De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
De revolutionaire massa-actie.Ga naar voetnoot1)De revolutie naast de deur. Licht klopt zij aan. Een minderheid, die sinds jaar en dag aanraking heeft met geestverwanten over de grens, zou blijde haar komst begroeten; deze minderheid is overigens, vooral in methoden van tactiek, ook van revolutie-tactiek, allerminst eenstemmig. Een forsche meerderheid daarentegen is van revolutie wars; op dit stuk werd zij met verblijdende snelheid één, hoe versplinterd zij overigens zijn mag. De geboorte dezer eenheid teekende haar als eenheid tot afweer; verstevigt zij zich niet als eenheid tot opbouw, zij zal beneden haar taak blijven: niet enkel het slagen, maar zelfs het pogen van revolutie te beletten.
Toen mevrouw Roland Holst in Februari van dit jaar haar lijvige studie over de revolutionaire massa-actie beëindigde, was in Rusland de revolutie voldongen, maar was de inzinking van Duitschland, die daar zoo verrassend vlug de omwenteling heeft opgeroepen, nog niet te voorzien. Het heeft de geschiedschrijfster-zieneres van voorspellen niet weerhouden. Integendeel, haar boek ziet achterwaarts, juist teneinde vooruit te kunnen blikken. Geschiedenis èn voorspelling. Geschiedkundigen mogen uitmaken, inhoever de hartstochtelijke sympathie der schrijfster voor al wat onderligt en | |
[pagina 460]
| |
omhoog wil aan de juistheid harer relazen schade heeft gedaan. En het boek te beoordeelen niet als geschiedboek, doch als profetie zou zijn van uiterste voorbarigheid, nu week aan week de stof zich ophoopt, waaraan zijn voorspellingen zullen te toetsen zijn. Na een uitvoerig historisch overzicht, dat in de late middeneeuwen zijn aanloop neemt en met de jongste russische revolutie besluit, worden, in een zevende hoofdstuk over voorwaarden, methoden en doeleinden der revolutionaire massa-actie, allereerst de vragen gesteld, op welke bizondere menschelijke vermogens het massale optreden berust en door welke psychische wetten het wordt beheerscht, worden vervolgens de methoden der massa-actie ontleed, (massa-actie en organisatie, de rol van leiding en persoonlijkheid, het daadwerkelijk geweld) en komen hierna haar doeleinden aan de beurt. Een slothoofdstuk geeft de vooruitzichten der revolutionaire massa-actie. Het zijn inzonderheid deze bladzijden, naar welke men in deze dagen grijpt. Welke indruk wordt erdoor gevestigd? Deze, dat de kijk der schrijfster op het verleden en haar blik naar de toekomst even stralend zijn van onbeneveldheid als haar boek beeldend van stijl en rijk is aan gedachten? Er is reden tot twijfel, ook al stelt men voorop, dat niemand onzer tegenover vraagstukken als deze thans den onbevangene spelen mag. Onderlinge tegenstrijdigheid treft al in den beginne. Daar wordt (bl. 8) een onderscheidingsmerk aangegeven tusschen revolutionaire en reactionaire massa-acties: ‘wij noemen massa-akties revolutionair, om 't even hoe hun vorm is, wanneer zij de maatschappelijke ontwikkeling bevorderen, d.w.z. de toeneming der heerschappij van den mensch over de natuur in de hand werken en de opheffingen der scheidingen bespoedigen (kasten, klassen, rassen, naties) die de sociale en geestelijke eenheid der menschheid in den weg staan; in het tegenovergestelde geval noemen wij ze reaktionair’. Maar de ‘revolutionaire’ boerenopstanden der vijftiende eeuw worden o.m. verklaard (bl. 11 v.) als verzet tegen ‘de begonnen verdringing der produkten-huishouding door de geldhuis- | |
[pagina 461]
| |
