terwijl anderen aan vrijwillige keuring en samenwerking met de bioscoophouders de voorkeur geven, weer anderen meenen, dat slechts een volstrekt verbod van bezoek aan bioscooptheaters voor kinderen, en de bioscoop alleen voor schooldoeleinden aangewend, de schadelijke invloeden kan weren. Ofschoon er nog velen zijn, die den schadelijken invloed van de bioscooptheaters ontkennen of overdreven achten, begint toch de meening van hen, die de schadelijkheid als vaststaand aannemen, de overhand te krijgen, en de wettelijke bepalingen in verschillende landen op dit punt, de vele gemeentelijke bioscoopverordeningen hier te lande, ook de benoeming door de Regeering van een Staatscommissie, ter bestudeering van het vraagstuk, bewijzen het. | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
Er is over dit alles reeds veel geschreven in binnen- en buitenland, de handelingen van twee belangrijke vergaderingen in Den Haag gehouden zijn verschenenGa naar voetnoot1), daarom, liever dan in herhalingen te vervallen, wil schrijver dezes, die sedert drie jaar, als voorzitter van de gemeentelijke Bioscoopcommissie te Utrecht, met dit vraagstuk worstelt, thans een onderzoek doen naar het wezen van de bioscoop zelf, om na te gaan of de bekende grieven tegen vele voorstellingen alleen te wijten zijn aan de keuze van de onderwerpen, dus aan de exploitanten, of dat wellicht vele van die fouten samenhangen met het karakter van de bioscoop zelf. Daartoe moet men zich realiseeren wat de grondslag is van de bioscoop, en wat het nieuwe ervan is. De grondslag is natuurlijk de photografie, maar - en hierop lette men wel - de photografie instantannée, verder de ongeretoucheerde, daarbij nog sterk vergroote photografie. Men ziet dus op de films nooit een gewone photografie b.v. van een paard in rust genomen, of van een mensch, in zoo rustig mogelijke houding eenige minutenlang belicht, daarna behoorlijk geretoucheerd (wat ontaarden kan in al te glad ‘likken’, maar wat, goed toegepast, bedoelt fouten weg te nemen, die aan de photografie inhaerent zijn, n.l. het veel te zwart weergeven van alle lijnen, stippen, oneffenheden en daardoor het doen verdwijnen van nuances, vandaar de altijd zoo grove gelaatstrekken van de menschen in de bioscoop), neen, men ziet altijd een reeks instantannées, van een paard of van een mensch-in-beweging, en wel instantannées van 1/16 seconde, soms nog veel korter belicht. De grondslag is dus de instantannée van een bewegend beeld, met haar bekende fouten (denk aan de instantannée van een springend paard met zijn raar hangende pooten, zooals men ze in de werkelijkheid nooit ziet, of van den veel te wijd stappenden minister, enz., fouten, die veroorzaakt worden, doordat men een willekeurig, zeer klein moment uit een doorgaande beweging uitknipt). Het nieuwe van de bioscoop is niet, dat zij de beweging | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
zou weergeven op doek, want dat kan niet, zij geeft alleen de illusie van de beweging; inderdaad doet zij niet anders (en dat is de ingenieuze uitvinding) als een reeks instantannées snel na elkaar vertoonen. De snelle opeenvolging van de vele stilstaande beelden geeft de illusie, dat men de beweging zelve ziet. Men heeft hier dus gezocht naar een nieuwe oplossing van het aloude vraagstuk, waarmede de menschheid zich heeft beziggehouden vanaf de voorhistorische tijden der grotbewoners in Zuid-Frankrijk die loopende en springende dieren op de rotsen teekenden, het vraagstuk n.l. hoe de beweging op een plat vlak te fixeeren. Men heeft het natuurlijk nooit verder kunnen brengen en zal het nooit verder kunnen brengen, dan tot het wekken van de illusie dat de beweging is gefixeerd. De middelen, die men daarvoor heeft gebruikt, verschillen onderling zeer, maar het meest principieele verschil ligt toch tusschen alle middelen tot nu toe gebruikt te zamen aan den eenen kant, en aan den anderen kant: de bioscoop. Al die andere middelen kan men in één begrip samenvatten n.l. artistieke middelen, de bioscoop daarentegen is een mechanisch middel om de beweging te fixeeren. Men moet zich daarbij niet in de war laten brengen door het feit, dat vele bioscoopvoorstellingen spelen in een zeer smaakvol milieu, of dat de rollen der drama's soms gespeeld worden door eerste artisten, dit alles toch betreft alleen de voorstelling zelve, terwijl hier bedoeld wordt de wijze waarop die voorstelling wordt weergegeven, zooals wanneer men