| |
| |
| |
Genoveva van Brabant.
[Dit fragment vormt het zestiende hoofdstuk - de ontmoeting van Genoveva met haren aanstaanden echtgenoot paltsgraaf Siegfried - uit een boek, dat eerlang verschijnt en de bewerking is der algemeen bekende geschiedenis van hertoginne Genoveva van Brabant. Enkele gebeurtenissen, die in de legende voorkomen, duiden op geschiedkundige feiten uit het begin der VIIIste eeuw. Dat was de aanleiding om het heele verhaal kultuurhistorisch in te kleeden en bij 't uitdiepen der figuren rekening te houden met de zeden van dien tijd en ze in de passende omgeving te plaatsen. Het heele werk bestaat uit twee boekdeelen. Het eerste omvat de geboorte, jeugd, opleiding en het huwelijk van Genoveva met paltsgraaf Siegfried. Dat gedeelte speelt in Brabant op en om de havezate van den hertog, haar vader. Het is ook voornamelijk de zielkundige uitbeelding eener jonge edelmaagd in de jaren 700 met de omgeving, waarin zij zich beweegt. Het tweede deel verhandelt dan verder de gebeurtenissen, die in de legende voorkomen.
Het geheël is eigenlijk tot stand gekomen en afgewerkt in de weemoedsvolle oorlogsjaren 1914-1918, en wel om de leelijkheden van dien schromelijken tijd te ontvlieden en door ingespannen aandacht en neerstig zoeken in de dingen van het verre verleden, stand te hebben voor den geest en niet meegesleurd te worden in den maalstroom van algemeenen waanzin waardoor zooveel edels, groots en goeds bij de menschen is ten onder gegaan].
Bij 't aanbreken van de lente stond de hertog weeral hersteld en kloek te beene, gereed om bij den eersten heirban, aan 't hoofd van zijn volk, het leger bij te springen. Daar de strijd in den tocht van verleden zomer niet beslecht was en 't gerucht van een inval der Saksers vermond werd, verwachtte iedereen dat het bevel om op te trekken niet uitblijven zou. Doch in plaats van een oproep ten strijde, bracht een ijlbode van den hofmeier de mare: dat koning Diederik die op zijne palts te Zülpich verbleef, besloten had een maartveld en rijksver- | |
| |
gadering te komen houden te Landen. Daartoe werd de hertog met heel zijn gezin en al zijne leuden genood om er de plechtigheid te komen bijwonen. Dat nieuws bracht eene groote opschudding te weeg op de zele in Brabant, want het was een heele tijd en jaren geleden dat zulke plechtigheid hier in de streek geen plaats meer gegrepen had. De vrouwen bijzonderlijk moesten onverwijld aan de toebereidselen beginnen om hunne kleederen en tooisels in orde te brengen.
Bij Genoveva vooral wekte het eene kinderlijke vreugde, want de schikkingen golden meest haren eigen persoon. Tot hiertoe had zij nooit aan pracht van kleederen gedacht en altijd eenvoudig wit wollen of linnen gewaad gedragen. Voor haar was het eene gebeurtenis van belang de eiken schrijnen en koffers te zien openen en met haar maagden en volgjuffers het kleurige samyt, de krokende zijde en het wazige sindaal te helpen uitpakken dat als tooisel moest versneden worden. Van juweelen kende zij alleen de fabelachtige pracht uit sagen en vertelsels. Niet te verwonderen dat zij er eten en slapen bij liet om zelf als eene princes uitgedost te voorschijn te komen. Zij keek heel verwonderd op toen hare moeder haar berispte en de ijdelheid als eene ondeugd afkeurde. Eenvoudig van gemoed gelijk zij gebleven was, kon Genoveva niet begrijpen dat men haar die kinderlijke vreugde aan zooveel schoons ten kwade duidde en zij hare blijdschap gedoken moest houden. Die dingen waren dan ook maar bijzaak, want 't geen waar haar verlangen veel meer op gesteld was en eene blijde ontroering in haar wekte, bleef wel de plechtigheid zelf en het luisterlijke vertoog dat zij zou te aanschouwen krijgen aan het hof. Zij aanzag het als hare intrede in de wereld, - de veropenbaring en de verwezenlijking van de pracht en de weelde die zij tot hiertoe alleen in verbeelding kende. Het was haar alsof zij in levenden lijve een sprookje uit de tooverwereld zou bijwonen, want wat had zij al niet gehoord van die maartvelden uit het verleden, waar al de verfijnde luister der Merovinger koningen ten toon werd gespreid! 't Geen echter meest van al hare meisjes-nieuwsgierigheid aanzette, was de persoon van den koning - die geheimzinnige figuur welke in strenge afzondering, onzichtbaar als een opperwezen, bachten de behangsels van goudbrokaat en karmozijn, in een welriekenden luchtkring
| |
| |
zijn verfijnd leven leidde voor zich alleen; die door zijne afwezigheid den indruk miek van alom tegenwoordig te zijn en overal ontzag en vereering inboezemde als eene onzichtbare godheid. Het scheen Genoveva de hevigste aandoening uit haar heele leven die bovenmenschelijke figuur te zullen aanschouwen, - het carnaat van zijn aangezicht, den blik zijner oogen, de uitdrukking zijner trekken kon zij zich niet voorstellen als van een sterfelijk mensch. Zij overlaadde haren vader en Wolf met vragen waarvan het antwoord of de uitleg haar nooit voldeden, maar de benieuwdheid altijd heviger opschroefde. Goed maar dat de drukke bezigheid der toebereidselen haar de noodige afleiding bracht en de tijd te kort scheen om met alles gereed te komen. Nu eerst begreep Genoveva waartoe al die arbeid van jaren her in de vrouwenhalle te pas kwam en nu eerst verstond zij wat hare moeder had willen beduiden met het afwijzend antwoord op de vraag: voor wie al deze kostbare gewaden bestemd waren? In het roezemoes waarin de bevelen weergalmden en iedereen aan een eind verlaan liep om ter meest, waren die dagen veel te vroeg voorbij.
Van 's avonds te voren kwamen de edelen met hunne vrouwen en talrijk gevolg op de havezate van den hertog aan om er te vernachten. Heel de feesthalle was als hospitium ingericht en de bedienden en krijgsknechten zochten een onderkomen op de wagens en in tenten die op het binnenhof waren opgericht.