houding’, welke verdringing toch ongetwijfeld de maatschappelijke ontwikkeling bevorderd heeft. En reeds thans, nu de geschiedenis niet bij jaartallen, maar bij datums voortschrijdt, zijn de waargenomen feiten de theorie van enkele maanden her al komen weerleggen. De duitsche revolutie heeft niet geluisterd naar de voorspelling van bl. 388, dat de eerstkomende massabewegingen tot stand zouden komen ‘ondanks de tegenwerking der reformistischnationalistische arbeiderspartijen en vakbonden’ (waaronder mevrouw Holst ook de duitsche socialistische meerderheidspartij verstaat), noch stoorde zij zich aan die van bl. 394 v. dat ‘de massa-akties der toekomst zich in de eerste plaats (zullen) richten niet tegen de vorsten en zelfs niet tegen de regeeringen, maar tegen de onpersoonlijke, alom tegenwoordige macht van het georganiseerde grootkapitaal, dat vorsten en regeeringen beheerscht’; dat zij ‘in hoofdzaak den vorm (zullen) aannemen van geweldige massale stakingen, ver over de grenzen der enkele staten heen’. Tot nu is in Duitschland de leiding der revolutie in handen van hen, ondanks wier tegenwerking zij had moeten plaats grijpen, en heeft zij zich tegen de vorsten in de eerste plaats gericht. De beteekenis van het boek lijkt dan ook voorshands eer die van een gemotiveerde geloofsbelijdenis eener revolutionaire van die soort, die niet met kleine maat wil gemeten worden, dan die van een rustig wetenschappelijk vertoog. Het kòn ook bijkans niet anders. Wie, laaiend van temperament als deze vrouw, gedragen en gestuwd wordt door een massaliteit met welke hij zich één weet, hij ziet in het gedrang zijn naaste buren en enkel hen, voelt hùn schouders en hùn ellebogen en daardoor zich voortgedrongen. Zijn gezichtskring is van onvermijdelijke beperktheid. Kòn hij zich een vrijer standpunt van waarneming kiezen, hij zou het moeten zoeken buiten de menigte van welke hij zich niet losmaken wil. Min of meer trouwens deelen alle mevrouw Roland Holst's tijdgenooten deze engheid van horizon. Deelt niet ook de massa-actie zelve haar? Laat harer zijn ‘de bliksemflits der historische intuïtie’, daarnaast erkent mevrouw Holst uitdrukkelijk, dat ‘terwijl het emotioneele en begeerende vermogen in de kollektieve ziel versterkt wordt,... daarentegen de zuiver verstandelijke | |
[pagina 462]
| |
vermogens van kritiek en redeneering een verzwakking (ondergaan); een massa, waarin deze vermogens al hun kracht behielden, zou verlamd worden door twijfel; het revolutionaire élan kan de individuen pas geheel meesleepen wanneer de logische beoordeeling van de mogelijke gevolgen hunner daden naar den achtergrond van hun bewustzijn wijkt’ (bl. 371 v.). ‘Massa's in actie zijn niet vatbaar voor rede en redeneering, hartstochtelijke gevoelens drijven hen tot de daad. Maar dit beteekent niet, dat deze gevoelens geen redelijke grondslagen hebben’ (bl. 376). Het kwaad van dit tekort aan nuchtere redeneerkracht is, meent zij evenwel, minderende. Meer en meer immers nemen ‘vaste politieke of ekonomische verbindingen’ de leiding, en in deze clubs, partijen of vakorganisaties ‘overwegen in den regel de bewuste wil en het redeneerende verstand’, weshalve men ‘verwachten (kan) dat de revolutionaire volksbeweging der naaste toekomst zich meer dan één vroegere door bewusten redelijken wil zal laten leiden’. Hier heeft Duitschland, althans tot nu, bevestiging der profetie gebracht. Wat men mist in deze passages, waarin toch kennelijk naar objectiviteit is gestreefd, is de uitspraak, dat juist vanwege dit aangewezen tekort