spreekt over het verschil tusschen een schilderij en een photografie, voor de vraag of beide reproducties kunst moeten worden genoemd, niet in aanmerking komt het feit, dat de photografie kunst kan voorstellen, b.v. een photografie van een kunstvoorwerp of van een beroemd schilderij kan zijn. Het gaat er in beide gevallen om, of men de wijze van weergeven kunst kan noemen. En dan moet geconstateerd worden, dat de wijze waarop de bioscoop de beweging fixeert niets met kunst te maken heeft, immers een zuiver mechanische is. Alle vroegere pogingen om de beweging te fixeeren, niet alleen op een plat vlak, maar ook in drie dimensies (beelden, reliefs), waren kunst-uitingen, de verbeeldingskracht gaf | |||||||
[pagina 314]
| |||||||
de oplossing door òf synthetisch, òf symbolisch, òf impressionistisch, òf abstraheerend-mathematisch (architectuur of in de schilderkunst kubisme, futurisme etc.) de beweging te interpreteeren. De toeschouwer is bij het zien van die kunst-uitingen dus niet dupe van een vernuftigen truc, neen hij is de gevangene van een mensch, die door zijn verbeelding, de niet te grijpen feitelijke beweging heeft vertaald in de taal van zijn verbeeldingswereld, waarin hij ons heeft ingevoerd, ons trachtende te overtuigen, dat zij de waarheid is, ons op deze wijze met zijn denk-beelden verrijkend. Ook zelfs het geschilderd portret van een mensch in rust, fixeert een groot aantal bewegingen door deze te synthetiseeren; immers is het onmogelijk, dat de uitdrukking van oogen, van gelaatstrekken steeds dezelfde blijft zoolang de geschilderde poseert, zij blijft zelfs geen oogenblik dezelfde, tallooze gedachten en daardoor gelaatsuitdrukkingen wisselen elkaar in zeer korten tijd af, hoeveel meer gedurende de vele dagen en weken waarin geposeerd wordt. En toch geeft de schilder maar één moment. Is dit een instantannée? Allerminst, het is de samenvatting van al de bewegingen en uitdrukkingen, van de tegenstrijdigste gedachten en gevoelens, die de schilder opmerkt, deels bewust deels onbewust in zijn geest verwerkt en samenvat in die eene, niet een willekeurig oogenblik weergevende, maar den geheelen persoon karakteriseerende uitdrukking. Dit is de reden waarom een goede photografie het meest treft wanneer men haar voor 't eerst ziet (dikwijls veel meer dan een schilderij), maar al meer afneemt in kracht en dikwijls op den duur gaat vervelen, althans ons niet veel meer zegt, terwijl een goed schilderij ons al meer gaat boeien, soms ons den eenen dag heel iets anders zegt dan den anderen dag, een geheel andere uitdrukking naar voren brengt, en zoo voor ons blijft leven. Beroemde portretten, door groote meesters geschilderd, geven niet alleen de synthese van vele uitdrukkingen van één persoon, maar het is alsof zij in dat eene gelaat hebben weten samen te brengen de karakters van vele personen van vele tijden. Zoo zal een goed portret van een moeder, het geheele leven van die moeder weergeven, maar in het portret van | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
Mevrouw Bas van Rembrandt is iets van alle moeders, althans van alle Hollandsche moeders, en steeds nieuw is de tinteling van dat wonder-levend fonkelend oog. En de Gioconda geeft iets van het sphynxachtige van alle vrouwen, en de Madonna van Raphaël in de Louvre geeft het heilig-jonkvrouwelijke, wat de veneratie van eeuwen in het ‘ewig-weibliche’ heeft gevoeld. Zoo streeft alle kunst naar het vereeuwigen van het tijdelijke, door in één moment gefixeerd samen te vatten een zoo groot mogelijk aantal momenten, d.i. eenmalige gebeurtenissen, aan welke daardoor het tijdelijk karakter wordt ontnomen, die n.l. geen beweging meer zijn, en die toch leven, omdat zij niet de verstarring zijn van één oogenblik, maar de synthese van al de oogenblikken van één levend wezen, of wanneer het nog algemeener uitingen betreft, de momenten van heele groepen van menschen en levende wezens. In de litteraire kunst is het niet anders. Hamlet, Macbeth, Lear boeien ons niet omdat het met deze individuen zoo treurig afloopt, maar omdat Hamlet symboliseert (dat is dus synthetiseert) alle jonge mannen, de aarzeling van den jongelingsleeftijd, die maar niet van bloem tot vrucht kan worden, niet van droom tot daad, en dus ook niet tot de liefde komen kan; omdat Macbeth uitbeeldt den man, die dit proces forceert en daardoor de misdadiger wordt; en omdat Lear laat zien den man, die tot in de grijsheid niet de daad en de liefde