De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
De bewustwording van Vlaanderen.‘Dites-moi, est-ce que vous êtes d'abord Belge ou Flamand? - De schrijver veroorlooft zich, den lezer te herinneren aan een artikel van zijn hand, nu 27 jaar geleden in ditzelfde tijdschrift verschenen. (November 1891). En hij doet dit van wege de noodzakelijkheid om perspectief te brengen in de beschouwing van het onderwerp, dat hij wenscht te behandelen. Voor veel te veel Nederlanders toch begint de Vlaamsche Beweging na 1914. Zij hebben er eerst van gehoord onder het verdoovend rumoer van den oorlog, terwijl hun eigen geestesgesteldheid hen nauwelijks in staat stelt, juist te onderscheiden. Belanghebbenden trachten de verzekering ingang te doen vinden, alsof het gansche verschijnsel niets zou zijn dan voortbrengsel van het gestook van 's lands overweldiger. Maar wie het bezien kan in het licht der historische ontwikkeling, weet dat die overweldiger hier in de allereerste plaats slechts zeer indirect heeft kunnen werken. Het Vlaamsche | |
[pagina 442]
| |
volk leefde sints 1830 onder den druk van den verfranschenden Eenheidsstaat België en van zijn eigen lang verfranschte bourgeoisie. De oorlog dreef het reeds verfranschte België geheel in de armen van den Zuiderbuur en de verfranschte elementen verklaarden nu de gelegenheid gekomen om voor goed Rogier's verfranschten Eenheidsstaat tot werkelijkheid te maken. Doch het: ‘la Belgique sera latine ou elle ne sera pas’ schrikte het Vlaamsche besef wakker. En toen de oorlog den druk der verfranschte Regeering van het Vlaamsche volk had weggenomen, gingen de oogen eerst recht open voor wat het volk dierf en wat het behoefde; voor de verachterlijking en vernedering waaraan dat volk was blootgesteld; voor de onmogelijkheid het ooit daaruit te verheffen zonder een radicale vervorming van heel het Staatsbestuur. Dat de bezettende macht, na eerst zelf het Franskiljonisme gesteund te hebben, later te rade werd den Vlamingen bij die vervorming hun kans te geven, mocht voor dezen, dus meenden zij, geen aanleiding zijn, die kans te weigeren. Het: ‘je prends mon bien où je le trouve’ moest, oordeelden zij, wet zijn voor hen, die zich verantwoordelijk voelden voor het wèl en wee van het Vlaamsche volk. Het doel van de volgende beschouwing is niet, over de juistheid of onjuistheid van dit laatste inzicht te rechten. In omstandigheden zóó pijnlijk en kiesch als waarin Vlaanderen door den oorlog geplaatst was, kan de tegenovergestelde opvatting met het: non tali auxilio haar goed recht evenzeer, zoo niet méér bewijzen. Beide oorlogsgroepen trouwens zijn steeds bereid, de ‘verraders’ der tegenpartij als ‘helden’ te vereeren; de Entente-gezinden, die hun afschuw voor de Vlaamsche aktivisten niet fel genoeg kunnen uitdrukken, bejubelen de Czechische Oostenrijksche onderdanen, die zelfs tegen het eigen land strijden. Voor ons, als Noord-Nederlanders, blijft dan ook de keuze tusschen sympathie voor Aktivisme of Passivisme in de Vlaamsche beweging beter achterwege. Het is voldoende, indien wij beide standpunten leeren begrijpen en waardeeren als geboren uit waarachtige liefde voor het Vlaamsche volk. Noodig is bovenal, den ontwikkelingsgang der beweging, tot vóór den oorlog en tijdens den oorlog, te begrijpen, en te beseffen hoe zij geleidelijk aan het evolueeren is tot een volkomen ‘bewustwording’ van het Vlaamsche | |
[pagina 443]
| |
volk. Deze uitdrukking dan te nemen in den zin, waarin wij haar plachten te gebruiken in verband met onze eigene arbeidersbeweging, die een arbeider (klasse)bewust noemde, indien het besef bij hem was doorgedrongen van zijn maatschappelijke positie omdat hij - arbeider was. | |