de massa zoo gemakkelijk falen kan èn in de doelstelling èn in de keuze der middelen. Want hier ligt toch wel de verklaring, hoe zoo tallooze massabewegingen vruchteloos verliepen tot niets en in die massale mislukkingen zoo talloos velen niets vonden dan een niets nuttenden dood. Het massale oog valt op wat opvalt. Het ziet de groote lijnen en de felle kleuren, maar het onderscheidt niet, of opzettelijk deze lijnen aangedikt, deze kleuren verscherpt zijn. Een massa bijvoorbeeld weet, dat een Eerste Kamer goeds heeft tegengehouden. Schaf haar af; die leuze gaat dan vlot erin. Zonder bedenken, dat een Eerste Kamer van onbeperkte verkiesbaarheid en uit algemeen kiesrecht voortgekomen met de oude Eerste Kamer van beperkte verkiesbaarheid en uit een beperkt kiesrecht op den duur niets dan den naam gemeen heeft en weinig anders dan een doublure van de Tweede kan zijn. Waaruit zonder twijfel volgt, dat zij, in de gedaante die de jongste Grondwetsherziening voor haar uitdacht, best kan worden gemist. Als elke overbodigheid. Maar deze is niet de rede- | |
[pagina 463]
| |
neering, die de massabeweging haar verwijdering doet eischen op staanden voet en in eersten aanloop zelfs zonder Grondwetsherziening, dus bij wijze van staatsgreep. Had onze Kamer van vijftig met haar andere constitutie een anderen naam gekregen, de massa zou niet hebben geroepen om afschaffing van wat goeddeels reeds afgeschaft is en bij de afschaffing van welker overblijfselen zeker niet die haast is welke een staatsgreep wettigt. Moet uit een en ander volgen, dat revolutionaire massabewegingen uit den booze zijn en als de Booze moeten worden weerstaan? Neen. Damt men deze stroomen van elementair geweld tot een vijver in, de vloed blijft wassen en slaat straks over de dijken heen. Maar gunt men ze een vrijen doch geregelden loop, zichzelve zullen zij louteren, bezinken de onzuivere elementen, tusschen de dijken waarop de keten der dijksposten paraat sta nacht en dag. Niet ieder land is zoo gelukkig, bij onverwachts losbrekende ijsgang en hoog opperwater op korten termijn gereed te kunnen zijn. Een land, waar de revolutie zich keert tegen wat de kern en het wezen zelf van 's lands instellingen zijn, wordt, als de revolutie sterk en het land zwak genoeg is, door de vloedgolf overstroomd. Maar een land, waar zich als revolutie aandient wat op de keper niets beoogt dan afmaken en voltooien van wat al voorbereid of half gereed is, zoo een land kan zijn ‘revolutionairen’ met één spontaan en kloek gebaar den weg van wet en grondwet wijzen, en zoo het moet hen terug werpen op dezen weg, als het pad dat ook hun ten slotte de meeste gerieven biedt. Het land vergete hierbij niet, dat een revolutionaire beweging nooit geheel ongelijk heeft. Zij is niet uit niets geschapen. De normale ontwikkeling des lands blijkt achterop geraakt. Zij kan als abnormaal verschijnsel met enkel normale middelen niet worden geleid. Toch moet ook deze stroom worden genormaliseerd. Hier is een schijnbare tegenspraak. Maar men lette op den aard der dan vereischte abnormale middelen ter normaliseering en op het reeds aangeduid verschil tusschen land en land. Het abnormale middel in het land, waar de revolutie | |
[pagina 464]
| |