's Morgens voor de klaarte was alleman reeds in roere om heel vroeg te kunnen optrekken. De gespannen stonden veerdig en de ridders reden over 't hof om orde in hunne manschappen te houden; maar de vrouwenvertrekken bleven nog gesloten en lange nog moest men wachten eer zij met den opschik gereed waren. Eindelijk toch gingen de deuren open en de edelvrouwen verschenen op de stoep waar peerden en wagens hen wachtten. Genoveva stond verbijsterd bij den eersten blik over die bonte wemeling die heel de werf vulde en zij merkte niet dat aller oogen op haar gericht waren. Haar hart popelde van blijde aandoening en toen zij in den schitterenden zonneschijn verscheen werd zij eerst gewaar hoe glanzend zij uitgedost was. Een lang wit satijnen onderkleed viel in wijde plooien tot over hare
| |
| |
voeten; aan den onderrand daarvan was een purperen zoom waarop een slinger rozenranken met zilverdraad en kleurige zijde gestikt. Daarboven droeg zij een gewaad met aangeveste mouwen van hemelsblauwe damast met cypersch goud afgezet dat tot aan de knieën neerhing. Een kunstig gewerkte band in goudleer omsnoerde hare leden. Met een gouden gesp aan de borst vastgemaakt hing haar statige omhang in mantelvorm, van zeegroen samyt langs buiten en gele keerglans al den binnenkant, die met sabel en hermelijn was afgeboord. Haar goudblonde lokken hingen open en dansten bij elke beweging als gouden schuim over haren rug. Een schapeel van gevlochten gouddraad, waar te midden een chrysoliet in schitterde, omspande haar voorhoofd. Om den blooten hals hing een snoer van topazen en smaragden. Haar voeten staken in sokjes van wit gelooid kalfsvel met kunstige insnijdingen en goud en purperen versiersels. Haar bloote enkels waren omspannen met gouden spiraalringen waaraan eenige groote robijnen bengelden met een klank van lichte klokjes. Haar hakkenei was prachtig opgetooid met riemen in cordovaansch leder en een schabrak van lazure zijde.
De stoet was al in gang en de laatste man het hof afgereden als Genoveva nog niet bekomen was van hare ontroerende verbijstering. Om de pracht van haar eigen tooisel vervreugde zij zich, maar dat was enkel als deel van het geheel, want zij bewonderde veel meer nog de pracht der omgeving waarin zij opgenomen werd en meemocht. 't Was ook de eerste maal dat zij hare moeder als hertogin met haar feestgewaad zag uitgedost. Met haar zijden onderkleed van kleurkeerenden maneglans waar 't karmijn en sinopel vervloeide in de golving der plooien en haar paluwen talaar van brokaat met singlatoenen mouwen en een sindalen huif met goud en perels bestikt, kwam zij haar voor als eene koningin uit verleden tijden. Maar 't meest bekijkens had Genoveva aan haren vader en den stoet van edele graven en vrijheeren die met hem waren. De stammige kerels had zij nog wel zien uittiegen op jacht of ten strijde met hun helmdeksel op en de schubbejakke waarin zij 't uitzicht kregen van gehaarde boschberen die haar als kind zooveel schrik aanjoegen; nu echter was er geen krijgsgewaad
| |
| |
dat hun voorkomen misvormde, maar heerlijk spande het gekleurd lederen wambuis hen om de lenden en de lederen hozen en beenkleederen en sloodsen met vergulde vlechtveters en de zilveren spoor als een angel op den hiel. Statig hingen de mantels met ever- en otterbont bewerkt, in wijde plooien achteruit gesmeten tot op hun paards rug. Prachtvol vooral de blonde haarbos die in dansende lokken onder de muts van donker sabelvel uitkwam; de flikkering der kleurige steenen op de kruising van het lederen zadeltuig en de pronkwapenen. Dat alles bracht Genoveva in vervoering en in den waan dat het heele vertoog een visioen was uit hare verbeelding en dat de gansche stoet in den zonnepraal heengleed zonder grond te genaken en als een tooverschijn zou opdampen, gelijk de glinstering der dauwperels op de vruchtvelden en grassprietels waardoor zij reden. Maar buiten de heerlijkheid van den aanblik in de pracht van den gulden morgen, met 't genot van de frissche lucht die aandeed bij 't ademen als eene lafenis, was er nog de verwachting van 't geen zij op het maartveld zou te zien krijgen. Dat vooral hield haren geest opgetogen en dreef den blos op haar maagdelijk gelaat en den glans des geluks in de helderblauwe oogen.
Onder lustig gepraat reden de mannen voorop; ingetogen deftig de vrouwen en achteraan volgden vrijlingen in de wapenen, schalken en dienaars om en tusschen de dokkerende wagens met piepende draaiassen, in langen stoet over de baan die voor hen uit, in schoone bochten over heuvels en door dalen uitslierde en nu eens door het dichte donkerlommer van 't woud, en dan weer in 't opene veld met breede uitzichten rondom, bloot lag. De wereld was nooit zoo schoon als op dezen dag en aan de heerlijkheden onder de zon scheen er voor Genoveva geen einde. Zij had het voorgevoel dat haar heden een groot geluk beschoren was dat heel haar leven bestralen moest; - zij voelde 't alsof een nachtegaal die in haar binnenste gesluimerd had, op een teeken zou ontwaken en zijn galmend lied moest aanheffen...
De reis liep verder af zonder ongevallen. De voorrijder bracht den stoet aan eene voorde over de Geete en vandaar ging het wijder door de Haspegouw tot zij te Landen aankwamen bij de havezate van den hofmeier. Over al de
| |
| |
wegen die hier samenliepen, was er drukke beweging van ruiters en voetgangers, en hertogen en graven aan het hoofd hunner centenarii, vulden in bonte wemeling het ruime binnenhof. De edelvrouwen werden ontvangen in het genecium waar zij zich opschikken en verfrisschen konden in afwachting dat de plechtigheid zou aanvangen.
