| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
26 Jan. 1919.
Eerst in de tweede helft der maand heeft Parijs de aandacht der wereld tot zich weten te trekken, die het nu vermoedelijk langen tijd geboeid houden zal. De eerste weken van Januari keken wij allen naar Berlijn.
Zou, gelijk in Rusland, de leiding der revolutie ook in Duitschland aan eene terroristische partij overgaan?
Een heele week lang is in de straten van Berlijn om die leiding gevochten. Ebert en Scheidemann durfden haast niet te overwinnen, uit vrees dat ze niet zouden overwinnen voor eigen rekening. Eene tusschenpartij zonder wezenlijken wortel in het land, maar die, bij gedoogen der meerderheid, sedert November een groot woord had kunnen voeren in de hoofdstad, trachtte den bemiddelaar te spelen tusschen orde en geweld, en eerst onder drang van alle ordelievende elementen der bevolking heeft de regeering eindelijk den moed gevat die bemiddelaars de deur te wijzen en op het geschutvuur der bandieten te antwoorden met heviger geschutvuur. Der bandieten, want was de Spartacus-groep, gelijk zij ten slotte optrad, anders geworden dan een bende misdadigers? Liebknecht moge persoonlijk een eerzaam zwakhoofd zijn geweest, Rosa Luxemburg eene hooge, edele natuur; - de maatschappij heeft te rekenen en af te rekenen niet met bedoelingen, doch met uitkomsten. Zij deed ten slotte op gruwelijke wijze wat de regeering verzuimd had te doen met toonbaarder middelen: zij maakte eene minderheid onschadelijk, die eene heerschappij over menschen te vestigen
| |
| |
zocht niet op rede doch op geweld Zal de democratie een uithangbord zijn, of eene waarheid? Zoo het laatste, dan dient men, en van den aanvang af, heel precies te zijn in de beantwoording der vraag, wie bij uitsluiting van anderen zich bedienen mag van middelen van geweld en binnen welke grenzen het gebruik daarvan geoorloofd zal zijn. Bij uitsluiting het gevestigd regeeringsgezag, en in de uitoefening van bevoegdheden welke aan dat gezag bij de wet zijn verleend. Gaat men deze grenzen te buiten, dan is er geen geordend staatsleven meer, doch slechts dictatuuur.
Wat is (zal men tegenwerpen) de geheele regeering Ebert-Scheidemann anders dan dictatuur? Berust haar gezag op de wet, zooals die op 9 November 1918, dag harer optreding, in het Duitsche Rijk gold? Volstrekt niet. Op zeker oogenblik heeft zeker iemand Max van Baden beduid, dat hij liever op moest staan en een ander zijn plaats laten. Waarom mag Ebert wèl, Liebknecht niet, het gezag aan zich trekken, dat volgens de wet aan geen van beiden behoort?
Revolutie beduidt, dat op zeker oogenblik het leven de wet verbreekt. Doch dit brekende leven stelt, tot zelfbehoud, onmiddelijk nieuwe wet. Deze moge niet aanstonds in artikelen uitgeschreven zijn, dit beteekent geenszins dat zij niet bestaan zou. Het recht der regeering van 9 November is aan een ongeschreven opdracht ontsproten: de opdracht aan ieder die er den moed toe had door het Duitsche volk verleend, het te verlossen van de verregaand onbekwaam gebleken regeering van Keizer, Generalen Staf en bureaucratie; het in staat te stellen tot de werkelijke uitoefening der zelfregeering. De sociaal-democratie heeft die opdracht aanvaard en daarmede den plicht, met den meesten spoed die zelfregeering te scheppen. Tot invoering, tijdens het interregnum, van een communistisch maatschappelijk stelsel strekte de opdracht niet. Die zoodanige invoering tijdens het interregnum tracht door te drijven doet dit op eigen risico: het moet blijken of hij zich van wil of onwil, geloof of ongeloof, geestdrift, berusting of weerstand der massa eene juiste voorstelling gevormd heeft. Grove vergissingen in dit opzicht moeten, maatschappelijk gesproken, in dit tusschentijdperk juist dergelijke gevolgen hebben als straks de overtreding van bepaalde artikelen der geschreven wet ze hebben zal. Bij gebreke van gecodificeerd recht behelpt
| |
| |
men zich met het embryonische. En was dit, na het arsolradencongres van December, dat de vervroeging der verkiezingen tot de Nationale Vergadering verlangd had, zoo moeilijk te onderkennen?
