| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
22 Dec. 1918.
De gang der gebeurtenissen begint zich, na de verbijsterende Novembermaand, te verlangzamen. De staatslieden in wier hand de nieuwe ordening der dingen berusten zal, bezinnen zich op de taak die hun wacht, plegen overleg met de regeeringen die hen machtigen zullen, zoeken aanraking met elkander. Alles begint nu te graviteeren naar Versailles, waar, in Januari, in tegenwoordigheid van Wilson, de gewichtige besprekingen zullen plaats vinden, die aan de opening van het officieele vredescongres vooraf moeten gaan. Europa is in het geval den vrede uit de hand der Geassocieerden te moeten ontvangen, en zij hebben nog niet definitief vastgesteld hoe hij er uit zal zien.
De volstrekte machteloosheid van wat eenmaal ‘de Centrale Rijken’ waren, maakt den band tusschen de Geassocieerden merkbaar losser, en zal dit in toenemende mare doen. Zij zijn nu in de periode van overmatige verzekering dat die band zoo hecht is als ooit; onbedrieglijk teeken dat zijn verslapping reeds gevoeld wordt. Tijdens het Congres van Weenen werden de overwinnaars het in de hevigste mate oneens; de landing van Napoleon eerst vereenigde allen weder. Het is gevaarlijk de toekomst te voorspellen, maar thans ziet het er waarlijk niet naar uit of 't zij Ludendorff, 't zij de Keizer, over een half of een vol jaar weder een factor van beteekenis zou kunnen zijn. De man, die voor de Geassocieerden, tijdens of vlak na de vredesonderhandelingen ‘het Duitsche gevaar’ zou kunnen belichamen, is
| |
| |
nog onbekend; misschien komt er nimmer een voor den dag. Tot dusver is het kort geleden nog zoo trotsche Duitsche volk een toonbeeld van apathie en stuurloosheid. Dit kan een nabuur verlokken zeer onbescheiden in zijn eischen te worden, hetgeen hem verdacht maken moet in de oogen van medestanders van gisteren.
Al bevat het wapenstilstandsverdrag omtrent de definitieve toewijzing van Elzas-Lotharingen aan Frankrijk geen woord, het laat zich met volkomen zekerheid voorspellen dat die toewijzing Frankrijk niet ontgaan zal. Maar Frankrijk hoopt op méér. Van het overgewichtige minette-gebied zal het, na die toewijzing, twee van de tot dusver gescheiden deelen in zijn bezit vereenigen: het deel van Briey, en dat van het (tot 1918) Duitsche Lotharingen. Een derde deel ligt binnen het groothertogdom Luxemburg. Frankrijk zou ook dit deel zeer gaarne inlijven, doch er zich wellicht mede moeten tevreden stellen, dat het groothertogdom aan de Duitsche toleenheid ontvalt. Hoe dit uitloope, met Briey en het Duitsch-Lotharingsche gebied in één hand neemt Frankrijk in de wereld eene ‘ijzerpositie’ in, die op het vasteland van Europ niet wordt geëvenaard. Om van deze omstandigheid het volle voordeel te kunnen trekken tot verheffing zijner nijverheid, moet het echter over steenkool beschikken, zooveel mogelijk steenkool, en zoo dicht mogelijk in de buurt. In de buurt nu ligt het Saarbekken. De grens daar liep in 1814 gunstiger voor Frankrijk, dan zij in 1815 is getrokken, en als minimum van gebiedsverwerving buiten Elzas-Lotharingen staat Frankrijk dan ook het herstel der grens van 1814 voor. Als minimum wel te verstaan: de begeerte reikt heel wat verder. Zal de Derde Republiek de hand kunnen leggen op de veroveringen der Eerste? België is natuurlijk buiten kwestie, de linker Rijnoever misschien niet; maar juist de inlijving of zelfs maar economische en militaire beheersching van den linker Rijnoever kan het groote middel zijn om ook België aan de Fransche belangen geheel te binden. Zooals de economische zelfstandigheid van Nederland ten uiterste bedreigd zou zijn geworden, indien Duitschland tegelijk gezag was blijven voeren te Emmerik en te Antwerpen, raakt die van België bekneld, indien Frankrijk, of een overwegend
Fransche invloed, behalve ten Zuiden, ook ten
| |
| |
