De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Een oud-Romeinsch vredes-ideaal.I.De geschiedenis der menschheid geeft een lange aaneenschakeling van oorlog en wapengeweld te aanschouwen. Zij is vol verlangen naar vrede tevens. Dat is misschien de meest hopelooze en bitterste tragiek in den ontwikkelingsgang der menschheid, dat zij den vrede gebeid en gewild heeft, den vrede met allen en den vrede voor altijd, en dat zij telkens weer naar de wapenen heeft gegrepen. In het teeken dier verdoemende tegenspraak staat onze tijd, heeft de Nieuwe Geschiedenis, hebben de Middeleeuwen, heeft de Oudheid gestaan. Ook en zelfs Rome, niet alleen het nieuwe Rome van den Keizertijd, maar het oude van de Republiek. Het volk, dat den veroveringsoorlog als een systeem hanteerde, en van Latium uit de wereld onderwierp, datzelfde volk droeg diep in zijn gemoed het verlangen naar vrede. Niet op de bekende voorstelling der aetas aurea wil ik in dit verband de aandacht vestigen: die is niet eigen Romeinsch, zij is òf van de Grieken overgenomen òf van Grieksch-Italische herkomst. Er zijn andere en meer eigen uitingen van het vredesverlangen van het oude Romeinsche volk. Wellicht kan men de sporen daarvan terugvinden in den Aeneas der overlevering, gelijk Vergilius ons dezen heeft geschilderd, den legendairen stamvader der Romeinen, den zachtaardige, wien de wapenrusting niet staat, die de Homerische gruwelstukken uitvoert op een aangekleede manier en wiens inborst vrede en rust ademt. Duidelijker nog in de legende van den ouden koning Latinus, die in langdurigen | |
[pagina 132]
| |
vrede landen en steden regeerdeGa naar voetnoot1) en, toen hij ten slotte gedwongen was de sombere Januspoort te ontsluiten, zelf de poort niet aanraakte ‘en met weerzin meed de droeve taak, zich verbergend in het eenzame duister’Ga naar voetnoot2). Maar het vredes-ideaal der Romeinsche Republiek, het vage vredesverlangen, dat is ontkiemd in het oorlogzuchtige volk en dat in de volksziel is blijven sluimeren in de dagen van verovering en strijd, vindt zijne mooiste en diepste uiting in de legende van Koning Numa. De tweede der legendaire koningen van Rome, Numa Pompilius, was in den vollen zin des woords een vredevorst. Schier elk onderdeel van het Numa-verhaal spreekt van de vredelievende bedoelingen van den heerscher. Of koning Numa den dienst van Vesta in Rome heeft ingevoerd, dan wel dit initiatief moet worden toegeschreven aan Romulus, daarover is de legende het met zich zelf niet eensGa naar voetnoot3). Maar zooveel is zeker, dat de nadere inrichting en de verzorging van den cultus van overheidswege, het werk is van koning NumaGa naar voetnoot4). De openbare Vesta-cultus beteekent de cultus van het heilig haardvuur der gemeenschap, de rechts- en vredesgemeenschap van den staat, zooals het heilig haardvuur in huis het symbool is van de eenheid, die de leden van hetzelfde gezin en hetzelfde geslacht vereenigt. Uitsluiting van het haardvuur beteekent uitstooting buiten den kring, die het haardvuur onderhoudt en daarin zijn middelpunt vindt; uitsluiting van het haardvuur der gemeenschap dus uitstooting buiten de vredige volksgemeenschap, derhalve ballingschap en vogelvrijverklaring, zooals uitsluiting van het huiselijk haardvuur gelijk staat met uitstooting buiten de vredige familiegemeenschap. Het heilig haardvuur van den stad-staat is de zichtbare uitdrukking van de vredige openbare rechtsgemeenschap, de uitbouw van de rechtsbescherming der bijzondere familiekringen tot nationalen kring en nationale rechtsbescherming, de bestendiging van de | |
[pagina 133]
| |
ontluikende gemeenschapsgedachte. De openbare Vesta-cultus beteekent dus: de vrede binnen den stad-staat, de vrede thuis; verzorging en nadere inrichting van den dienst van Vesta: bevordering van den binnenlandschen vrede. Koning Numa nam andere krachtige maatregelen tot bereiking van hetzelde doel. Hij wakkerde den landbouw aan op groote schaal, volstrekt niet in de eerste plaats ter wille van bodemverbetering en werkverschaffing, maar het boerenbedrijf buit hij uit als een zedelijke kracht, die den vrede doet liefkrijgen, ‘als een liefdedrank, om zijn onderdanen de liefde tot den vrede in te gieten.’Ga naar voetnoot1) Vervolgens groepeerde hij de burgers naar beroepen. De jonge stad droeg