I.Het artikel in dit tijdschrift van zeven-en-twintig jaar geleden was gewijd aan het dat jaar (1891) te Gent gehouden Taal- en Letterkundig Congres. En het slot van mijn beschouwing ging uit van een vergelijking met een kort vóór het onze aan diezelfde stad gebracht bezoek van socialisten, die te Brussel vergaderd hadden. Bij dit laatste geen optochten van congressisten van het station naar het Raadhuis met vaandels en muziek van eindeloos veel Vlaamsche maatschappijen; geen officieele ontvangst ten stadhuize; geen officieele Regeeringsvertegenwoordigers; geen officieele rhetorica. Ter nauwernood had men dit socialisten-bezoek geduld. Maar met een herinnering aan de regels uit Van Looy's vertaling van de Mussets Nuit de Mai: ‘Want de mensch zal in het zand niet schrijven,
Als daar een storm waait, zwaar en bang,’
stelde ik vast dat wij op ons Congres waren geweest als zandschrijvers te midden van den komenden storm. Onze ‘nationale beweging’ beperkte zich tot geknutsel met vragen van taal- en letterkundigen aard, en miste alle voeling met het volk, zijn ziel, zijn nooden en behoeften, gelijk ook dit volk gansch onverschillig bleef, op zijn beurt, voor wat wij bekonkelfoest hadden. Het sociale element ontbrak aan de Beweging geheel. Niet van den aanvang was dit zoo geweest. Is niet nog altijd Conscience's eere-titel: ‘hij leerde zijn volk lezen’? - Zijn groote populariteit berustte op het feit, dat hij, doelbewust, volksopvoeder had willen zijn; in letterlijken zin: door zijn volk te helpen aan genot door lectuur; in geestelijken zin: door te trachten het nieuw zelfbesef en toekomstvertrouwen te geven door het te vervullen van de grootheid van het oude Vlaanderen. De romantiek met haar dwepend | |
[pagina 444]
| |
terugdroomen naar de middeleeuwen mocht hierin mede hem gedreven hebben; er was wel degelijk bepaald opzet van zijn keus bij het schrijven van boeken als De Leeuw van Vlaanderen en Jacob van Artevelde in deze richting; gelijk trouwens in zijn in '47 op de splitsing tusschen liberalen en katholieken mislukt pogen, één Vlaamsche eenheidspartij te stichten. Met hem werkte een gansch geslacht van schrijvers en dichters in gelijke bedoeling; terecht mocht de Bom in Het Levende Vlaanderen (1917) vaststellen, dat deze geestopwekkende strekking een der kenmerken was gebleven van de Vlaamsche Kunst. Aan Ledeganck's beroemde Ode aan de Drie Zustersteden; aan zoo menig gedicht van Gezelle en Rodenbach; aan Benoit's cantaten en liederen behoeft hier slechts te worden herinnerd. Ook had het gedurende de zestig jaren (1830-90) niet ontbroken aan enkele schokken, die gansch het Vlaamsche volk schenen te doorzinderen, als de achteruitzetting al te fel en het onrecht te scherp voor allen opleefden. Doch doorgewerkt tot het volk had met dat al de Beweging niet, en van een bewuste en bewustmakende volksbeweging had de burgelijk-letterkundig-theoretische doening, die ik in 1891 te Gent aantrof, al heel weinig. Mijn vastlegging van het feit wekte onder de getroffen flaminganten dan ook een booze geprikkelheid, die mij de onderscheiding bezorgde van een tegen mijn artikel gericht vlugschrift.Ga naar voetnoot1)
* * *
Mijn Congresbeschouwing had intusschen ook de opkomende jongeren binnen haar kring betrokken, al was slechts één der toekomstige stichters van Van Nu en Straks (Emmanuel de Bom.) op het Congres zelf verschenen; en zij had de verwachting uitgesproken van een komende vernieuwing van die zijde. Inderdaad stak, met de stichting van dit tijdschrift, een frissche bries op tegen de sufgeworden doening in het flamingantenkamp. Doch het sterk anarchistisch-individualistisch wezen dier jongeren was te zeer beheerscht door Max Stirner, met zijn Der Einzige und sein Eigentum, door Elisée Reclus en Eric Mackay, om de Vlaamsche Beweging den socialen kant uit te stuwen. Wel echter, in zijn | |
[pagina 445]
| |