Oosten van dit land zich uitstrekt. Heeft het reeds in Nederland niet ontbroken aan lieden, die zich vermeiden in het vooruitzicht van de groote rol, die in het geheel der Duitsche economische-belangen-wereld een daarin opgenomen Nederland wegens zijne ligging zou kunnen spelen, nog veel talrijker en invloedrijker zijn in België de elementen, die zich met graagte voorstellen een hoe gewichtige plaats aan dit land kan zijn toebedeeld als deel eener economische wereld die, met Frankrijk, tegelijk eens den linker Rijnoever omvatten mocht. Het vraagstuk der verbinding van Rijn en Donau zal eerlang zijn oplossing moeten vinden, oplossing waarbij Frankrijk, weder Rijnoeverstaat geworden, een gewichtig woord kan en zal medespreken. Het is, behalve verkeersvraagstuk, ook vraagstuk van politieke strekking: de mogelijkheid van toenemende en blijvende penetratie der Slavische, Magyaarsche, Roemeensche, Balkan- en Zwarte Zeewereld door Fransche invloeden hangt er ten nauwste mede samen. De met den Donau in verbinding gebrachte Rijn zal de koningsweg zijn van het binnen-Europeesch verkeer. Vlak aan dien weg een industrieterrein van den eersten rang te bezitten zal Frankrijks beteekenis in Europa ongemeen verhoogen. Naar Fransche havens afleiden laat zich evenwel dit verkeer niet of te nauwernood. Het zal, in de richting naar het Noordwesten, òf door Rotterdam moeten worden opgevangen, òf door Antwerpen.
Van welk belang het voor Frankrijk moet zijn dit verkeer te kunnen leiden langs een weg die, van het meer van Constanz af, op geen enkel punt meer met beide oevers tot Duitschland behoort, is duidelijk. Dit doel wordt bereikt wanneer de linker Rijnoever 't zij wordt ingelijfd, 't zij langs den Rijn een van Frankrijk politiek en economisch afhankelijke oeverstaat wordt gevormd. Doch dan blijft de vraag open: Antwerpen of Rotterdam?
Om vele redenen moet Frankrijk wenschen het verkeer in een haven te zien monden die het gemakkelijker binnen de eigen invloedssfeer houden dan dit met Rotterdam ooit het geval kan zijn. Het zal dus, bij gebreke van een eigenlijk Fransche haven, Antwerpen zoeken te begunstigen. Antwerpen heeft een verbinding met den Rijn langs Nederlandsche binnenwateren, die het verkeer tot onder den rook
| |
| |
van Rotterdam leiden, en die men dus gaarne door een kortere vervangen ziet: een groot scheepvaartkanaal Antwerpen - Neuss of Antwerpen - Keulen. Zulk een scheepvaartkanaal zal gebied moeten doorsnijden dat aan Nederland behoort; het kan dat gebied onmogelijk vermijden, want tegen ombuiging bezuiden de Nederlandsche grens verzet zich de gesteldheid van den bodem.
Aan Nederland behoort ook de uitweg van Antwerpen naar zee. Om de nieuwe verkeerspositie geheel ‘uit te bouwen’ zou men gaarne aan Nederland èn Zuid-Limburg èn Staats-Vlaanderen ontnemen, èn den status der Beneden-Schelde herzien.
Er zijn Belgische kringen die met Frankrijk in het streven tot verwezenlijking van dezen toekomstdroom van harte samengaan. Men ziet de rijke vergoeding die Antwerpen beschoren kan zijn voor de vermindering of verdwijning der Duitsche aanloopvaart; men ziet het groote belang der waterverbinding van het Belgische industriedistrict met de Belgische haven; men ziet de afronding van het Belgische gebied met begeerde strookjes van Nederland, van Duitschland, met een deel of het geheel van het groothertogdom Luxemburg. Wat men niet ziet is, dat men België door Frankrijk laat omknellen. Wat men niet ziet is dat België zijn roeping niet minder verzaakt door in een Fransch, dan door in een Duitsch belangengeheel op te gaan. Wat men niet ziet is het tegenwicht der geestelijke belangen die de stoffelijke opwegen. Wat men niet ziet is het Vlaamsche volksgeweten, en mogelijk vergist men zich zelfs in het Luxemburgsche. Wat men niet ziet is Nederland, wat men niet ziet is Duitschland, wat men niet ziet is Engeland.