hare herkomst uit de versmelting van het Romeinsche en het Sabijnsche element als een kiem van onverzoenbare tegenstelling met zich mede. Koning Numa bedacht toen dit middel, dat ook werkelijk afdoende bleek: hij deelde het volk in in beroepsklassen, die de burgers van Romulus en de burgers van Tatius in gelijkheid van belangen omslotenGa naar voetnoot2). Hij bouwde tempels voor de Trouw en voor den GrensgodGa naar voetnoot3). De Trouw is van de familie van den vrede. De Grensgod is de hoeder van den vrede en getuige der gerechtigheid, wakend tegen list en geweld bij elk stuk grond, door den wil des konings geplaatst als onschendbare grenssteen, bij de akkers der burgers en bij de landerijen van den staatGa naar voetnoot4). Zoo was de binnenlandsche politiek van Koning Numa gericht op de grondvesting en instandhouding van den nationalen vrede. Zijne buitenlandsche staatkunde ademde geheel denzelfden geest. Hij riep het priestercollege der Fetiales in het levenGa naar voetnoot5). De Fetiales verschijnen al in de Numa-legende als de hoeders van het volkenrecht en de bezweerders van den onrechtvaardigen oorlog. Maar zij zijn meer dan dit: Plutarchus noemt hen de eirenophulakes, de wachters van den vrede en wil zelfs - hoe is mij niet duidelijk en doet in dit verband ook | |
[pagina 134]
| |
niet ter zake - hun naam daarvan afleiden. Hunne opdracht luidde: te pogen het openen der vijandelijkheden te voorkomen en hiertoe hunne toestemming niet te geven, vooraleer der vredelievende beslechting van het geschil de pas was afgesneden. Zelfs ondernamen zij reizen naar het land, vanwaar de oorlog dreigde, om, ter voorkoming der ramp, onderhandelingen te voerenGa naar voetnoot1). Misschien schuilt ook in de instelling van het college der SaliiGa naar voetnoot2), de priesters van den voortschrijdenden Mars, die zich op het eerste gezicht voordoen als oorlogspriesters, zekere vredesgedachte: bedienden zij niet den grimmigen god met zachtheid en omzichtigheid, om zijne lusten te houden binnen de perken van het mogelijke en het behoorlijke? In de lezingen der Numa-legende, die de Oudheid ons heeft overgeleverd, heb ik deze gedachte intusschen niet uitgesproken gevonden. Merkwaardig is echter een zuiver antimilitaristische maatregel van koning Numa: de maand Maart, die het oude kalenderjaar opende, wordt van zijne eereplaats verdrongen door de maand JanuariGa naar voetnoot3). Dit wil zeggen: de oorlogsgod moet wijken voor den god van den vrede. Want deze oorspronkelijkste, diepste en rijkste persoonlijkheid uit de Romeinsche godenwereld had ook vredesbeteekenis. Als zoodanig vinden wij hem niet vereerd in den Janustempel of in de Janustempels - er waren meerdere in Rome - maar in het heiligdom van de Januspoort. Zoolang de oorlog woedt, blijft het heiligdom geopend; de dubbele poort wordt gesloten, zoodra er vrede is. Dat was in den aanvang vermoedelijk niets anders dan het met godsdienstige wijding gesmukte beeld van de stadspoort, die geopend bleef zoolang het leger een uitval deed. Later was de gedachte: de opsluiting van den razenden oorlog, wien de wijdgeopende deuren den terugkeer vergemakkelijken, wanneer hij is losgebroken. Dat was op zich zelf al een vredesgedachte, die bewees, dat de Romeinen wel degelijk den vrede koesterden. Van het begin van het Koningschap tot het einde der Republiek, dus nominaal van 754 tot 29 voor Christus, is de Janus- | |
[pagina 135]
| |
poort slechts tweemaal gegrendeld geweest! Na den eersten oorlog met Carthago en dan gedurende heel de langjarige regeering van koning Numa. Niet heeft hij het heiligdom gebouwdGa naar voetnoot1), maar hij heeft met de daad de Januspoort gesloten gehoudenGa naar voetnoot2). In de langdurige, onafgebroken sluiting van de dubbele poort ligt de zichtbare en zeer duidelijke uitdrukking van de vredespolitiekGa naar voetnoot3) van den vredevorstGa naar voetnoot4). Ruim veertig jaren heeft koning Numa het schip van staat gestuurd in vredige banen, zonder dat een enkele oorlogsstorm den koers heeft doen wijzigen. Koning Numa heeft geregeerd in onverstoorden binnen- en buitenlandschen vredeGa naar voetnoot5). Dit alles vormt te zamen een wel overlegde vredespolitiek. Het zijn niet toevallige maatregelen, ingegeven door de wijsheid van een zachtaardig en vredelievend