Het maartveld was aangelegd in de nabijheid van het hof en vormde een wijde rode aan de vier zijden door een woudrand ingesloten, in verschillende afdeelingen uitgetuind met palen waarbachten de laten en hoorigen mochten plaats nemen. Te midden, in de lommer van vier reusachtige linden stonden de steenen schranken rechthoekig over elkaar en daaromheen het wijdere omhein door zware kettingen op kniehoogte afgesloten. Daarlangs was een langwerpig verhoog opgetimmerd voor de edelvrouwen vanwaar zij heel het veld overoogen konden en zelf voor heel de menigte te praal staan. De ridders en edelen, nadat zij hunne wapenen bij den ingang hadden afgelegd, namen plaats tegen het beluik en hielden zich in rechte schaar, een dubbele haag vormend, voor het verhoog. Abten, prelaten en eenige bisschoppen stonden op verschillende treden van een hoogen troon binnen den ding, waar de hofmeier bovenop zou plaats nemen. Achters de ruiters aan, vulden de centenarii, vrijlingen en vreemde krijgers het ruime plein der rode. Heel die menigte stond nu in eerbiedige stilte af te wachten 't geen gebeuren ging en aller blikken waren gericht naar de opening van den woudrand aan de oostzijde vanwaar de koning moest opdagen. Gisteren was de doorluchtige monark uit Zülpich met heel zijne reizende hofstad op het palatium te Landen aangekomen waar hij met heel zijne hofhouding vernacht had.
Eindelijk kondigde een felle hoornstoot van den wachter op den houten poorttoren de aankomst aan van den stoet. Het geluid van den hoorn wekte een woeling onder de menigte, onmiddellijk gevolgd door eene diepe stilte. En inderdaad, daar werden de sluitboomen weggenomen aan den ingang der dreef en vier voorruiters stormden het beluik binnen en ruimden den doortocht van ends ont ends tot aan de maalstede te midden het plein waar zij stand hielden als eene steenen eerewacht. Nu leed het nog een heelen
| |
| |
tijd eer men iets gewaar werd, tot eindelijk een dikke stofwolk in de verte opging waarin er traagzaam iets voortschoof en den aantocht van den stoet vermoeden liet. Uit die stofwolk kwamen de ruiters te voorschijn die het handgemaal of het huisteeken en de vanen met de wapenmerken droegen van den Merovinger koning Diederik de Vierde. Daarop volgden in bonten stoet de paltsgraven en hofjonkers, domestici, comites, palatini nutriti - heel de aula palatina - te paard de eenen en de anderen op wagens allen in Romeinsche kleederdracht: in kleurige zijden borstrokken toegespannen in de lenden door den gouden singel, kenteeken hunner waardigheid. Eenige droegen de purperen chlamys der prinsen, het safraangele pallium of witte palla met den lederen heupgordel waaraan een gouden sluitschalm en de tocca in kostelijk bont. Hun gladgeschoren gelaat was aangestreken met zinnober, de wenkbrauwen verhoogd met roet en de lippen met karmijn. Hofknapen en lijfknechten volgden stapvoets en hielpen hunne meesters uit den wagen of van het peerd. Naarmate de bijkomenden de ruimte vulden, schaarden zij zich volgens rang en staat in de nabijheid der maalstede of op den troon. En terwijl die drukke beweging nog aan gang was, helmde opeens de langgerokken kreet waarin het hoorngeschal en 't gehuil in de schilden aldooreen opstormde tot iets vervaarlijks dat de ooren verscheurde en 't lijf doorsidderde met eene angsthuivering. Vanachter de laatstbijgekomenen verscheen de koninklijke praalwagen. Zes reusachtige witte ossen, twee en twee, den goedaardigen kop met de verbaasde groote oogen wagend van rechts naar links, op mate van hun gezapigen stap, trokken het ontzaglijk hoog optorenend gevaarte door den zandweg. De verschijning miek een vervaarlijk wilden indruk, want de ossen hunne hoornen waren verguld en de gespletene hoeven bezet met zilveren schoeisel in vorm van opengesprietelde punten omgebogen tot op de hoogte der knieën, zoodat zij bij elken stap het dreigend
gebaar mieken van maaiende sikkels. Aan den hals droegen de ossen een zilveren ketting waaraan een gouden klokje tusschen hunne voorpooten te bengelen hing. Op de sterre van hun kop glinsterde een eigroote karbonkel en hun getuig van goudlederen riemen was op al de kruisingen bezet met kleurige gemmen en
| |
| |
zilveren nagels. Op den rug droegen zij in vorm van schabrak, een net van purperzijden koorden gevlochten en met perelen in de franjen en struifels doorwerkt. Harnas, zwenkels en aamschieren waren uit kostelijk hout met ivoren belegsels en koperen ringen voorzien. Traag en loom stapten de dieren, en staarden in 't ronde als waren zij verwonderd over hun eigen pracht, maar daarom lieten zij niet het slijm uit hun natten muil onophoudend over hun kostelijke versiering te laten neerspinnen. De zes drijvers in kleedij van Romeinsche gladiatoren, dreven de ossen met den priemstok vooruit en de ontzaglijke wagen groefde zijn zware bolwielen door de diepe zandslagen.
Om hem te zien afkomen, geleek die wagen op een schip met een omgang van vergulde pilasters en daarboven een verhoog met vier dubbele stijpers en steefels, zwaar als boomen, die een hooge ronde koepel schraagden waaronder de vier wanden door voorhangsels in purper damast met gouden frinjen in wijde vouwen afgesloten waren.
Genoveva die bij hare moeder en volgjuffers op het verhoog stond, zag dat vertoog opdagen als een verschijnsel uit de andere wereld. Om hare ontroering lucht te geven, snapte zij haar moeders hand en zij dwong Frigitil naderbij te komen.