veroverde en nu wordt de koninklijke landlooper, de verouderde jongeling, dat is de waanzinnige. Dit is dus: synthese van de gevaren van de drie leeftijden van den man, in het groot gekarakteriseerd, door drama's, waarin drie edele mannen op die gevaren te gronde gaan. Te zamen in groote trekken het geheele leven van den man. Zoo ook de bewegende kunsten, de tooneelspeelkunst en de muziek, die zelfs in haar beweging toch niet zouden kunnen blijven bestaan, wanneer zij alleen het toevalsmoment vastlegden. Hoe zou het mogelijk zijn, dat ‘Carmen’ vele duizenden malen werd gespeeld en ‘Oedipus’ reeds gedurende vele eeuwen, dat de Mattheüspassion ieder jaar duizenden trekt en de symfonieën van Beethoven in alle concertzalen door de geheele wereld de gevoeligen blijven ontroeren, wanneer niet zeer veel verschillende gevoelens | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
van alle menschen in die paar groote figuren, in die enkele klanken voor goed waren vastgelegd. Het is alles synthese. En hooger nog, oneindig hooger, in alles samenvattende synthese stijgt de godsdienst, die openbaart den Zoon des menschen. Van de eenvoudigste kunstuitingen tot de hoogste religieuze openbaringen, van de vroegste tijden tot op heden is het één worsteling met den tijd, één strijd om het vergankelijke tot onvergankelijkheid te brengen, en altijd is de oplossing gezocht en gevonden in het fixeeren van de beweging, niet door één moment vast te houden, maar juist door meerdere momenten, zeer vele momenten (hoe grooter de scheppende geest is, hoe meer hij kan omspannen) saam te vatten in één moment, dat geen werkelijkheidsmoment kan zijn, maar product van de verbeelding, die inderdaad ver-beeldt, n.l. het wonder verricht van al deze werkelijkheden te herscheppen in een beeld, dat geen werkelijkheid, maar waarheid is (hoogste waarheid: de Zoon des menschen zegt: Ik ben de waarheid), en al deze tijdelijkheden dus sterfelijkheden maakt tot eeuwigheid, dus tot leven (de Zoon des menschen zegt: Ik ben het leven). En wat is het middel, het instrument, dat de beweging fixeert, dat het tijdelijke vereeuwigt, het moment overwint? Het is de verbeelding, het gemoed, de ziel, de geest, in laatste instantie, waar de opperste synthese, de schepping zelve plaats heeft, het hart. Lijnrecht tegenover dit alles staat de moderne uitvinding van de bioscoop, die evenmin de beweging zelve kan fixeeren, die ook een illusie moet geven, doch die haar geeft niet door te synthetiseeren, maar door haar omgekeerd te analyseeren, in een reeks afzonderlijke momenten, en de photografieën van die momenten snel na elkaar, ieder gedurende zeer korten tijd, te vertoonen. Niet dus de samenvatting van vele momenten tot één beeld, niet wat alle kunst en wat alle godsdienst is, de overwinning op het moment, maar omgekeerd: de triumph van het moment. Hier heerscht het tijdelijke in plaats van het blijvende, hier een Ersatz-eeuwigheid, n.l. de eeuwige repetitie van het tijdelijke. Dit is dus het wezen van de bioscoop en wij zullen hebben na te gaan, wat met deze merkwaardige uitvinding is aan | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
te vangen, wat er wel, wat nimmer mee bereikt kan worden, of wat bereikt wordt, maar niet dan ten koste van waardevolle goederen. Wij hebben te doen met een weergave van de beweging, die haar perforeert, die n.l. opvolgende momenten uit die beweging als het ware uitknipt en aaneenrijgt: hoe snel de eene opname de vorige ook moge opvolgen, er blijft telkens een zeer kleine lacune tusschen twee opnamen, men springt dus telkens iets over, waardoor waardevolle oogenblikken (wie zal zeggen welke de meest waardevolle de beslissende zijn, onmisbaar zijn ze allen) ontbreken, en waardoor, wat nog belangrijker is, het tempo versnelt, het rythme van de beweging wordt verbroken. Wie heeft in de bioscoop niet wel eens opgemerkt, dat alle bewegingen steeds zoo haastig, juister, zoo zenuwachtig geschieden. Betrof het drama's, zoo zal hij dit wellicht aan slecht spelen hebben toegeschreven, maar hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij opnamen van wandelaars, troepen die marcheeren enz. Men denkt dan dat de oorzaak is te snel afdraaien van de film en inderdaad geschiedt dit soms, maar ook als dit niet het geval is, neemt men hetzelfde verschijnsel, zij het in mindere mate, waar. De oorzaak ligt natuurlijk in de opname zelf, die, ik herhaal het, aaneengeplakte momenten, waartusschen