vorst. Het Numaverhaal brengt de volle bewustheid der vredespolitiek sterk naar voren. Cicero en Plutarchus zeggen het beiden, dat de bevordering van den landbouw werd ondernomen als een snelle en krachtige propaganda voor den vredeGa naar voetnoot6). Plutarchus vermeldt voor Numa's ingrijpen in de orde van den kalender deze beweegreden: ten einde het vredesregiem in alle opzichten de voorkeur te verschaffen boven de soldatenmachtGa naar voetnoot7). Het was koning Numa's vooropgezet doel, het onrustige en verwilderde volk te veredelen en aan vrede te gewennen en den woesten oorlogzuchtigen geest te verzachten en te temmenGa naar voetnoot8). Zelfs maakte hij aan dit verwijderd en verheven | |
[pagina 136]
| |
doel de werken des vredes, de inrichting van den godsdienst en de wetgeving, ondergeschiktGa naar voetnoot1). En het beoogde doel werd bereikt: een ruime en gezonde atmosfeer verspreidde zich van Rome uit alom over de Italische landen en allen voelden een groot verlangen naar orde en vrede. In heel Italië werden feesten aangelegd, de bewoners kwamen zonder vrees te zamen tot spel en vriendschapsmaal. Zoodat de wijsheid van koning Numa een bron werd, waaruit de deugd en de gerechtigheid stroomden naar alle volken en de heerschende rust zich naar alle kanten verspreiddeGa naar voetnoot2). De menigte werd van de wapenen afgewend en geestelijke bezigheid werd gezochtGa naar voetnoot3). Dat was de verhooging van het intellectueele peil der bevolking. Ook het moreele peil steeg: de trouw en de eed regeerden den staat in de plaats van wetten en straffenGa naar voetnoot4). En Rome's aanzien bij de omliggende volken steeg: onder Romulus beschouwden zij de nieuwe nederzetting niet zoozeer als een stad dan wel als een legerplaats, die hun aller bestaan belaagde, nu droegen zij Rome zulk een eerbied toe, dat zij het zich als een vergrijp tegen den godsdienst zouden aanrekenen, de stad te schendenGa naar voetnoot5). En zoozeer steeg zelfs het internationale aanzien van den vredevorst, dat hij de scheidsrechter der volken werdGa naar voetnoot6). Zoo staat de figuur van koning Numa: ‘bij de onderdanen bemind, bij de omwonende volken geacht, door de nakomelingen vereerd’Ga naar voetnoot7). | |
II.Ziedaar de legende van koning Numa in hare vredesstrekking. De vraag rijst nu: wat leert ons de legende ten aanzien van de geestesgesteldheid van het Romeinsche volk? | |
[pagina 137]
| |
Dit staat vast, dat de persoonlijkheid der eerste twee koningen van Rome elken historischen grondslag, ja elken historischen achtergrond mist. Romulus en Numa Pompilius zijn verzinsels van latere geslachten. Volgt daaruit de waardeloosheid der legende, die zoo zelfs haar karakter van volkslegende zou inboeten om te worden neergedrukt tot pure mythe? Men stelt het gaarne zoo voor. Het verhaal van koning Numa zou niet berusten op een oude volksoverlevering of geen elementen van een oude volksoverlevering bevatten, doch een bedenksel zijn van een latere priesterkaste, die er belang bij had, het volk te doen gelooven aan de oude herkomst van godsdienstige instellingen, welke hare macht en haar aanzien verzekerden. De oudste waarneembare sporen van het Numa-verhaal dagteekenen van de helft der derde eeuw vóór Christus. Men besluit dan, dat de gansche voorstelling een voortbrengsel is van priesterbedrog uit dien tijd. Ik wil deze meening, waartoe hypercritiek van wat de oude Romeinen zelf als hun historisch verleden voor oogen stond geleid heeft, een oogenblik aanvaarden. Dan volgt daaruit toch dadelijk dit gegeven, op zich zelf al merkwaardig genoeg, dat in hun eigen belang fantaseerende priesters het der moeite waard achtten, aan de generatie van den eersten Punischen oorlog een verhaal op te disschen, waarin de vredesstrekking sterk op den voorgrond treedt. Een volk dat men meent langs dien weg te kunnen vangen en dat zich inderdaad vangen laat - want de Oudheid zelf heeft aan de waarheid van het verhaal niet getwijfeldGa naar voetnoot1) - geeft daardoor blijk, waarde te hechten aan hetgeen hem wordt voorgehouden. Dit wil zeggen, dat er in dat volk een vredesideaal moest sluimeren, waarzonder elke speculatie van den priesterleugen ijdel zou zijn geweest. Maar ik ga verder. Het is op zichzelf al niet waarschijnlijk, dat een verhaal plotseling aan het volk door een wankelende priesterkaste met vrucht kon worden voorgezet, indien dat verhaal niet aansloot bij een levende traditie. En nu heeft ten aanzien van de bestanddeelen der Numa-legende het | |