anti-staatsgezindheid, juist bestemd te beseffen, hoeveel kwaads de Vlaamsche zaak leed onder den Belgischen Eenheidsstaat. En zoo stelde August Vermeylen in zijn bekende Kritiek der Vlaamsche Beweging (1895) de leiders dier beweging voor de vraag, waarom zij den moed misten de consequenties van hun leer te trekken en te eischen dat Vlaanderen uit het Belgisch Staatsverband zou worden losgemaakt. De vraag was niet voor de eerste maal opgeworpen; het denkbeeld dat, zonder het verbreken van dien Eenheidsstaat, Vlaanderen niet te redden zou zijn, was in den loop der voorafgaande 65 jaren meermalen geopperd. Doch met dat al was Vermeylen in zijn betoog daaromtrent de Beweging twintig jaar vooruit. Schoon hij in 1904 zijn opstel in zijn Verzamelde OpstellenGa naar voetnoot1) herdrukken liet, vond de Waalsche Afscheidingsbeweging, die tusschen dat jaar en 1914 niet alleen tot scherpe formuleering, maar zelfs tot de voorbereidende daden van de Bestuurlijke Scheiding tusschen Waalsch en Vlaamsch-België gekomen was, de Vlaamsche in 1912 nog ganschelijk niet voorbereid op den fellen zet van den Waalschen afgevaardigde Jules Destrée in zijn befaamde Lettre au Roi. Het uitvoerig antwoord van Hyppoliet Meert, als een officieel Vlaamsche beteekening van de grieven zijner stamgenooten, moest erkennen, dat een groot deel der zijnen nog niet besluiten kon tot de aanvaarding van een ‘federatief’ België. En op het in datzelfde jaar te Antwerpen gehouden Congres hoorde ik tot mijn verbazing door den voorzitter (Polydoor de Mont) deze voor Vlaanderen toch zoo noodzakelijke vervorming van het Belgisch Staatswezen voorzichtiglijk van de hand wijzen. Het bewustzijn der onvermijdelijkheid van dezen stap was toen slechts doorgedrongen tot een minderheid, tot wier tolk de zeer vastberaden voorzitter van het Vlaamsch Handelsverbond: Leo Meert, zich maakte. En in zijn jongste memorandum aan de Engelsche Regeering heeft Dr. Frans van Cauwelaert het den Vlamingen nog als een deugd aangerekend, dat zij van deze splitsing niet wilden weten.Ga naar voetnoot2)
* * * | |
[pagina 446]
| |
Iets verder was men gekomen met het besef der sociale beteekenis van de gansche beweging. In 1903 over mijn bundel ‘Studies over Nationaal Leven’ schrijvend, stelde Vermeylen vast, dat naar het veldwinnend inzicht der ‘nieuwere’ Vlaamschgezinde richting ‘de taalvraag slechts een middel is tot sociale opbeuring van ons volk, en dat er, buiten de taalvraag, ook zuiver ekonomische belangen zijn, die haar niet mogen ontgaan’. En in aansluiting bij mijn pogen tot vervorming der Nederlandsche Congressen tot een van ‘volksteelt’, schreef hij: ‘er moest nu eens gedacht worden aan een Flamingantsch-verbond voor Sociaal Werk’. En hetzelfde artikel, bij de bespreking van Aug. de Winne's: ‘Door arm Vlaanderen’, dat heel de maatschappelijke ellende van het Vlaamsche volk aantoonde, wees ook verder in die richting van socialen strijd en hervorming. Doch het meest dankte de Beweging de opwekking van dat sociaal besef aan het optreden van den eersten kloeken Vlaamschen socioloog, Lodewijk de Raet, eilaas aan zijn volk ontvallen op het oogenblik waarop het hem meer dan ooit noodig had: in het eerste oorlogsjaar. En aan de bittere klacht van den anoniemen Claudius Severus: Vlaanderens Weezang, die van zijn Vlaamsche volk getuigde, dat het 't record sloeg in onwetendheid en gemis aan beschaving; het record in drankmisbruik; het record der laagste loonen; het record in kinderen- en vrouwenarbeid; het record in misdadigheid en zedeloosheid. Terwijl Lodewijk de Raet in zijn Vlaamsche VolkskrachtGa naar voetnoot1) vaststelde, dat het roemruchte Vlaamsche volk bezig was tot een soort van veestapel te verworden, waaruit Europa zijn kudden koelies recruteerde. De Raet had bij zijn ontleding van de langzame verwording van zijn volk het oog vooral gericht op de jammerlijke afscheiding die in Vlaanderen bestond tusschen het eigenlijke volk: boeren en arbeiders, en de hoogere maatschappelijke lagen, welke door hun verfransching geheel van dat volk vervreemd waren; het geen leiding wisten te geven, noch dit wilden, zoodat de Vlaamsche arbeiders niet alleen leden onder de verfransching van hun eigen scholen: de gewone L.O. en de ambachtsscholen, maar ook in de fabrieken en | |