De verkiezingen hebben plaats gehad; de eerste in Duitschland, waaraan vrouwen hebben deelgenomen. Zij hebben de sociaal-democratie van de eereplaats, die men haar 9 November had laten innemen, verwijderd. Zij is toen tijdelijk met volkomen macht bekleed als de onmiddellijke opvolgster van het keizerlijk gezag; - thans deelt zij de macht met anderen.
Zij bezet niet meer dan veertig procent der zetels, en daar de ‘onafhankelijken’ bij lange na geen tien procent halen, zal de Ebert-partij zich met de burgerlijke democratie moeten verstaan of zij wil of niet. Eigenlijk is het centrum de talrijkste groep naast die der meerderheids-socialisten, maar de burgerlijke democratie komt het centrum zeer nabij: dit heeft ruim 80, de burgerlijke democratie bijna 80 zetels. Tot kleine groepjes versmolten zijn de gewezen nationaal-liberalen en conservatieven.
Doch staatkundige invloed wordt niet naar getal alleen gemeten. Het ontbreekt niet aan teekenen dat de maatschappelijke groepen die vóór 9 November 1918 in Duitschland den toon gaven, van hun eersten schrik eenigermate bekomen zijn. Zij - of althans lieden uit hunne kringen voortgekomen - hebben, op zijn achterbaksch, de regeering van Ebert reeds zooveel kwaad gedaan als zij konden, en zullen beproeven dit te blijven doen. De burgerlijke democratie en de meerderheid van het centrum zullen echter voor eene reactionnaire politiek van monarchistische strekking niet te vinden zijn. Om ze te verijdelen, hebben zij echter de S.D.A.P. even hard noodig als deze hen noodig heeft voor maatschappelijke hervormingen.
Wanneer men - in Duitschland en elders - in de jaren vóór '14 van burgerlijk-democratische zijde de S.D.A.P. trachtte voor te houden dat men elkander noodig had en ieder op zichzelf nimmer iets duurzaams zou kunnen bereiken, placht men voor ideoloog te worden gescholden. Tot dusver ziet het er niet naar uit, dat die ideologen zich toen zouden hebben vergist.
| |
| |
En thans - Parijs!
Menigeen verontwaardigt zich, dat men daar niet overlegt in het openbaar.
Maar welk kabinet doet dit, ook in de meest democratisch geregeerde landen? Het kenmerk der zelfregeering is geenszins, dat men zijne leiders niet toelaat, zich te beraden in het geheim. Het is, dat zij voor elke daad, waartoe hun beraad hen geleid mag hebben, ten volle verantwoordelijk zijn.
Wat dan ook opmerking verdient, is minder het feit dat het meeste dat Wilson, Clemenceau, Lloyd George, Orlando thans met elkander bespreken nog niet aan de groote klok wordt gehangen, dan dit andere, dat er, naast het wereldkabinet, nog volstrekt niets ontstaan is dat op de kiem zou gelijken van een wereldparlement.
Men zou zich hebben kunnen voorstellen, dat er iets gevormd ware als een intergeallieerde parlementaire unie met centraalbureau te Parijs. Maar - in Amerika zijn de verkiezingen verkeerd uitgevallen; in Engeland eveneens; en het staat nog te bezien hoe, aanstonds, de uitslag in Frankrijk wezen zal, waar het mandaat der Kamer nu ook eindelijk zal moeten worden vernieuwd. Het moge waar zijn dat alom de massa onder den oorlog het zwaarst geleden heeft, doch geef haar (in de overwinnende landen) het stembiljet in handen en zij maakt khaki-verkiezingen. Dit zal wel niet zoo blijven, maar vooralsnog is het zoo. De aanwezigheid van gedeputeerden uit de tegenwoordige meerderheden der wetgevende vergaderingen van Amerika en het Vereenigd Koninkrijk zou den volkerenbond zeer vermoedelijk meer schaden dan helpen.