[pagina 138]
| |
historisch onderzoek wel zeer merkwaardige dingen aan het licht gebracht: de dienst van Vesta en de Vestaalsche Maagden, de Salii, de pontifices, de flamines, de fetiales, de cultus van Quirinus en Terminus zijn ouder gebleken dan Rome zelf. Men heeft de sporen daarvan teruggevonden bij allerlei andere volken der Italisch-Latijnsche Oudheid. Wat het Numa-verhaal heet in te schuiven, gaat aan Numa zelf vooraf! Daaruit volgt, dat het verhaal onmogelijk als mythe kan zijn uitgedacht om een eerbiedwaardige herkomst en een hoogen ouderdom te verzinnen voor instellingen van latere dagteekening, maaksels van priesterhand. Wat inderdaad zoo oud en eerbiedwaardig was, moest toch natuurlijk den Romeinen als zoodanig bekend zijn en behoefde geen priesterleugen om zijn crediet bij het volk staande te houden. Bovendien geldt dit. Het zou begrijpelijk zijn, dat belanghebbenden bepaalde instellingen, als priestercolleges of een zekeren cultus, meer historische vastheid bij het volk zochten te verschaffen door het bestaande te omgeven met een aureool van oude nationale herkomst. Maar wij hebben het Numa-verhaal leeren kennen als een aangekleede vredesgedachte. Er was toch niet in de derde eeuw of vroeger een vredesgedachte, die tot practische uiting was gekomen, er was niet eene vredesbeweging, welke de priesters wilden bevorderen. Welk denkbaar belang kon de priesterkaste er bij hebben, het volk een vredesidylle uit vroegeren tijd voor te zetten? Ik meen te mogen besluiten, dat het Numa-verhaal als geheel, maar eerst recht het Numa-verhaal in zijne vredesstrekking, niet een aetiologische mythe kan zijn, in eens uitgedacht om voor bestaande verschijnselen een opgesmukte verklaring te geven. Het is niet een mythe, maar een legende, het bevat althans talrijke brokstukken van legendairen aard, overblijfselen van een oud taai volksverhaal, dat van geslacht tot geslacht is overgeleverd, totdat de generatie van den eersten Punischen oorlog het goot in een litterairen vorm. In dit licht bezien, is de legende van Koning Numa niet alleen teekenend voor de derde eeuw, maar krijgt zij waarde ook voor de geestes- en gemoedsgesteldheid van | |
[pagina 139]
| |
vroegere dagen. En zelfs voor de latere eeuwen. De vredesdroom van Numa Pompilius is uitgevonden door Romeinen en heeft voortgeleefd onder Romeinen. Dat bewijst twee dingen: vooreerst dat de oude Romeinsche mentaliteit, ondanks hare ruwheid, ondanks de oorlogssfeer, waarin zij was gegroeid, diep in het hart een ver ideaal van vrede met zich droeg, dat zij behoefte had om te zetten in een vredesverhaal. Dan dit, dat de latere geslachten de bekoring van dit vredesideaal bij voortduring hebben gevoeld. Want de latere geslachten staan volstrekt niet met onverschilligheid tegenover dit verhaal, zij aanvaarden het niet enkel als een vermeende historische werkelijkheid, zij zien niet in Numa Pompilius een heerscher, die geleefd heeft in een grijs verleden en wiens levensbeeld geen waarde meer heeft voor hunnen tijd. Maar zij vereeren den vredevorst en zij waardeeren zijn vredeswerk. Dionysius van Halicarnassus, Livius, Plutarchus gewagen daarvan met den diepsten eerbiedGa naar voetnoot1), en zóó blijvend was de indruk, dien de Numa-figuur als vredevorst gemaakt heeft op het Romeinsche volk, dat de tweede eeuw na Christus háren grooten vredevorst niet beter meende te kunnen eeren dan door hem met Numa Pompilius te vergelijkenGa naar voetnoot2).
Zoo leefde ook het oude volk van Rome, de kinderen der oorlogzuchtige Republiek, niet zonder een stil verlangen naar den vrede. Het is wel zeer sprekend, dat zelfs bij een zóo imperialistisch denkend en strevend volk nog plaats was voor een vredesideaal. Gedijen kon de vredesgedachte in die omgeving niet, zij werd niet door de daad bevrucht. Die verheven taak bleef aan het Keizerrijk voorbehouden. Maar toen dan het vredesrijk zou worden gegrondvest door Augustus, kon de bezielende gedachte van dien grooten tijd aansluiting vinden bij het oude volksideaal, dat was blijven sluimeren in de volksziel als de legende van Koning Numa.
J. van Kan. |
|