Toen de wagen vlakbij de maalstede genaderd was, hield hij stil en stond er als eene burcht. Karel de hofmeier, verscheen nu hooggezeten op zijn strijdros, de fiere, breede gestalte in eenvoudig Germaansche dracht: wambuis in rundsleder met kniehozen en sokken met sandalen en gekruiste beenveters en een wollen schoudermantel met gouden doorn op de borst toegegespt. Genoveva was vol bewondering voor den man met den machtigen kop, met de blonde lokken die als leeuwenmanen tot beneden zijn hals golfden en zij keek hoe hij lenig van lijf zich omwendde en rondblikte of alles in orde was eer hij plaats nam aan de rechterzijde van de koninklijke karos. Toen deed hij een teeken waarop, als door eene onzichtbare hand, de voorhangsels langs de vier zijden werden opengeschoven en de koning op zijn gouden troon voor iedereen te aanschouwen was. Genoveva had verwacht dat het vervaarlijk stormgehuil en wapengekletter weer zou aanvangen, doch de stilte die volgde was nog indrukwekkender dan het gerucht van daareven; - zij
| |
| |
zelf hield nu den adem in en volgde met den blik de blauwe wierookwalmen na die uit vier reukvaten stil en rechtop in de hoogte kronkelden en heel 't gevaarte in een sluierwade omneveld hield. 't Geen zij zag wierp alles omver wat zij zich had ingebeeld en verwachten kon. Hoog op den gouden troon die een schraagzetel was van verguld elpenbeen, groot als eene sigma voor een reus, zat een tengere gestalte, heel verscholen en te niete gedaan, verpletterd zoo scheen het, onder een metaalzwaren mantel van gedegen goud in donkeren glans, die wijduit stond zonder gleuven of plooien als eene klok en waarop de kleurige gemmen en gulden bijen glinsterden met flikkeringen van levende vuur. Heel de gestalte had het voorkomen van een reusachtigen gouden schildkever. Uit de bovenste opening van die rugschelp in edelmetaal, als uit een koker, reikte aan een fijnen hals, het hoofd dat het eenig levend deel scheen van die hieratische verschijning. Om het voorhoofd spande een al te dikke gouden band met edelsteenen bezet, waaronderuit een vloed van bleekblonde haren openwolkte, fijn als zijdevacht en waarop het goudpoeier dikke gestrooid lag als glinsterende bloemenstof. Omraamd in die kroezelweelde stak het gelaat onder een zware laag witte verf als het glazuur op eene porceleinen vaas, met de onwezenlijkheid van een masker. De vorm en snede der trekken hadden de verloopende afronding van iets tusschen het kinderlijke en 't gelaat van een heel jonge maagd. De blik der groote rondopen blauwe oogen stond strak in de verte gericht en gaf de uitdrukking van iets onberoerbaars dat boven alle menschelijke gevoelens ontheven is. Als een wondervreemde tegenstelling echter, in dat geslachtlooze, marmerstrakke gelaat, lag er in den trek om den mond met het vleezig hoog aangestreken rood der lippen, een zweem van eindelooze loomte en twijfelzieke levensmoeheid.
In zijne rechterhand hield de Merovinger koning den gouden rijksappel: eene breede ringschijve met sluitschalm. De andere hand ontdekte Genoveva eerst na lang zoeken, omdat zij tusschen eene gleuf van het tapijten behangsel achteloos neerhing - eene kinderhand - de tengere vingers volgeregen met ringen waarin de steenen flikkerden als dauwdruppelen in de zon; de lange nagels waren puntig geknipt en roze aangestreken met vergulde randen.
| |
| |
Heel het verschijnsel in dien wilden praal, geleek wel op eene godengedaante verheven in zijn tempel, en was daarom wel geschikt om over heel die menigte den eerbied en het ontzag in te boezemen van het zinnebeeld der koningswaardigheid, iets heiligs dat hier als een buitengewone gunst en genade, eenige stonden aan het volk werd tentoon gesteld om aanstonds weer een vol jaar weggestopt en aan de oogen der menigte onttrokken, zijn geheimzinnig leven voort te zetten in een verafgelegen palatium, waar niemand achterhalen zou wat voor vreemde dingen ermede gebeurden.
Genoveva kon er hare oogen niet van afwenden, het bestookte haar met schrik en bewondering als alle onwezenlijke verschijnselen die met de menschelijkheid geen betrek of vergelijking kunnen doorstaan. Zij had gehoord dat koning Diederik achttien jaren oud was en zich daarom verwacht een pracht van een ridder te zien, - het oorbeeld van mannelijke kracht in den bloei der eerste jeugd. Geen middel nu om op dat gelaat een ouderdom te bepalen.
Al 't andere rondom haar had Genoveva vergeten om maar alleen verslonden te blijven staren op den wagen waarvan het gelaat van den koning het middenpunt was dat haar geest als een krachtige magneet aantrok. Zij merkte aleens niet dat Karel van zijn paard gestegen was en op den troon geklommen waar hij met getogen krijgszweerd, teeken deed naar de twee reliquiewaarders die het kostelijke schrijn op een schraag verheven hadden te midden de maalstede en hoe de landedelen, graven en hertogen, ridders en vrije krijgers, beurtelings van hun paard sprongen om in het beluik, met de hand op dat schrijn, den eed van trouw aan den koning uit te spreken.
Die plechtigheid en eentonige opvolging van edelen scheen in 't lange te slepen, doch Genoveva merkte het niet. Aan hare zijde was Frigitil, die vroeger aan 't hof verkeerd had en dus goed op de hoogte was van die dingen, bezig Genoveva te onderrichten en, naarmate zij zich gingen opstellen om hun ambt uit te oefenen of hunne eereplaats in te nemen, noemde zij al de antrustionen, elk met hunne onderscheidene verkenningsteekenen in kleerdracht en sieraden, - de notarii, scriptores, cancellarii, camerarii, thesaurarii, pincernae, cubicularii, senescalci, marescalci, - de laticlavii kenbaar aan
| |
| |
hunne purper bestikte rokken, - heel de ministeria of officia palatina. Zij kende de verschillende bisschoppen aan hunne bigerra of amphimallum. Reovalis, de archiater des konings, die zijne wetenschap uit Konstantinopel had medegebracht, herkende zij aan den witten talaar die heel zijne hooge gestalte overmantelde; den cantor regii palatii aan zijn roode chlamys in Tyrische zijde; de verschillende abten, aartskaplanen en reliquiewaarders met mijter en kromstaf.... Al die namen zoemden aan Genoveva's ooren, maar het bleef eene wemeling waarin zij geene enkelingen onderscheidde. Haar geest bleef afwezig, zij wilde geen blik afkeeren van den monark, in de vrees er iets van te verliezen en in de verwachting altijd dat er leven en beweging zou komen in 't geen waarin zij niet anders zag dan een beeld, een symbool, - de voorstelling van een afgetrokken denkbeeld: het koningschap. Alevenwel voelde zij zich al een tijd lang als gedwongen in eene andere richting te kijken en zij overging de rij paladijnen om er het bekend wezen in te zoeken dat haar aantrok. Dan ontmoette zij den stekenden blik van een paar oogen die haar heel dien tijd moesten bekeken hebben, want bij 't kruisen van den blik was 't Genoveva alsof er een vonke vuurs uit gletste waaraan zij zich verbrand had. Een hevig rood overtoog haar gelaat en zij keerde de oogen weer op den koning. Maar weerom voelde zij zich getrokken langs dien kant en schroomvallig waagde zij het nogmaals, en inderdaad, de zelfde ridder bleef haar starlings bekijken. Zij schrok alsof zij op eene onbescheidenheid betrapt ware geworden.