Elke te Parijs vertegenwoordigde regeering beseft wel, dat zij tehuis ter verantwoording kan worden geroepen voor wat zij ter vredesconferentie zal hebben nagelaten of gedaan, maar wat zij van aanspraken of vooroordeelen der eigen natie zal hebben opgeofferd of beschaamd, zal haar licht fel verweten worden, en karig de lof zijn, dien zij inoogsten kan voor 't geen aan rechten en hoogheid, dank zij haar medewerking, de gemeenschap der volken mag hebben verworven. Althans zoo lang de stemming aanhoudt waaronder onlangs de parlementen verkozen zijn geworden.
Maar of die aanhouden zal?
De kiezerskorpsen in de verschillende landen zijn nog
| |
| |
alleen maar geschoold voor een nationale, volstrekt niet voor een supranationale functie. Als medewerkers, zij het nog zoo uit de verte, aan iets als wereldwetgeving tasten zij volmaakt in den blinde. Die in Amerika voor zich beslist dat ditmaal de Republikein er weer eens boven op moet, in Engeland ook thans nog de regeering liever in handen ziet van een durver en doener dan van een wikker en weger, kan hij niet tevens van den oorlog gruwen en wenschen dat men te Parijs iets uitvindt om het monster te beteugelen? Niet in nationale parlementen alleen of het best spreekt het hart der wereld. Te Parijs zou zij niet zonder vertegenwoordigers zijn, zelfs al waren het alleen staatshoofden en ministers die daarheen samenstroomden. Een Wilson heeft van de mentaliteit van een Metternich niets meer over, en Lloyd George een bitter beetje. Maar bovendien is er de wereldpers.
De eerste slag tusschen oud en nieuw is over de openbaarheid geleverd, en niet goed uitgevochten. De algemeene zittingen zijn publiek, maar dienen vooralsnog slechts tot verrichtingen van louter werktuigelijken aard; zij verwijzen de avant-projets, die uit den ‘Conseil des Dix’ (de vergadering der premiers en ministers van buitenlandsche zaken van de vijf ‘grooten’) voortkomen, naar commissies, ter fine van rapport. De Raad van Tienen doet meer dan plannen maken voor de toekomst; hij bedisselt bovendien de ‘loopende zaken’ der geallieerden, en daaronder zijn vragen van een gewicht als deze: zal men al of niet met de wapenen in Rusland tusschenbeide komen? Nu heeft Wilson, tegen de Franschen in, doch geholpen door Lloyd George, gedaan gekregen dat omtrent de handelingen van dit lichaam althans een dagelijksch communiqué aan de pers wordt verstrekt. Aanvankelijk behelsden die mededeelingen ongeveer niets: de beraadslagingen waren zóó en zóó laat begonnen, zóó en zóó laat geeindigd. Een van tweeën: òf het Fransche secretarispersoneel heeft nog een poging gedaan de zaak te saboteeren, òf het is in de eerste vergaderingen warmer toegegaan dan iemand erkennen wilde eer er een resultaat zou zijn bereikt. (Het kan ook best zijn, twee van tweeën). Maar de communiqué's beginnen al wat meer inhoud te krijgen. Men kan, ze met aandacht lezende en met andere gegevens vergelijkende, tot het volgende besluit komen:
| |
| |
Frankrijk wil den volkerenbond nadat het zich eerst zelf voorzien heeft: op den linker Rijnoever met gebied of ‘bijzondere waarborgen’ (openingsrede van Poincaré); in Rusland, met zekerheid voor rente en aflossing zijner milliarden (door de Humanité gepubliceerde nota van Pichon); in de Levant, met Syrië. De volkerenbond zal de orde mogen beschermen die de tegenwoordige machthebbers eerst gevestigd hebben; hij is gedacht als middel tot conservatie meer dan als bron van rechtsvorming. - Duitschland (en eenigermate, Rusland) pas in den volkerenbond op het aller-, allerlaatst, als zij tot den laatsten penning voldaan zullen hebben en er aan de nieuwe ‘orde’ geen verwrikken meer is.