lacunes, dus slechts een deel van de beweging, te zien geeft. Men moet hieruit concludeeren, dat díe bewegingen, welker onderdeelen de grootste gelijkvormigheid vertoonen, zich het best leenen tot weergave door de bioscoop, terwijl omgekeerd, hoe grooter en belangrijker de verschillen van de onderdeelen zijn van hoe meer belang het rythme het tempo der beweging is, des te minder geschikt deze beweging zal zijn voor de mechanische weergave en verminking. Natuuropnamen, een reis door Zwitserland, gezien uit een spoorwegcoupé, leenen zich zeer goed hiertoe, zijn zelfs dikwijls verrassend, want zij geven wat de stilstaande photografie nooit kan geven: het bewegende water van een waterval, het kabbelen van een beekje, afwisselende verlichtingen, zon- en schaduwspel op een weiland, de klotsende golven van de zee enz. enz. Hier schaden de beide kenmerkende eigenschappen van de bioscoop maar weinig, de photografie in- | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
stantannée als grondslag niet, omdat een instantannée opname van een landschap bij goede verlichting even goed kan zijn als een tijdopname, en de lacunes in de beweging niet al te zeer, omdat b.v. van den waterval of van het golvende meer de samenstellende deelen van de beweging vrijwel aan zich zelf gelijk zijn en daarom de lacunes in het rythme geen al te ingrijpende veranderingen brengen. Het spreekt wel van zelf, dat de schoonheid van een landschap heel wat intensiever wordt weergeven door een schilderij dan door een film, dat de cinematografische voorstelling van een waterval u wel zeer treffen zal, meer dan een schilderij, maar dat zij heel wat korter in uw geheugen zal blijven en heel wat minder indrukken achterlaten zal dan een waterval van Ruysdael, wanneer eenmaal de schoonheid daarvan voor u is opgegaan. Maar dit geldt van de photografie evenzeer als van de bioscoop; de reden is, zooals hierboven werd herinnerd, dat de schilderij u niet den waterval geeft, maar den waterval zooals een kunstenaarsgemoed dien begrijpt, voelt, dramatiseert; gij geniet dus wel van den waterval zelve, maar onafscheidelijk daarvan van den dichter, die den waterval met zijn oogen zag. Wanneer dit niet vergeten wordt, dan kan zeker toegegeven worden, dat de cinematografische voorstellingen van de natuur veel te genieten geven en bovendien een kennis van het natuurleven kunnen bijbrengen, die buiten de natuur zelve moeilijk te vinden is. Wie b.v. gezien heeft een bioscoop-voorstelling van het leven der bijen, van de schuwe watervogels in hun nesten, zal de waarde van zulke voorstellingen voor het onderwijs niet miskennen. Dat echter toch ook hier, doordat bij levende wezens de samenstellende deelen der beweging niet aan elkaar gelijk zijn, de beweging van haar karakter inboet, bleek ons duidelijk bij de merkwaardige voorstelling van het groeien van bloemen. Men had hier het groeiproces 1500 maal versneld, door moment-opnamen van dezelfde bloemen, waartusschen dagen en weken lagen, snel na elkaar te vertoonen; men ziet dan voor zijn oogen bloemen uit den grond groeien; men ziet een camelia die van het publiek afgewend staat zóó snel de kelk naar het publiek keeren (de zijde vanwaar de zon kwam en haar lokte), dat men even schrikt en de neiging heeft te zeggen: ‘Kijk | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
voor je, met je brutale gezicht’. Stel u voor, tegen de waardige, vorstelijke camelia! Ik behoef u dus niet te zeggen, hoe men door deze Amerikaniseering van de bloemen, door de toepassing van het Taylor-system op haar stillen groei, haar karakter heeft gedenatureerd. Het was werkelijk soms griezelig, wanneer men grashalmen zich zag rekken en wentelen als indolente, zich vervelende courtizanes. Ook het groeiproces heeft zijn eigen tempo, heeft een rythme, dat men niet kan forceeren zonder het te beleedigen. Maar geldt dit alles zelfs van het plantenrijk, in hoeveel sterker mate doen deze bezwaren zich voor, zoodra de menschenwereld cinematografisch wordt voorgesteld. Het minst hinderen de genoemde bezwaren natuurlijk bij die menschelijke handelingen, waarbij tempo en rythme het minst belangrijk zijn, n.l. het minst uitdrukking zijn van het innerlijk leven: of het voorbijtrekken van een troep soldaten in een te snel tempo of in onjuist loop-rythme wordt weergegeven of sportoefeningen, schaatsenrijden, roeien, skispringen zoo worden gereproduceerd dat het karakter van deze bewegingen niet