Gelukkig had moeder er niets van gemerkt en nu miek zij het besluit alginder den blik niet meer te wagen. Maar de onrust was in haar gemoed en haar belang niet meer uitsluitelijk op den persoon van den koning gericht.
De optocht der eedaflegging was intusschen geëindigd; knapen kwamen nu vooruit met zilveren korven waarin keurige garven koornvruchten lagen gestapeld; in zilveren schalen en bekers bracht men ooftwijn, meed en gerstenbier; pauwen, ganzen en wildvogels, van elk een koppel; - als zinnebeeld der te leveren rijksbelasting werd dit alles den koning aangeboden. De domestici namen de geschenken weg en nu kwamen de notarii, scriptores en cancellarii aan de beurt met hun gereedschap om de staatsakten, be- | |
| |
velen, wetten en nieuwe verordeningen voor te leggen die het volk moesten bekend gemaakt worden.
Genoveva's belangstelling werd eerst weer opgeschokt, toen zij den ridder herkende die haar zoo stout bekeken had, dat hij uit de rij trad om stand te nemen vlak vóór den wagen van den koning. Een kamerheer reikte een stuk perkament aan den hofmeier dat met zware zegels voorzien was. Daaruit las Karel met luide stemme: ‘De koninklijke gunst dient vooral geloofd te worden wanneer zij onder al de onderdanen dezen weet uit te kiezen die uitschijnen door dapperheid en verdiensten. Wij moeten de openbare ambten slechts toevertrouwen aan dezen van wie de verkleefdheid en ijver beproefd zijn. Aldus een vaste zekerheid hebbend van uwe trouw en veerdigheid om ons te dienen, verleenen wij u het ambt van paltsgraaf dat voorgaandelijk door Arnulf in de Triersche gouw werd vervuld. Diederik de Vierde, koning van Austrasië, Neustrië, Burgondië en Aquitanië.’
Karel reikte den ridder het stuk en sprak hem aan in dezer voege:
- In den naam van den koning zult gij al de onderdanen uwer gouwe regeeren: Franken, Burgondiërs en Romeinen. Tegenover den koning zult gij eene onwankelbare trouwe en onderdanigheid bewaren. Verders zult gij zorgen dat heel de bevolking in vrede leve onder uw beheer. Leid de menschen in den goeden weg volgens hunne wetten en rechten, - wees de beschermer van weduwen en weezen; straf strengelijk de kwaaddoeners en booswichten opdat de bevolking in vreugde leve onder uw bestier. Dat alles wat aan den tol hoeft betaald te worden in uwe omschrijving, ons telken jare door u persoonlijk, worde gebracht en in onze schatkist gestort. -
Er werden nog meer graven benoemd en ook hertogen, abten, bisschoppen zelfs, maar Genoveva had nog enkel oogen en aandacht om den ridder te bezien. Zijne gestalte was vast en sterk en stak uit boven de krijgers in zijne omgeving, zoodat Genoveva halveling het vermoeden kreeg dat hij misschien wel zoo groot was als de weiman van zes voet lengte die haar vader het leven had gered. Zijn strave blik had haar vrees aangejaagd en ontroering, maar tegen
| |
| |
haren wil in moest zij hem toch bewonderen. Zij zag dat zijn gelaat fijn was en frisch en over zijne diepe oogen welfde een edel en verheven voorhoofd; om zijne ernstige trekken zweemde er iets goedaardigs. Zijne blonde lokken kroesden onder het bronzen schapeel tot in zijnen hals en een begin van valuwe wolle schaduwde zijne bovenlip en wangen, 't geen hem het uitzicht gaf nog zeer jong te zijn. In stap en houding en gebaren had hij het voorkomen van een daadkrachtigen kerel en het wekte bij Genoveva eene heimelijke vreugde omdat zij gehoord had dat hij Siegfried heette - de naamgenoot van den dappersten held der oudheid en dat hij uit Brabant afkomstig was! Zij vreesde maar dat de ridder zich weer omwenden zou en zijn duwenden blik op haar richten omdat zij hem dan niet langer vrijelijk zoude kunnen bewonderen. Het was hare maagdelijke schuchterheid die ontsteld was, anderszins voelde zij zich gevleid door hem opgemerkt te worden.
Eindelijk ging er een luide geroep uit de menigte zonder dat Genoveva gemerkt had wat er gebeurd was. Karel de hofmeier had het woord gericht tot het volk en tegen iedereens verwachting zijne rede gesloten met de verkondiging: dat er voorloopig geen heirban werd uitgeroepen en de krijgers tot nader bevel mochten naar huis keeren.
Genoveva's aandacht ging nu in drie richtingen: naar 't figuur van den hofmeier, dat van Siegfried en den koning. Maar ineens had zij als een slag in 't hart de ontsteltenis gevoeld omdat zij meende dat de oogen van het beeldstrakke gelaat in hare richting gekeerd waren en traag en loom de heele rij edelvrouwen ging overmonsteren. Er liep eene koude schrikhuivering over haar lijf en zij onderging het als eene onreine aanraking toen die blik werkelijk van onder te boven haar gestalte onderzocht. Zij dorst eerst de oogen weer opslaan als het rinkelen der belletjes verkondigde dat de voorhangsels van den wagen waren toegeschoven en de drijvers met hunne vergulde puntstokken de ossen hadden aangezet. De zilveren krulhoeven en gouden hoornen mieken weer hunne gezapig zwenkende bewegingen en de wagen rolde achter hen aan als een vrachtschip.
De openbare plechtigheid was afgeloopen en nu zouden de staatsbezigheden voltrokken worden in eene zaal van het palatium waar de cancellarii en andere beambten de diploma's
| |
| |
moesten opmaken, de testamenta regalia, de precepta, decreta, edicta en chartae en al andere giftbrieven, koopakten en oordeelen, die met den stempel of den zegel des konings moesten bekleed worden. Daar werden ook de rekeningen nagezien en de schattingen geïnd. Daarna verdween de Merovinger vorst weer in zijne bijzondere vertrekken van de palts, als iemand die eene lastige vertooning heeft bijgewoond, en nu weer gaat zwelgen in de geheimzinnige weeldefeesten om daarna voor onbepaalden tijd uit te rusten.