Wilson wil den bond niet als bekroning doch als fundament; te leggen wel door de overwinnaars van thans, maar het huis dat er op zal worden gebouwd moet zoo spoedig mogelijk openstaan en bewoonbaar zijn voor allen.
Lloyd George is hem (na overleg met de premiers der Dominions) bijgevallen met het aanbod, van de Duitsche koloniën vooralsnog alleen over Zuid-West (ten behoeve van Zuid-Afrika) en Kaiser Wilhelms Land (ten behoeve van Australië) te doen beschikken, doch het regime voor Togo, Kameroen en Oost-Afrika te laten vaststellen door den volkenbond; evenzoo de regelingen betreffende Mesopotamië en andere deelen van het Turksche Rijk (Engeland heeft er bezwaar in gezien dat te Konstantinopel een Fransch generaal, Franchet d'Esperey, alleen het hoogste militaire gezag der Geallieerden zal blijven verbeelden, en er nu ook een Engelsch admiraal aan wal doen stappen).
Het besluit is gevallen in dezen zin, dat aan de conferentie in voltallige vergadering zou worden voorgesteld, vijf punten commissoriaal te maken, waaronder de volkenbond nummer één staat. De vier andere zijn: 1o. inbreuken op de oorlogswetten, gepleegd door de Centrale rijken, en de wijze ze te bestraffen; verantwoordelijkheid voor het aanstichten van den oorlog; 2o. schadevergoeding; wat de vijand behoort, en wat hij in staat zal zijn te betalen; 3o. internationale wetgeving in zake industrieele en arbeidsvraagstukken, in ontwerp voor te leggen aan den volkenbond; 4o. internationaal beheer van havens, water- en spoorwegen (Dardanellen; Rijn, Donau en Schelde; uitwegen voor Polen,
| |
| |
Tsjecho-Slowakië en Hongarije). De voltallige vergadering heeft gisteren plaats gehad, en de vijf punten naar commissiën verwezen. Bij de inleiding van het punt ‘volkenbond’ heeft Wilson het essentieele gezegd: de Vereenigde Staten zijn tot medebescherming van een stel Europeesche overeenkomsten alleen dàn bereid, indien zij waarborgen inhouden voor de handhaving van den wereldvrede door (en tegenover) alle verbonden mogendheden der wereld. ‘Wij mogen geen letter laten vallen van het program, dat onze lastgeving uitmaakt’. Over veel zaken die ter conferentie te berde zullen worden gebracht, is een betrouwbaar oordeel door haar zelve niet mogelijk; tegelijk met de regelingen welke het oogenblik vereischt is de schepping van het werktuig noodig, dat ze kan herzien en volmaken.
Het conferentiebesluit ter zake verlangt ‘als een onafscheidelijk deel van het vredesverdrag’, het in het leven roepen van een volkenbond ‘om de internationale verplichtingen meer kracht bij te zetten en waarborgen tegen den oorlog te scheppen.’ De bond moet openstaan voor ieder volk ‘waaromtrent men het vertrouwen kan koesteren, dat het de oogmerken daarvan zal nastreven’; zijn leden komen op gezette tijden in conferentie bijeen; in de tusschenpoozen worden zijn zaken door een permanent lichaam met secretariaat behartigd. Het besluit draagt aan eene commissie op, de functies van den bond vast te stellen en zijne constitutie te ontwerpen.
Het ziet er naar uit, of gesprekken van Wilson met Smuts invloed hebben gehad op de redactie van dit besluit, waarin iets doorschemert van bijzondere aandacht voor de bewerktuiging der Britsche Rijksconferentie.
C. |
|