goed wordt uitgedrukt, is wel niet geheel zonder belang, niets is ten slotte zonder belang, maar het is toch niet van zoo groot gewicht, terwijl daar tegenover staat - en het wordt tijd daarop te wijzen - dat het van veel belang is, dat vele eenvoudigen, die nimmer hun stadje of dorp verlieten, voor zeer weinig geld zich het onschuldige genoegen kunnen verschaffen van al die natuurtafereelen, die gebeurtenissen in de wereld, die sport en andere merkwaardigheden te genieten, wat hen ongetwijfeld naast genoegen ook een wel oppervlakkige, maar dan toch een uitgebreidere kennis geeft. In veel hooger mate geldt dit natuurlijk voor het onderwijs, waarbij deze aanschouwelijke aanvulling vooral daarom van waarde is, omdat door intelligente explicatie en vooral door goede voorbereiding inderdaad veel van de fouten van de bioscoop kan worden weggenomen, nu het tegenwoordig door een nieuwe uitvinding telkens wanneer men dat wil, mogelijk is, het beeld te laten stilstaan. Eerste vereischte is hierbij dus, dat de onderwijzer of explicateur een helder inzicht hebbe in het wezen van de bioscoop en in de fouten, die aan deze uitvinding inhaerent en die dus niet te verbeteren | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
zijn. Eigenlijk kunnen deze karaktertrekken niet eens fouten worden genoemd: het is geen fout van een olifant dat hij niet kan vliegen, de fout ligt bij hem die dit van het dier verwacht. Ernstiger reeds worden de genoemde bezwaren waar het geldt possen of kluchten of burlesques, hoe men ze ook noemen wil. Daarbij toch heeft men te maken met het gemoedsleven van menschen en dus zijn tempo en rythme van de menschelijke bewegingen dadelijk een veel gewichtiger factor. Nu moet toegegeven worden, dat bij deze grappen de inhaerente nadeelen van de bioscoop in voordeelen kunnen veranderen, doordat hier juist de versnelling of verkorting van alle bewegingen, die de cinematografische voorstelling is, dikwijls het komische effect niet weinig verhoogt. De bekende bioscoop-wedloop, waarbij alles ten slotte elkaar in ongekend snel tempo achterna rent, heeft met al de eindelooze variaties, die op dit thema zijn gemaakt, vooral in den aanvang, toen de uitvinding nog nieuw was, heel wat menschen en millioenen kinderen over de geheele wereld een gezonden lach bezorgd, en aangezien hartelijk lachen een van de kostelijkste dingen is, moet men de bioscoop hiervoor dankbaar zijn. Helaas is het bij deze onschuldige, aardige grappenmakerij niet gebleven. De bioscoop zelve brengt, zoodra zij lucratief moet worden gemaakt, mede, dat zij naar al sterker prikkels moet zoeken op elk gebied; dit is alweer niet iets toevalligs, maar het hangt met haar wezen zelf samen. Wanneer wij straks over de drama's spreken, zullen wij hier dieper op moeten ingaan, maar nu reeds moet er op gewezen worden, omdat daaruit voortvloeit, dat het vergroven van de voorstellingen (samengaande op velerlei gebied met een schijnbare, want uitwendige, verfijning), ook al weer niet te wijten is aan den slechten smaak der exploitanten (al werkt ook deze factor mede), maar iets fataals is, onvermijdelijk aan de bioscoop (als theater geëxploiteerd) verbonden, wat dan ook verklaart, dat overal ter wereld de bioscoop-voorstellingen precies hetzelfde karakter dragen en dezelfde ontwikkelingsfase doorloopen (natuurlijk mede te wijten aan het feit, dat de gemakkelijk te verzenden, immers vrij kleine filmrol de geheele wereld doorreist). | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
De zaak is deze, dat gelijk de photografie, ook de cinematografische voorstelling eerst sterk treft en verrast, dus op komisch gebied hevig aan het lachen maakt (in tegenstelling met een geestige schilderij of teekening, die nooit meer dan een fijnen glimlach wekt), maar dat zij daarna spoedig verveelt, althans onverschillig laat, wat voor de komische werking doodend is. Men moet dus zorgen voor afwisseling, vooral voor verrassingen, overbluffingen, men moet met al sterker prikkels werken. Die prikkels nu kunnen op komisch gebied in twee richtingen gezocht worden, n.l. in de equivoque, pikante en in de ruwe, brutale richting: beide werken op de lachspieren door haar contrasteeren (lachen is immers het effect van een contrastwerking) met de zeden en gebruiken der omgeving. Zoodra het peil der omgeving zakt tot het niveau der voorstelling is de contrastwerking dan ook gebroken, en lachen de toeschouwers niet meer. Men moet dan