Onderwijl verstrooide zich de menigte en in afwachting dat het maal zou worden opgediend in de halle van den hofmeier, stonden de edelen bij groepen van vrienden en gesibben of wandelden over het erf om kennissen op te zoeken. Zoo gebeurde 't dat Genoveva, die bij hare moeder en eenige edelvrouwen aan 't praten was, haren vader zag opkomen met een aantal edelingen waaronder zij op den slag dien zes voet langen ridder herkende die zooeven paltsgraaf was benoemd. Beurtelings werd zij rood en bleek van aandoening en terwijl de edelvrouwen den kring openden om de aankomenden te groeten, hield Genoveva zich bij hare moeder alsof zij zich verschuilen wilde, alhoewel de vreugde in haar gemoed opwelde om met den ridder in aanraking te komen.
- Edele vrouwen, hier breng ik u paltsgraaf Siegfried van de Triersche gouw - een held aan wiens dapperheid ik het leven te danken heb.
Daarop betuigde de hertogin hare ontroering en omhelsde den redder van haren echtgenoot. Met een gebaar van jeugdige schuchterheid, trachtte Siegfried zich te verontschuldigen en stamelend zegde hij: dat 't geen hij gedaan had, niets buitengewoons was en hij het alleen aan een gelukkig toeval wijten kon door zijne tusschenkomst den hertog van dienst en nuttig geweest te zijn.
Toen Genoveva hem werd voorgesteld, zegde hij heel eenvoudig:
- De edele jonkvrouw heb ik te morgen reeds opgemerkt op het verhoog eer ik wist dat het uwe dochter was en toen reeds kwam bij mij de begeerte hare kennis te maken, - nu is dit buiten alle verwachting medegevallen. Ik groet u edele jonkvrouw!
En terwijl boorde hij weer zijn stekenden blik in hare oogen zoodat zij het gevoelde als vuur.
| |
| |
Om haar heen hoorde zij de afspraak: dat de jonge paltsgraaf met hen de terugreis zou aangaan en eenigen tijd op de zele van den hertog verblijven vooraleer op de palts zijn ambt van gouwgraaf te bekleeden. Dat alles zoemde Genoveva door 't hoofd. Het verwonderde haar niet - het scheen haar eene bekende voorbeschikking, maar het vervulde haar met eene vreugdige aandoening die zij uit welgevoegelijkheid geenszins wilde laten blijken. Met kinderlijke bewondering bleef zij verstolen den grooten manskerel aanstaren en nu hij zoo heel dicht in hare nabijheid stond kwam hij haar veel jonger voor dan daareven uit de verte gezien, - te jong wel om de held te zijn die in hare verbeelding allerhande reuzentaken had verricht. Van naderbij beschouwd, was de wreedheid van zijn uiterlijk gemilderd door het teedere zijner jeugd en de zachtheid zijner stem en de goedaardigheid van zijnen glimlach. Alhoewel Genoveva in de hoogte naar hem opkijken moest, voelde zij iets van haars gelijke in hem en op den stond boezemde hij haar vertrouwen in alsof zij met malkaar langen tijd hadden omgegaan. Maar telkens hij haar zoo diep in de oogen keek, was het haar alsof hij zijn mantel over haar uitwierp in eene driftige omhelzing en zij zich heel aan zijne macht moest overgeven. Doch de schrik was reeds geluwd en vervangen door eene groote benieuwdheid bij de verwachting van het aangekondigde bezoek dat zij tegemoet zag als een nieuw geluk dat haar onverwachts te beurt viel.
‘Dat verheffen der oogen is een verbreiden des harten,’ kende Genoveva uit de Proverbia Salomonis, maar op den stond was zij zoo verre verdwaald van de wegen der voorzichtige wijsheid, en zij dacht er allerminst aan dat langs die zielenvensters hare eigene gevoelens naar buiten te zien waren en zij hare gesteltenis verraden zouden. Zij voelde zich veel te gelukkig daar zij in het schichtend straal van dien opslag ook de aanminnigheid zijner ziel had meenen te raden. Voldaan als na een stille, afgesproken overeenkomst, tusschen twee zielen die op het eerste ontmoeten elkaar begrepen hebben, scheidden zij, - de ridder ging met den hertog en zijne gezellen en Genoveva met de edelvrouwen en hare moeder, die niets gemerkt had. Nu moest iedereen zijne plaats innemen aan de tafeltjes waar het feestmaal werd opgediend. Volgens
| |
| |
heerschende zede zaten de edelvrouwen in een afzonderlijk beluik der halle dat met kostelijke behangsels was afgescheiden in het groote vertrek. Doch de tapijten werden zoo dikwijls opengeschoven en er was zooveel verkeer dat Genoveva gelegenheid genoeg had door heel de ruime halle te zien. In tegenstelling met 't geen te huis nooit voltooid scheen te worden, bleek dit reusachtige gebouw hier sedert onheugelijke tijden reeds heel afgewerkt te bestaan in ongeziene pracht. De houten wanden waren behangen met keurig bewerkte tafereelen in tapijt en overal prijkte wapentuig in steen en staal, van vreemden aard en maaksel, met oude drinkbekers uit buffelhoornen en menschenschedels in brons gevat. De kroonstukken en schachten der hooge houten dubbelzuilen en 't gebinte van balken en kepers waren met slingerlinten en koppen van vogels en fabeldieren versierd en beeldwerk uit de heidenwereld. Het kwam Genoveva voor als iets uit de Walhalla waar de gestorven krijgers met de goden en speermeiden aan de meedbank te feesten waren. Op het verhoog tegen de middenwand, op de eerezate, troonde de hofmeier met eenige paleisjonkers die hem bedienden en rondom tegen de langwanden, aan kleine tafeltjes, zaten de hertogen en graven, terwijl over het middenruim, schenkers en dieners met vluggen gang de gerechten opbrachten en de gasten te gebode stonden. Genoveva zag hoe de kruiken en steenen vaten opgezeuld werden en de drinkbeker overgereikt de ronde deed en de edelen onder luid gepraat, met hun mes doende waren om het gebraden wild klein te krijgen. In het vrouwenvertrek ging het er stiller toe en ingetogener, doch naarmate het maal vorderde, ging de nieuwsgierigheid naar den kant waar het geruchte alsaan toenam en eindelijk, toen Karel rechtstond en in de handen klapte, schoof op het zelfde teeken een voorhang weg in den versten hoek, het gordijn dat het vrouwenvertrek afsloot werd nu ook weggenomen en de edelvrouwen verlieten hun plaats om naderbij te komen zien wat er
gebeuren ging. Op den stond heerschte eene wachtende stilte in de zaal en de luitspelers die op het verhoog verschenen, zetten in met eene zachte wijs. Zij zaten in een halven kring, met de beenen gekruist en de hoofdzanger hief de eerste stroof aan waarop de anderen in gelijkluidenden
| |
| |
zang antwoordden. Hun lijven zwenkten op de maat en de gebaren en uitdrukking van hun gelaat wisselden met den zin van den zang. Het geluid zwol aan in een krachtvol opdreunen als een felle wind waarin de heldendaden van oude krijgers verheerlijkt werden en voor heel de zaal en al de toehoorders leefden de roemrijke gebeurtenissen in de verbeelding op en zoodanig werden de aanwezigen er door meegesleept dat zij geleidelijk het zwenken der zangers nadeden op maat van het lied en toen de strijdzang in een machtigen strijdkreet eindigde, jubelde 't door heel de halle van luiden bijval. De schenkers sprongen de trappen op en reikten meed en wijn aan de vermoeide zangers die met gretigheid de bekers ledigden.
