De Gids. Jaargang 83(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Angraecum. Een witte bloem in den winternacht, Een ster-gelijk wonder van blanke pracht, Ontloken in schemergroen lage zaal, Verdoold tusschen bloemen purper en rood.... De lucht was warm, maar windstil en dood, En geen die er sprak haar eigen taal. De zon bij dag en bij nacht de maan Zijn hoog over 't glazen dak gegaan. De zon, die alle bloemen bemint, Troostte van ver haar vereenzaamd kind. Maar het lichte spel van de manestralen Liep 's nachts door dien doodstillen tuin te dwalen, Schuilde in het welig varengewar. De roode vlambloemen beefden van lust... Zacht hebben sterreschijnsels gekust Hun zuster, die bleeke, ivoren ster. De wind floot luid zijn toornig beklag, Om de bloem, die zijn arm niet wiegen mag, Sloeg rinklend den ijlen, dunnen muur... Daarbinnen stonden veel menschen saâm, Roemden haar witheid, haar zoeten naam, En de weelde van haar vreemd-langen duur. [pagina 34] [p. 34] Loodvaal zwol de witblauwe winterlucht, Boven 't glas daalde donzen sneeuwgerucht. Een schaduw-wereld, dofgroen doorschenen, Zonk om de roerlooze sterrebloem henen. De wind keerde weêr, nooit zwervensmoe, En zong haar zijn eindeloos heimwee toe: Van waaiende wouden in gouden schijn, Van zusterbloemen, een fluistrende rij, Ontbloeid onder eeuwig zomergetij - 't Zonne-eiland waar zij nooit zou zijn... Elken dag werd iets van haar glans geroofd, Maar nog hief zij recht haar ontluisterd hoofd, Of zij sterven wel, maar niet welken wou - Tot een hand haar slanken stengel doorsneed, Uit den warmen droom haar wegrukte wreed, En uitwierp in ijzige buitenkoû. De zon heeft haar matte blankheid gestreeld, De wind met haar teêren kelk gespeeld, De maan hield de avondneevlen verjaagd - Van doodenzang lag zij zacht omklaagd. Zoelgrijze deernis hing als een damp Rond het doovend schijnsel dier stille lamp: Deernis om al wat haar nooit had genaakt, Om de vrije lucht, die vergeefs haar zocht, 't Open leven, dat zij niet kennen mocht - Al de hartevreugden, nooit aangeraakt... Toen gloeide nog eenmaal hoog haar licht, Een lichtende stem uit stervend gezicht: - Drie weken droeg ik, tot bloem verstard, Gods liefde diep in mijn sterrehart, Stilbrandend bloeide van uur tot uur Mijn stralenkelk om dat klare vuur, De witte vlam, die mij heeft verteerd... Geen ander leven heb ik begeerd. - K.C.W. Vorige Volgende