inderdaad heel het landsbestel wil omwentelen, is de revolutie zelve, de staatsgreep met gedreigd of toegepast geweld. In het andere, het gelukkiger land, ligt het abnormale in het tempo. De legale weg, waarop tot nu gewandeld werd, wordt weg voor snelverkeer. Dit is abnormaal, omdat het breekt met de bedachtzaamheid, die haar voordeelen heeft, ook aan de massa welbekend in de oude spreuk van den haastigen spoed die zelden goed is. Doch hier is dan een dier zeldzame gevallen, waarin hij wèl deugt. Verleden en verlegen dingen worden opgeruimd in ongekende vaart. Juist deze tijdig en tijdelijk betrachte spoed maakt al na betrekkelijk korten tijd mogelijk, de vaart te temperen; het abnormale van het snelle tempo wordt hierdoor onderstreept. Aan den anderen kant evenwel is dit alles volstrekt normaal, inzoover de weg der wet geen oogenblik verlaten, geen enkele rechtsnorm verlet wordt. De machine wordt ongewoon aangezet, vervangen wordt zij niet. De nieuwe opbouw eischt het offer van de afbraak. Aan wie stelt dit werk de hoogste eischen? Aan hen, die offers eischen, of aan hen, wien offervaardigheid wordt opgelegd? Van beide partijen wordt per slot hetzelfde verlangd: zelfbeperking. Zoo roept de massabeweging om den achturen-dag. Het cijfer is toeval; ware de etmaal deelbaar door zeven, zeven zou mooier klinken dan acht; maar de deelbaarheid door zes toont ook reeds uitwerking. Hier moet ook de massaleider maat weten te houden. Gelijk aan den overkant zelfbeheersching eisch is voor de werkgeverswereld, die besprongen wordt door een maatregel, welke spoedshalve waarschijnlijk zal beginnen te lijden aan te groote eenvormigheid. Duidelijker nog spreekt het geval van de Eerste Kamer. Langs wettelijken weg kan zij niet aan kant worden gezet zonder dat het slachtoffer zelf zijn vonnis teekent. Was de nieuwe Grondwet een paar jaar ouder, de Eerste Kamer zou wellicht reeds zoo zijn ververscht, dat de daad haar afging zonder moeite. Thans is voor haar het offer pijnlijk; nobeler motieven dan gekrenkte ijdelheid zullen het velen zwaar maken, te betuigen, dat een ambt, jaren lang met eerlijkheid en toewijding waargenomen, op zijn zachtst gezegd zichzelf heeft overleefd. | |
[pagina 465]
| |
Om tot mevrouw Roland Holst terug te keeren, zij heeft opmerkelijke dingen gezegd over het socialisme in de revolutionaire massa-bewegingen van dezen tijd, over de rol die is weggelegd voor het geweld, over de verhouding tusschen leider en massa. Over het socialisme: ‘de arbeidersklasse moet doordrongen worden van het besef dat de socialistische maatschappij-orde pas tot stand kan komen, wanneer de overgroote meerderheid van de bevolking voor het socialisme gewonnen is’ (bl. 406). Of de overgroote meerderheid der socialistische propagandisten op dezen tekst pleegt te preeken, lijkt twijfelachtig. Over het geweld: ‘de socialistische revolutie, die de vernieuwing der maatschappelijke instellingen ten bate van de algemeenheid beoogt en de georganiseerde vrijheid is, kan zich niet bedienen van terroristische middelen zonder in konflikt te komen met haar eigen beginselen’ (bl. 406); ‘maar wanneer het lompenproletariaat aan de massale akties der arbeiders deelneemt, dan bevlekt het deze vaak door daden van bandeloosheid en moordlust, iets wat zeker ook in de komende worstelingen zal gebeuren’ (bl. 408); ‘kan de arbeidersklasse... de nieuwe broederlijke wereld verwezenlijken door het imperialisme te overtreffen in zijn eigen geweldmiddelen, zijn eigen vernietigingsmethoden, waarnaar onvermijdelijk haar trachten moet uitgaan zoo zij het wapengeweld als voornaamste middel in den proletarischen klassenstrijd aanvaardt?; het komt ons voor dat iedere revolutionaire socialist die zich rekenschap geeft van wat dit zou beteekenen, hierop moet antwoorden: neen, dat kan niet; maar