weer gaan contrasteeren met het bereikte niveau, dus weer zakken. Zoo ziet men in die komische voorstellingen dan een ware climax in de beide genres, vooral in onbeschrijfelijke ruwheden. Toen de wedloopen begonnen te vervelen, bracht men de eerste verrassingen aan, door eens iets te laten omverloopen, een kraampje op de kermis, een vrouw met appelen op de markt, men liet iets, in schijnbare onhandigheid vernielen, een porseleinkast omvallen, iemand in een gaskroon klimmen en daarmede naar beneden sukkelen enz. bescheiden, vrij onschuldige, inderdaad zeer lachwekkende circusgrappen. Maar het bleef er natuurlijk niet bij, en vooral de enorme massa voorstellingen, die de bioscoop verslindt en de groote baten, die zij afwerpt, maakten vindingrijk en zoo verschenen de possen, Fransche, Duitsche, Italiaansche, maar de in brutaliteit, in domme woestheid deze overtreffende Amerikaansche burlesques, waarbij letterlijk alles, stelselloos, zonder een zweem van gedachte, van geestigheid, van komiekheid zelfs, wordt vernield, menschen zonder eenige reden met hakken in de maag worden getrapt, in het wilde weg op iedereen wordt geschoten, vrouwen als balen goed uit vensters worden gesmeten, auto's met menschen er in door andere auto's worden overreden, altijd maar door in volmaakte zinneloosheid. Kinderen lachen om dit alles onbedaarlijk en ook vele ouderen zien het gaarne en meenen, dat het | |||||||
[pagina 322]
| |||||||
onschuldige grappen zijn, men is er zoo geleidelijk aan gewend en men ziet niet wat er in de ziel, vooral in de ziel van het kind gebeurt. Inderdaad is in het zien vernielen, ook in het zelf vernielen (denk aan het kraampje op de kermis, waar men voor eenige centen waardelooze voorwerpen vernielen mag) iets, dat ieder genoegen doet, vooral wanneer het schijnbaar zonder schade voor iemand geschiedt en het geweten daardoor niet wakker wordt gemaakt. Men weet blijkbaar niet, dat dit lichte genoegen een nog zwak symptoom is van den diep in ieder verscholen, door de beschaving getemden vernielhartstocht, van welke thans, na Augustus 1914, ieder weet welke proporties hij, ontketend, ook bij beschaafde volkeren kan aannemen. Is het dikwijls zien van deze ruwe, zoutelooze, alle edeler, zachter gevoelens op den duur doodende voorstellingen ook zelfs voor volwassenen niet onschuldig, wat het voor kinderen is, valt in de verte niet te berekenen, maar de toekomst zal het ons wel doen zien, en helaas behoeven wij niet eens op de toekomst te wachten.
Gaan wij thans over tot het voornaamste punt: de waarde van de bioscoop als reproducent van drama's, van zoo bijzonder groot gewicht, omdat naar veler meening, het bioscooptheater langzaam bezig is de comedie te verdringen. ‘The cinema has remoted Hamlet,’ zegt het Engelsche rapport, ‘The cinéma, its present position and future possibilities’.Ga naar voetnoot1) Het is dus wel de moeite waard, om na te gaan, waarlijk niet alleen voor kinderen, maar in het algemeen, welke invloed van de bioscoop als een vorm van tooneel-speelkunst te verwachten is. Ook hier moet men weer met het begin beginnen, vragen wat is de grondslag en wat het karakteristieke van de bioscoop, daarna wat is het wezen van het drama. Van de bioscoop is de grondslag de photografie instantannée, ongeretoucheerd en vergroot, en het meest karakteristieke is de geperforeerde weergave van de beweging. Te zamen genomen dus kan men zeggen: de bioscoop vertoont het drama, | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
door op mechanische wijze een opvolgende reeks momentopnamen van deelen der menschelijke bewegingen in lichtbeelden op doek te reproduceeren. De verschilpunten met tooneelvoorstellingen zijn dus:
Als voordeel tegenover al dit verlies staat alleen, dat voorstellingen gegeven kunnen worden in welk milieu men maar wil, dat men dus verlost is van de coulisses. Welk een schitterend gebruik men van dit voordeel heeft gemaakt, weet ieder die veel de bioscoop bezoekt en zich herinnert de scènes gespeeld in de fraaiste Fransche kasteelen, met onloochenbaren smaak gemeubileerd, op heerlijke terrassen van landhuizen en villa's aan de Riviera en aan de Italiaansche meren, in oude Gothische kerken enz. enz. Wat is nu het gevolg van dit alles? Het zal goed zijn dit antwoord niet theoretisch te geven, maar naar de ervaring, zoo objectief mogelijk. Welnu, het meest opvallende van bioscoopdrama's dat wat ieder opmerkt en erkent, door vele vrienden van de