Het Vlaamsche volk zal zich in de verwerving van Sas van Gent en van Maastricht niet verblijden, omdat het inziet dat die de vervreemding van Nederland en de verslaving aan Frankrijk beteekent.
Nederland zal zich niet laten berooven dan door een daad van geweld die, om er het minste van te zeggen, voor de wrekers van het geweld van '14 - ongelegen komt.
Duitschland, het moge dan nu nòg zoo onmachtig zijn, wordt niet straffeloos van den linker Rijnoever verstoken, die door ettelijke millioenen lieden bewoond wordt voor wie
| |
| |
‘los van Berlijn’ volstrekt niet beteekent ‘los van een Duitsch staatsverband’. Noch Frankrijk, noch België, noch Nederland (voor zoover men het met de punt die, benoorden de gedroomde verbinding Antwerpen - Neuss, tot bij Kranenburg uitsteekt, als compensatie mocht willen bedenken) kunnen deze menschen als burgers gebruiken. Zij zullen elk van drieën tot last zijn, zooals de Elzassers van 1871 tot 1918 Duitschland tot last zijn geweest.
En Engeland. Het is gewis 1809 nog niet vergeten. Het heeft bij de verhindering van België's absorptie door wien ook nog altijd het oude belang. Een Frankrijk dat alles verkregen had wat het thans begeert, zou de Engelsche verbeelding geen oogenblik in rust laten; Londen zou onafgebroken den kijker moeten richten op wat er achter het gat der Westerschelde (dat ook zoo groote militaire beteekenis heeft) werd uitgespookt.
Wij hebben ons dus nog geen overdreven zorg te maken; wij moeten alleen de oogen goed openhouden. En ook, onze hand moet een gebaar weten te doen.
Niet-annexionistisch België (want dat bestaat óók) moet gevoelen dat het in Nederland een vriend heeft. Ons buurland heeft zwaar geleden en zoekt ‘herstel’. Omdat wij Maastricht en Heerlen behouden willen, behoeven wij de directe waterverbinding van Antwerpen met den Rijn niet tegen te staan. Omdat wij de goede Nederlanders die Staats-Vlaanderen bewonen niet uitleveren willen aan eene gemeenschap waartoe zij nimmer uit eigen beweging zouden willen toetreden, behoeven wij geen overleg omtrent het Scheldegebruik in zijn ruimsten omvang te weigeren. Met een in waarheid onafhankelijk België kunnen wij bedingen sluiten die wij een eenzijdig geïnspireerd België zouden moeten ontzeggen. De sporen der vervreemding van 1830 uit te wisschen voor zoover dat mogelijk is zonder de mislukte proef van 1815 te herhalen, is in het belang der onafhankelijkheid van beide landen, die, dit hebben wij van 1914 tot '18 ondervonden, niemand ter wereld zoo noodig hebben als elkander. De Belgisch-Nederlandsche toenadering moet, van een klank, een daad worden. Zoomin als wij den bloei van Antwerpen in eenig opzicht belemmeren mogen, zoomin mag België tegenhouden dat de Maas dient waartoe de natuur dien
| |
| |
waterweg bestemd heeft en de kunst hem ook voor de toekomst geschikt maken kan. Het Rijnsch-Westfaalsche industriegebied moet in verbinding staan met Rotterdam en met Antwerpen gelijkelijk; het Belgisch-Nederlandsche aan de Maas met Rotterdam en met Antwerpen gelijkelijk. Dat zijn groot-Nederlandsche, groot-Belgische en Europeesche belangen in één, doeleinden waarvoor geen duimbreed Nederlandsch gebied aan België behoeft te worden overgedaan, of omgekeerd. Gaan wij hier en ginder die wegen op, dan is de vrees, dat 't zij Nederlandsch Limburg 't zij de Scheldemond zouden kunnen worden gebruikt tot nadeel van België's veiligheid weldra hersenschimmig.
Engeland is in afwachting van den uitslag der verkiezingen voor het Lagerhuis; die uitslag is in eene bus besloten, welke geopend zal zijn wanneer men dit overzicht onder de oogen krijgt. Er wordt vermoed dat de coalitie bevestigd zal worden in haar gezag, maar de arbeiderspartij een niet onbelangrijke oppositie zal vormen, sterker vermoedelijk dan de buiten de coalitie gesloten liberalen, en met dezen en de Ieren te zamen even beneden de meerderheid blijvende, welke in wezen aan de unionisten zal behooren; immers de ‘coupon’, door Lloyd George en Bonar Law geteekend, die bewijst dat de candidaat zich als coalitiecandidaat presenteeren mag, is aan heel wat meer unionisten dan liberalen uitgereikt.