dan kan het wapengeweld in den strijd der arbeidersklasse ook niet het voornaamste en het beslissende middel, doch slechts een bijkomstig en een toetsingsmiddel zijn’ (bl. 410). Dit wil dus zeggen: de uitspattingen van het meeloopend lompenproletariaat, zij het onder uitdrukkelijk beklag, als onvermijdelijk doch bijkomstig euvel in den koop genomen; voor het overige het geweld aanvaard als bij-middel ter toetsing van de gezindheid der soldaten: ‘zoo was in de russische Maart-revolutie van 1917 het wapengeweld slechts een korte episode, een proefneming waaruit de vereenzaming en machteloosheid der autokratie tegenover alle moderne klassen onmiddellijk bleek’ (bl. 405). | |
[pagina 466]
| |
Is dit nu begrijpelijke taal? Elke zin op zichzelven, ja. Doch beproef eens, het verband te leggen tusschen deze geweld-passages enmde reeds aangehaalde verzekering, dat de verwezenlijking van het socialisme wachten moet op de bekeering van de overgroote meerderheid der bevolking. En bedenk hierbij, dat thans wel nagenoeg heel de beschaafde wereld (dit beteekent: alle landen, waar men het socialisme kan stellen als actueel of aanstaand probleem) uit democratieën bestaat, wat inhoudt dat de meerderheid en zeker dus ‘de overgroote meerderheid van de bevolking’ het heft in handen heeft, en met dit heft het leger, zoo deze meerderheid een leger aanhoudt. De democratische staat - en waarlijk, dit is zijn minste eeretitel niet - kent ander, kent zuiverder toetsingsmiddel dan de bloote borst tegen de bajonet. En met zijn bezinksel, het lompenproletariaat, dat rampzalig volksdeel, waarmede ook de revolutionaire socialist gemeenschap afwijst, speelt liefst de philanthropie, maar speelt zoo noodig de politie het klaar. Van hooger waarde, ten volle begrijpelijk en onder de vele treffende bladzijden van het boek wellicht het stuk, dat het meest bekoort, is wat het over leiding en massa zegt: de invloed en de suggestieve kracht der leiders berusten ‘op de overeenstemming van hun eigen wil en aspiraties met die der massa; zij dringen aan deze geen vreemde doeleinden op, maar doen haar hare eigen doeleinden beseffen...; de invloed der leiders vindt zijn grenzen in de organische gesteldheid der massa, in haar bewuste en onderbewuste gedachten en gevoelens, in haar gewoonten en de richting van haar wil. Voorwaarde voor het leiderschap is overeenstemming van des leiders wil met de geestelijk-zedelijke oriëntatie der massa. Zooals de kracht van zijn woord en van zijn voorbeeld het begeeren der massa intenser maakt, haar willen voedt en tot daden aandrijft, zoo werkt de psyche der massa op haar beurt weer in op hem. De verhouding tusschen leider en massa is er niet eene van eenzijdige, maar van wederzijdsche afhankelijkheid en voortdurende wisselwerking. Een leider kan, steunend op het prestige zijner persoonlijkheid, op het vertrouwen en de liefde waarmee de massa tot hem opziet, d.w.z. op het feit dat hij vele malen voordien haar aspiraties belichaamd | |
[pagina 467]
| |