bioscoop als een voordeel en vermindering van het gevaar voor kinderen genoemd (de heer Roest van Limburg), is, dat men de voorstellingen zeer spoedig vergeet. Ook zelfs die, welke een bijzonder sterken indruk hebben gemaakt, hevige emoties hebben gewekt, ja, tot tranen hebben geroerd, is men den volgenden dag, dikwijls reeds na afloop van de voorstelling, na eenige andere nummers te hebben gezien, vergeten. Het is niet onmogelijk met allerlei hulpmiddelen den inhoud weer in 't geheugen te roepen, maar het kost bepaald eenige inspanning. Zelf constateer ik het wekelijks wanneer wij keuren: verzuimt men bij het programma eenige aanteekeningen te maken, dan gebeurt het niet zelden, dat na afloop eenige, soms alle commissieleden een van de indrukwekkende drama's vergeten zijn en men elkaar helpen moet zich den inhoud weer te herinneren. Wil men het drama goed onthouden, dan is het beste middel te trachten het terstond over te vertellen, men onthoudt dan later | |||||||
[pagina 324]
| |||||||
zeer flauw de voorstelling, of feitelijk zijn eigen verhaal, zoodat fouten, bij de eerste vertelling ingeslopen, er een volgende maal onwrikbaar inblijven. Het vergeten gaat zóó ver, dat het mij overkomen is een drama, dat ik eenigen tijd geleden gekeurd had en dat terugkwam, niet te herkennen, eerst toen ik er attent op werd gemaakt, herkende ik het. Dit lijkt mij van een tooneelvoorstelling ondenkbaar. En in het hoofd gebrand, zooals enkele tooneelvoorstellingen, staat mij geen enkel van de vele drama's, die ik in de jaren, dat wij keuren, met gespannen aandacht heb gezien. Dit verschijnsel dus, dat de bioscoopdrama's dikwijls veel indruk maken, maar een indruk, die bijzonder kort en vaag in het geheugen blijft, hebben wij te onderzoeken. Eerst wat er vermoedelijk de oorzaken van zijn, dan wat de gevolgen. De oorzaken van een zoo algemeen geconstateerd, door voor- en tegenstanders erkend (immers door dezen als nadeel, door genen als voordeel genoemd) verschijnsel heeft men natuurlijk niet te zoeken in toevallige omstandigheden, in de keuze der drama's enz. enz., maar alweer in het karakter van de bioscoopvoorstelling zelve, die wij leerden kennen als een sterken maar kort-durenden indruk makende. Gold dit van iedere cinematografische weergave, in dubbele mate moet het wel gelden van drama's, waar elke beweging geboren is uit emotie, en de bedoeling heeft emotie te wekken, welke immers volkomen afhankelijk is van rythme en tempo van de beweging. Door de photografische reproductie en door de versnelling en verkorting van het tempo wordt de indruk zeer versterkt (denk aan de langzame voorbereiding wanneer men iemand een schokkende tijding moet meedeelen, hoe zou men den indruk versterken, hoeveel heviger de schok maken, door de tijding zeer spoedig mede te deelen), maar tegelijk wordt de indruk door dit proces veel korter van duur. Men krijgt dus een groot aantal snel op elkaar volgende, hevige, kort-durende prikkels. Het effect daarvan kennen wij, het is opwinding. Zooals de possen en burlesques hevig doen lachen, zoo doen de drama's veel huilen, en wekken hevige kortdurende passies op. Maar evenals de possen spoedig vervelen en daarom door nog potsierlijker, doller | |||||||
[pagina 325]
| |||||||
voorstellingen moeten vervangen worden, zoo verflauwen ook de hevige indrukken der drama's spoedig en wekken behoefte aan sterker prikkels. Dit verklaart ook, waarom de bioscooptheaters een eenmaal vertoonde film, hoe fraai ook, niet licht een tweede maal zullen vertoonen (hoogstens hetzelfde programma met een week verlengen). Ik heb bij mij zelf en bij anderen ook nimmer den lust opgemerkt om een bioscoopdrama nog eens te zien. Wanneer men dat vergelijkt met tooneelvoorstellingen, die soms weken en maanden achtereen gegeven worden, en in den loop der jaren herhaaldelijk op het programma worden gebracht, ja van welke sommige nimmer van het programma verdwijnen (Hamlet, Carmen, Faust, enz. enz.), dan ziet men een opvallend verschil. Ik vergeet niet, dat het niet weer vertoonen van eenzelfde film samenhangt met het snel verzenden van de films door de geheele wereld, maar tusschen deze oorzaken bestaat wisselwerking. Uit aesthetisch oogpunt beantwoordt het bioscoopdrama geheel aan de eischen van dezen tijd: haastig, hevig, oppervlakkig, goedkoop. Het beantwoordt wel aan de eischen van dezen tijd, maar niet aan de behoeften van de menschen van dezen tijd, want die zijn geen andere dan