Een populaire leus in Engeland is bij deze verkiezingen geweest: afschaffing van den dienstplicht, en die afschaffing meent men aan te durven, als ook de staten van het continent den dienstplicht laten varen, waartoe het vredesverdrag hen verplichten moet. Engeland blijft dan de meester met zijn (niet afgeschafte) vloot. De leus is niet door de coalitie uitgedacht, maar vond zooveel bijval dat Lloyd George haar zoo goed als overgenomen heeft.
Een ander, die gaarne zijn leger vermindert maar zijn vloot op sterkte houdt of nog uitbreidt, zijn de Vereenigde Staten. Het werkzaamste politiegezag zal in een tijd, waarin het verkeer ter zee zulk eene rol zal spelen als in de naaste toekomst, de vloot zijn, en de Vereenigde Staten willen in dat gezag voor het minst gelijk op deelen met het Britsche rijk.
| |
| |
In Duitschland vullen de arsolraden voorloopig nog het tooneel, maar zijn de verkiezingen voor de Constituante een maand vervroegd. Tot 19 Januari blijft nu het regeeringsgezag in handen van de combinatie Ebert-Haase, onder toezicht van een college door het congres van arsolraden dat dezer dagen te Berlpn bijeen was, verkozen, en waarin door een zonderlingen loop van omstandigheden, tegen de bedoeling van Ebert zelf, de partij van Haase geen enkelen vertegenwoordiger heeft gekregen. De ‘onafhankelijken’ liepen uit de vergadering weg, toen hun voorstel, dat de ‘Centralrat’, dien men aanstonds verkiezen zou, niet slechts de volkscommissarissen ter verantwoording roepen mocht, maar ook zijn prealabele goedkeuring te verleenen had op elk regeeringsbesluit, door de meerderheidssocialisten werd verworpen. Men vreest nu eene terugzwenking der onafhankelijken naar de Spartacus- of Liebknechtgroep, waarvan zij zich juist begonnen waren af te keeren. Van de nietsocialisten organiseert zich vermoedelijk het Centrum het krachtigst. Van de partij der burgerlijke republikeinen hoort men nog bijzonder weinig.
Aan den Rijn valt, naar het schijnt, het leven onder de bezetting nogal mede, en is er van diepe kwetsing van het Duitsche nationaal gevoel weinig uiterlijk spoor.
Iets meer toon komt er in het publieke leven der Duitsche streken die door den vloed van het polonisme worden bedreigd.
Tot versterking der drie protestregeeringen die zich in Rusland tegen de Bolsjewiki hebben verheven (die te Omsk, Archangel en in het Zuiden, waarbij Sasonof zich bevìndt) beginnen de Geassocieerden, daartoe door den verworven toegang tot Oost- en Zwarte Zee nu beter dan te voren in in staat gesteld, ernstige aanstalten te maken.
Eindelijk zijn, van Engelsche en Fransche zijde, duidelijk verneembare waarschuwingen tot Italië gericht, om in zijne operatiën ter trans-Adriatische kust zich matiging op te leggen. De Italianen zijn al nìet de eenigen meer die een publieke waarschuwing van Engelsche zijde ontvangen hebben. De Belgen hebben er mede kunnen lezen, in zoo verschillende organen als Nation en Times.
Tusschen de drie grooten der grooten, Engeland, Amerika
| |
| |
en Frankrijk, zal de schijn van volkomen eensgezindheid natuurlijk het langst worden opgehouden. Wat Wilson betreft, hij vergast ons voorloopig op futiliteiten, als het voorgenomen gebruik zijner Kerstdagen. Echter zegt hij ook voor en na: ‘volkerenbond’. In wezen vernemen wij nog niet meer, dan den reeds zeer bekenden klank van dat woord alleen. Aan de publicatie van een ernstig programma ter verwezenlijking waagt zich nog geen der staatslieden die thans met verantwoordelijkheid zijn belast. Zij moeten eerst de noteering kennen die bepaalde fondsen op de politieke beurs, waartoe nu straks de bengel luidt, zullen kunnen bereiken.
C. |
|