en uitgedrukt heeft, tot op zekere hoogte haar geestelijke oriëntatie beïnvloeden. Maar hij kan dit slechts tot op zekere hoogte, geholpen door de omstandigheden en nimmer onbeperkt’ (bl. 390). Den leider wordt hiermede als eerste plicht gesteld: de doeleinden der massa te deelen en tevens deze doeleinden en de mogelijkheden hunner verwezenlijking klaarder te zien en dus scherper te kunnen stellen dan de massa dit kan, in wier collectieve ziel immers de zuiver verstandelijke vermogens van critiek en redeneering zwakker dan bij den enkeling zijn. De leider, bij wien deze vermogens zakken tot op het lagere massa-peil of daarbeneden, de leider die zich vergist òf in wat de massa wil òf in wat zij zou kunnen bereiken, deze leider leidt niet meer. Zijn volgelingen voelen: er raakte iets los tusschen hem en ons; en spontane hartelijkheid hunnerzijds jegens den man, die zooveel voor hen geweest is, is als uiting van menschelijke dankbaarheid en medegevoel te waardeeren, maar bewijst allerminst, dat de leider nog de leidsels houdt. Wie houdt ze dan wel? vraagt de tegenstander. Met het prestige van den leider daalt dat van zijn partij. Haar tegenstanders, onder wie de klein berekenende elementen ook niet ontbreken, trachten politieke munt te slaan uit deze ongedachte kans. Deden ze concessies, thans overwegen zij: wat kan eraf? Dit prikkelt dan de toch reeds prikkelbaar geworden massa weer, die het stuur kwijt is, waaraan ze was gewend en dat zij in omstandigheden als deze steviger dan ooit zou moeten wenschen. Someone has blundered. De gevolgen kunnen fataal zijn, voor hem, voor zijn partij, voor ons allen. Nu meer dan ooit klemt de eisch van het bezonnen en bezonken oordeel. En krap is de tijd voor bezinnen en bezinken gemeten. Als een revolutie wordt aangekondigd, is het betrekkelijk eenvoudig, te antwoorden: elk revolutionair pogen slaan wij neer. De regeering en de burgerlijke partijen hebben meer gedaan en ver gaande hervormingen in uitzicht gesteld. Nu blijkt het gevaar overschat. De ergste fout zou zijn, thans te zeggen: nu het van dien kant zoo'n vaart niet loopt, kan het ook hier wel wat minder en langzamer. Dan blaast gij | |
[pagina 468]
| |
het wantrouwen in uwe bedoelingen aan op hetzelfde oogenblik, waarop gij voor lang een sterk vertrouwen oogsten kunt.
Opvallend was in de afgeloopen maand, met welk een schuchterheid de vraag naar republiek of koningschap door de nederlandsche revolutionairen is beroerd. Niet door allen; enkelen riepen wel duidelijk om de republiek; doch in de Kamer ging het maar vragender- en tastenderwijs, was het informeeren naar geruchten, hoe zich de Koningin gedragen had inzake de crisis aan het opperbevel; en daarbuiten gaf Het Volk haast dag aan dag een beet, een houw of een steek in de richting van de dynastie (waar het blad vroeger zoo goed als nooit heil in zag); maar een ruiterlijke aanval kwam noch van den leidenden man, noch van het leidend orgaan. Vanwaar deze ingetogenheid zonder goeden smaak? Om het terrein te verkennen en alvast het pad althans een ietsje te effenen? Omdat men in het onzekere was, of Nederland wel rijp is voor de republiek? Dan zij hierop geantwoord, dat de republiek niet rijp is voor Nederland. Democratie met koningschap samen kunnen van haar het winnen met glans. Koning Albert is als drager der staatseenheid niet de mindere van Poincaré en Wilson. En het Oranjehuis vindt in zijn historie zoowel als in zijn tegenwoordig hoofd redenen te over om voor Nederland de invoering van een presidentschap, vrijwillig of gedwongen, te maken tot een val. Het democratisch koningschap heeft met het presidentschap in een democratisch gemeenebest gemeen, dat bij het volk en zijn vertegenwoordiging het zwaartepunt ligt en blijft. Het heeft erop voor, dat de president is het partijproduct van één periode, staand en vallend met zijn groep, hare kansen deelend en haar belang voelend als het zijne, terwijl daarentegen het koningschap, gelijk het volk zelf, een historischnationaal product van heel de volksgeschiedenis is, staand en vallend met het volk, het nationale en niet een partijbelang voelend als het zijne. Deze is in Nederland de historisch gegroeide roeping der Oranjes. | |