Daarna werden fakkels en wastoortsen ontstoken en olielampen die het twijfeldeemster in de halle opklaarden en ineens de hooge ruimte in een vreemde schakeering van licht en duister vervulden. Toen traden er danseressen op in Oostersche dracht en lichtgolvende sluiers van zijde en sindaal gewonden, hun gelaat met wit en zilverpoeier bestreken en zij voerden verschillende reidansen uit met den zuiderschen wellust in de gebaren en wendingen van hun plooibare lijven. Een luide bijvalskreet begroette nu ook dat zinnenprikkelend vertoog en de danseressen werden van het theatridium genood om in de zaal van den wijn te komen proeven waar zij door de bedronken gasten betroeteld en bepooteld, verder tusschen of onder de tafeltjes verdwaalden. Naarmate er nieuwe gelagen volgden en er meer wijn geschonken werd, groeide 't geluid en de drift der aangezetenen als een zwellend water met bruischingen van geluid die de algemeene brooddronkenheid te kennen gaven. De stilte viel echter weer in toen de Grieksche goochelaars verschenen die voor de oogen der menigte hunne verbazende kunsttoeren uitvoerden en den zin van het werkelijke gebeuren heel en gansch hielpen wegnemen.
Genoveva was in een troep edelvrouwen gewonden, en had het afwisselend vertoog met stijgende onrust blijven aanstaren. Te morgen had zij het voorgevoel gehad dat haar vandaag iets buitengewoons zou overkomen en nu waren haar stoutste verwachtingen overtroffen, maar zij wist niet of zij het vreugde noemen mocht 't geen haar over- | |
| |
weldigde. Aandoeningen van den verschillendsten aard bestormden haar gemoed en 't geen in het begin blijde bewondering had gewekt, werd nu overstemd door onduidelijken angst. Voor 't eerst in haar leven was Genoveva gekwetst in haar maagdelijke eerbaarheid. Zij had de leelijkheid gezien van bejaarde edelen en geile geestelijken die den hals uitrekten en den kop vooruitstaken en hunne begeerlijkheid lieten vlammen door de uitpuilende oogen. Hun lijven gingen mee met den wulpschen wentel der danseressen en hun bevende handen hadden de deernen vrijpostig vastgepakt. Genoveva voelde zich bevangen door eene onbewuste schaamte om er als vrouw bij tegenwoordig te zijn en zij vreesde maar dat een man zijn blik op haar werpen zou en haar ontreinigen. In haren angst vroeg zij zich af: hoe zal die stijgende wellustroes hier eindigen? Het was haar dan ook eene echte ontlasting toen de hertogin haar halen kwam en zij met andere edelvrouwen, zonder afscheid te nemen van de vierders, vertrokken. Dienaren kwamen bijgesprongen die hun tusschen de vele gebouwen van de zele den weg wezen waar zij hunne slaapstede vinden moesten.
- Nu hebt gij een feest aan het hof medegemaakt, Genoveva, zegde hare moeder, - gij kunt er u een gedacht van vormen hoe het er toegaat bij wereldsche vermaken aan het hof.
Genoveva vond geene woorden om haar gevoel uit te drukken en voor zichzelf gerocht zij er niet wijs uit hoe hare ontroering te bemeesteren. Moede als een kind, legde zij zich neer, blij van te mogen uitrusten en alles vergeten na dien zwaren dag waarin zij de veropenbaring van het leven had opgedaan. Geluk, verwondering, angst en schaamte, het warrelde alles in een kringloop dooreen en zij was overdaan door een teveel aan vreugde en treurnis zoodat zij niet wist wat ervan te houden. De nacht en de slaap dekten nu alles toe met hun evenenden sluier van duisternis alsof heel het gebeuren van 't aanschijn der wereld werd uitgewischt en vervaagd tot een droom.
's Anderendaags 's morgens hernam de drukte onder de genoodigden. Over de werf en binnenhof, door de hallen en woningen liepen dienaars en beambten en de edelen ook verschenen frisch en levenslustig in nieuw gewaad. Dien dag zou er een groote jacht plaats hebben waar iedereen moest
| |
| |
aan deelnemen. Na het ontbijt steeg men te peerd en heel de stoet ging zijne genoegens zoeken in de uitgestrektheid der omliggende bosschen. Het wild voerde men dien dag met karrevrachten binnen waar het door koks en bedienden werd gereed gemaakt voor een nieuw feestmaal. Den volgenden dag werd besteed aan krijgsspelen en verschillende vermakelijkheden waar kracht en behendigheid konden gelden. Alzoo werden de drie dagen verdaan waarop de gastvrijheid naar Germaansche zede, als eene wederzijdsche verplichting tusschen den heer en zijne genoodigden, werd geoefend. Den laatsten avond werd besloten door een duchtig feestmaal waarop men de afscheidsminne dronk.