de behoeften van de menschen van alle tijden, welke juist aan deze eischen tegengesteld zijn: rustig, diepindringend, waardevol, in één woord samengevat: blijvend. Men verlangt een indruk die blijft. ‘Een goed drama’, zou men zeer goed kunnen definieeren, ‘is een drama, dat een blijvenden indruk maakt’. Vele menschen realiseeren zich dit niet, maar het blijkt toch op den duur uit hun onbevredigdheid, ook hieruit, dat zij op den duur tot de waardevolle aesthetische uitingen terugkeeren, vandaar dat die blijven bestaan, de eeuwen trotseeren, terwijl al het andere als schuim vervliegt. Waarom bevredigt de haastige heftige oppervlakkige indruk niet? Wij moeten, om deze vraag te kunnen beantwoorden, eerst de vraag stellen: waarom zoekt men aesthetische indrukken? Om ontroerd te worden, men zoekt emoties; doch die emoties zijn maar middel, men zoekt door die emoties innerlijk verwarmd te worden, verlost te worden van zijn onverschilligheid, verveling, gedruktheid, bezorgdheid, verdriet, levensmoeheid, vooral levensbangheid, zijn angsten, | |||||||
[pagina 326]
| |||||||
welke gevoelens allen te zamen niet anders zijn dan uitingen van innerlijke koude. Evenals iemand, die lichamelijk angstig, die beverig is, zoo geworden kan zijn door verkleumdheid, zoo is ook hij, die geestelijk-angstig, die bezorgd, verdrietig, levensmoe is, dit dikwijls geworden niet in de eerste plaats door uitwendige omstandigheden, al schijnt dit altijd wel het geval te zijn (want hoevelen hebben wij gekend en hoevelen blijven onbekend, stille helden, die in de angstwekkendste, meest drukkende, zorgelijke, uitputtende, neerslaande levensomstandigheden hebben geleefd en die niet angstig en niet levensmoe waren), maar alleen omdat hij geestelijk koud was. Van die inwendige hem niet bewuste koude wil men tot elken prijs verlost worden en daarom zoekt men prikkels, emoties, afleidingen, van de allereenvoudigste, van de grofste, door alcohol, pret, kermis, tot de hoogere en fijnere door muziek, dans, drama, beeldende kunsten opgewekt, tot de allerhoogste en diepste religieuze emoties en gedachten, alles met hetzelfde uitgesproken of niet uitgesproken, bewuste of onbewuste doel: inwendig verwarmd te worden en daarmede inwendig tot rust te komen, want kou wekt onrust. Zooals nu wie lichamelijk verkleumd is, wel zich warmen kan door uitwendig zijn huid te verwarmen, en door dezen uitwendigen prikkel de kwaal wel tijdelijk wegnemen, maar daarmede zich niet door en door verwarmen zal, spoedig weer afkoelt en zich veel beter verwarmt door warm voedsel te nemen, door inwendig een warmtebron aan te brengen, waardoor hem voortdurend het warme bloed door de aderen toestroomt, zoo zal ook de geestelijk-koude wel bevrediging vinden in korte, hevige, oppervlakkige emoties, maar de bevrediging zal kort duren, omdat geen warmtehaard in hem ontstoken wordt, maar alleen de huid verwarmd wordt: de prikkels bereiken alleen de zinnen. Terecht spreekt men in afkeurenden zin van zinnelijke kunst, niet omdat het prikkelen van de zinnen op zichzelf minderwaardig zou zijn, want alle kunst bedoelt in de eerste plaats de zinnen te prikkelen, hoe zou het anders kunnen, maar omdat het kunst is die alleen de zinnen prikkelt, niet verder door de zinnen heen den geest, het gemoed, het hart bereikt. Het effect hiervan is, dat na de korte bevrediging een grooter inwendige koude intreedt. Het omgekeerde wekt het schoone: | |||||||
[pagina 327]
| |||||||
zooals Keats zegt ‘a thing of beauty is a joy for ever’. Het proces, dat hier beschreven wordt, heeft dus weer zijn oorsprong in het wezen van de bioscoop zelve, wier aesthetisch karakter dwingt tot het geven van sensationeele en al sensationeeler drama's; immers de indrukken, die de bioscoop maakt, zijn snel, kort, heftig, vluchtig, zij moeten dit zijn, het kan niet anders, en men vindt dit alleen in het sensatiedrama of liever: deze wijze van opvoeren maakt ieder drama tot een draak, de voorstellingen geven een leege, koude opwinding, die na korte bevrediging dorst wekt naar nieuwe, nog sterker sensaties, en zoo is men in een vicieuzen cirkel, waar geen bioscooptheater aan ontsnapt, ook niet die, welke met veredelende bedoelingen zijn opgericht, ook niet die zich vrijwillig en streng laten censureeren, niet één ontsnapt er aan, men kan het dagelijks constateeren: die zich aan de drama's wagen, moeten onverbiddelijk mee.
De conclusies zijn deze:
Utrecht 1918-'19 A. de Graaf. |
|