[pagina 469]
| |
Kan onze tijd voor zulk een roeping voelen en kan Oranje eraan voldoen? Wij kunnen en wij moeten ervoor voelen in 's lands belang en naar dat hecht en sterk gevoel ons weten te gedragen, zoodra Oranje eraan voldoet. Is deze eisch vervuld? Laat ons elkander goed begrijpen. Als Troelstra een wapen smeedt uit bij de Koningin veronderstelden tegenzin om voetstoots een of meer ministers te volgen, bijvoorbeeld in het ontslag van een opperbevelhebber, dan is hiermede door hem het verlangen uitgesproken naar een koningschap, dat niets is dan uiterlijke glans, een overbodige doublure van het kabinet, zooals de Grondwetsherziening van 1917 van de Eerste Kamer een overbodige doublure van de Tweede maakte. Voor de democratie mist zulk een koningschap alle bekoring, omdat zij dezen glans voor haar groei en haar bloei niet van noode heeft. Een sterker koningschap dus? Ja, maar onder één voorwaarde, waaraan niet te wrikken is: die der onverkorte ministerieele verantwoordelijkheid. Gaat deze voorwaarde volledig in vervulling, dan kan de democratie van het koningschap nooit in eenig opzicht schade, dan kan zij in dubbel opzicht ervan bate hebben. Nooit in eenig opzicht schade. Voor wat de Kroon deed of verzuimde staat dan de verantwoordelijke minister. Hij deed of liet na, door stellig meedoen of door slappe onthouding; the king can do no wrong. En bate in dubbel opzicht. Vermeden wordt allereerst het nadeel der periodieke wisselingen van president met al het onfrisch partij-gekuip, dat daaraan vast kan zitten. Gewonnen wordt verder de goede kans, dat een schrander vorst de ministers noopt tot zóó nauwgezet overwegen van het regeerbedrijf, dat dit zich ook onder vier oogen laat verdedigen, wat onder omstandigheden lastiger dan onder tweehonderd oogen kan zijn. Het koningschap, zooals de heer Troelstra het desnoods nog wel dulden zou, mag dezen dienst aan de democratie niet bewijzen. Een der redenen, die het noodzakelijk maken, de democratie tegen hem in bescherming te nemen. | |
[pagina 470]
| |
Er is geen reden tot twijfel of de Koningin is tot deze haar toegedachte taak bereid en bekwaam. Slechts laat zich de vraag niet terugdringen, of wel de haar omringende hofstoet de draagkracht dezer nationale roeping van ons moderne koningschap naar behooren vat en waardeert. De vraag is onbelangrijk, als de kroon enkel glans mag afgeven; zij is niet zonder beteekenis, als de democratie meer en beters van haar verwacht. Mr. Troelstra moge dit verouderd staatsrecht noemen, het is dit zoo weinig, dat hijzelf, parlementair toeziener op de regeering, het elken dag hanteeren moet; van elk atoom verantwoordelijkheid waarmede hij de Koningin belast, ontlast hij zijn onmiddellijke wederpartij, den minister; den strijd verlegt hij naar een terrein, waar het succes goedkoop is, voor een schelling tegeef, maar dienovereenkomstig onbeteekenend; den strijd ontwijkt hij, waar de taak van den parlementairen strijder ligt: in de dagelijksche aanraking met de mannen aan het bewind. Hij verminkt een springlevend en nog groeikrachtig stuk staatsrecht en gaat tot vóór 1848 terug. ‘Revolutionair’ zullen hem ook deze zijne opvattingen dunken. Men kan, aanknoopend aan de onderscheiding van mevrouw Roland Holst tusschen revolutie en reactie, met meer recht zeggen, dat zij reactionair zijn.
D. van Blom. |
|