Die twee dagen had Genoveva in gezelschap van vriendinnen overgebracht. In volle vrijheid hadden de jonkvrouwen rondgeflodderd volgens de lust het hen ingaf, tot in de hoven en de zalen van het palatium, - doch tot hun spijt hadden zij den Merovinger koning nergens ontwaard. In en rond de vele hallen en gebouwen heerschte aldoor eene geheimzinnige stilte. In poorten en gangen wemelde het van in- en uitloopende beambten die zich bij de gasten een tijdje kwamen vervoegen en dan weer verdwenen. Genoveva en de andere jonkvrouwen werden op hunne wandeltochten meermalen door hovelingen aangesproken en door paleisjonkers met vleierijen overstelpt. In een ernstig gesprek met een kanselier en een maarschalk werd vanwege den hofmeier opnieuw aan de hertogin het voorstel herhaald om hare dochter aan de hofschool te laten komen of hier eenigen tijd in gezelschap van hofdamen te verblijven. Deze hooge onderscheiding wist de hertogin echter met een heusche wending af te wijzen en als reden gaf zij op: dat Genoveva, ware 't niet van eene onpasselijkheid, reeds haren intrek in het klooster zoude genomen hebben. Daarop wilde de kanselier vernemen van de hertogin: of hare dochter nooit door eenigen ridder uit de streek ten huwelijk was verzocht geworden? En toen hij hoorde dat het niet was gebeurd, drukte hij zijn leedwezen uit omdat zulk een edel juweel voor den roem der wereld moest verloren gaan en hij vroeg of het wel onherroepelijk vaststond en zij niet op het genomen besluit kon terug komen? In elk geval wilde hij er den hertog over aanspreken die wellicht inschikkelijker zijn zou dan de vrouwen
| |
| |
en een middel zou weten te vinden om: aan de wereld te laten wat aan de wereld hoorde!
De wufte lucht, bezwangerd met gekruide geuren en meeslependen zang en snarenspel die men hier overal inademde en de wellust die in kleederdracht, houding en gebaren, spraak en inzichtig oogengelonk bij hofvrouwen, jonkers en geestelijken overal uitscheen, drukten Genoveva met een onbehagelijk gevoel. Zij die van lusten nooit anders gekend had dan den zonneschijn, den woudgeur en het heerlijk koude bronnewater waar zij dagelijks in baden ging, wist nu ineens wat hare moeder beduiden wilde met de bederfelijke zeden van het koningshof waar men de verfijnde zeden van Roome en Byzantium trachtte na te volgen. Hare eerbaarheid voelde zij in voortdurend gevaar. Overal ontmoette zij onbescheiden blikken waaruit de begeerlijkheid straalde; een zalvende taal vol vleierij en dubbelzinnige aanlokking. 't Geen hare onrust hier gestadig groeien deed en de vrees om hare eerbaarheid, 't was de handelwijze harer eigen gezellinnen die van langer hoe meer toegaven in die neiging van minnespel met de jonkers zoowel als met bejaarde edelen en geestelijken. Moest het nog eenigen tijd duren, ze zou er gansch alleen staan en nog enkel bij hare moeder een toevlucht en bescherming vinden. Het vervulde haar alevenwel met een heimelijk genoegen te zien dat de jonge paltsgraaf Siegfried haar onverlet liet en zich nergens gemengd had in het lokspel met de maagden. Enkele keeren had zij hem wel ontmoet, maar telkens was hij met een heuschen groet vandaan getrokken waar de bezigheid hem riep. Die ondervinding stemde Genoveva bijna dankbaar ten zijnen opzichte en zij verlangde daarom zooveel te meer om hier uit die zwoele lucht verlost te zijn in 't vooruitzicht te huis, in hare vertrouwelijke omgeving, van het gezelschap met den voornamen gast te mogen genieten. Als een kind verlustigde zij zich weeral om dat besluit harer ouders. Zij voorzag dat die gebeurtenis het leven op het ouderlijke hof veel zou veraangenamen en 't geen zij er als haar aandeel van verwachtte was niet het geringste, al
was het maar om, heel bescheiden haar neusje te mogen bijsteken waar de held aan 't vertellen zou gaan over zijne geweldige daden en hem heimelijk te kunnen bespieden in zijn gang en doening
| |
| |
den dag door. Hare gewaarwordingen zoude zij dan mededeelen aan Iduna en hare vriendinnen. Zij bekende het zichzelf nog niet, maar in die blijde verwachting kwam de natuur wakker in de maagd, - een verlangen dat haar hart kloppen en haar bloed sneller deed loopen, om te weten hoe het haar in 't gezelschap van dien jongeling zou vergaan en een klein tikje ijdelheid bij 't gedacht: hoe hij haar zou opnemen en of hij belang in haar stellen zou?...
Zij gewaagde er aan niemand van waarom zij zoo blij was dien ochtend van den vierden dag, toen de stoet aanzette om te vertrekken. Maar heimelijk had zij bespied en niet eerder rust gevonden tot zij zeker was dat de paltsgraaf en zijne volgelingen zich bij haar vaders tros hadden aangesloten en samen den zelfden weg opsloegen. Op den terugtocht ontvloog haar alle kommer, zij was vroolijk als een vogel. Doch de maagdelijke schuchterheid weerhield het in haar om de blijdschap luide uit te jubelen. Opzettelijk dreef zij haren schimmel niet in de nabijheid der krijgers; zij legde zelfs een deel van den weg af in den wagen bij hare volgjuffers, voorwendend dat de drukte der feesten haar vermoeid had. Intusschen verheugde zij zich om het zonnegoud dat gespreid lag overal waar zij heentogen en om de stilte die heerschte in het woud. Zij had maar spijt niet te kunnen vernemen of de paltsgraaf het ook zoo voelde en er door aangedaan was gelijk zij. Wat was er al niet voorgevallen en hoe scheen zij zelf een ander schepsel geworden in dien korten tijd sedert zij eenige dagen geleden, dien zelfden weg had afgelegd? Het kwam haar voor als eene lange tijdspanne die verleden was sedert zij van huis was weggereden. Zij moest het nog altijd herhalen: dat het geen begoocheling was, - dat zij in werkelijkheid een schat meevoerde naar huis!
Van 't geen zij voor haar vertrek naar het maartveld op de havezate had achtergelaten, dacht Genoveva niets meer terug te vinden, want zij had het voorgevoel dat haar een nieuw leven, of liever: dat het eigenlijke leven nu voor haar beginnen zou. Hoe of waarom het zoo gebeuren moest, daar kon zij geen reden of uitleg voor vinden - zij voelde en onderging het als een natuurlijke opgang en dat stelde haar gerust.
Stijn Streuvels. |
|