[pagina 447]
| |
de werkplaatsen de leiding misten van opzichters en ingenieurs, die hen verstaan konden. Voor hem moest dus het begin der verbetering aanvangen bij de vorming van Vlaamsche ingenieurs en fabrieksleiders, en dit inzicht bracht hem tot het ontwerpen van een plan voor de vervorming der verfranschte universiteit van Gent tot een hoogeschool over gansch de linie van wetenschappelijke, technische en landbouwkundige vorming; een plan dat ten slotte dat van den hoogleeraar Mac Leod op zijde dreef, en door de gezamenlijke ijveraars voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool in 1910 aanvaard werd. D.w.z. gestemd op enthousiaste meetings en neergelegd in een initiatief-voorstel in het Parlement door de drie politieke leiders: van Cauwelaert voor de Katholieken, Huysmans voor de Sociaal-Democraten, Franck voor de Liberalen. Zóó weinig stuw zetten echter deze drie politici - voor wie hun politiek credo en gemanoeuvreer steeds bleef gaan bòven het vasthouden aan en doordrijven der vlaamsche eischen, achter deze zaak, - dat toen de oorlog kwam, zij nog geen behandeling van hun gemeenschappelijk ontwerp hadden weten te verkrijgen. Met een anderen eisch der Vlamingen, opgedoken bij de behandeling der Leger-uitbreiding van 1913: splitsing van het leger in Vlaamsche en Waalsche regementen, ging het niet beter. Hij werd door hun Katholieke afgevaardigden opgeofferd aan het behoud van hún ministerie, dat de kabinetskwestie stelde. | |
II.Aldus vond de oorlog Vlaanderen in een kritieken toestand. Het gevolg van Rogier's in 1830 vooropgestelde taktiek was niet bereikt. België was geen verfranschte Eenheidsstaat geworden. Destrée kon er zich in zijn reeds vermelden brief aan den koning, waarin voor Wallonië zelfbestuur geëischt werd, op beroepen: ‘Sire, il n'y a pas de Belges. J'entends par là que la Belgique est un Etat politique, assez artificiellement composé, mais qu'elle n'est pas une nationalité.’ Vlaanderen en Wallonië waren, met oude nauwelijks verschoven taalgrens, naast elkander blijven staan. Maar de gevolgen van Rogier's taktiek waren op Vlaanderen blijven drukken, met zwaren druk. | |
[pagina 448]
| |
Aan het eind der 18e eeuw was het Vlaamsche volk, waaraan na den val van Antwerpen in 1585 de beste krachten door verhuizing naar Noord, West en Oost ontvallen waren, na twee eeuwen economische afsluiting, politieke onmondigheid, en den geestelijk-socialen druk van kerk, adel en wat er restte van aanzienlijke doch verfranschte burgerij: een arm, vervallen, verwaarloosd, in domheid en onderdanigheid laag gehouden volk. Toen, aan het eind van die twee eeuwen van inzinking: de ‘bevrijding’ van uit het middelpunt, dat reeds in de 13e en 14e eeuw zijn kracht tegen het Vlaamsche leven had uitgezonden: Frankrijk! De fransche republikeinsche legers overstroomden Zuid-Nederland vóór zij hierheen kwamen, welhaast gevolgd door die van het keizerrijk. En Napoleon maakte korte metten: al wat in Vlaanderen nog Vlaamsch was: in rechtspraak, bestuur, het beetje onderwijs, het beetje journalistiek, werd onverbiddelijk verfranscht. De Oostenrijksche Nederlanden, waarin het Vlaamsche volk nog flauw had kunnen ademhalen, werden Fransche Nederlanden. Het einde van het eens zoo roemruchte Vlaamsche volk scheen nabij. Het tijdperk 1815-30 had toen een verademing gebracht. Hoewel een kunstmatige. De vereeniging met Noord-Nederland was de samenvoeging geweest, onder één familiedak, van twee lang vervreemde familietakken: de één, jarenlang welgesteld, onafhankelijk; type van de gezeten burgerij; wat arrogant op haar welstand, hoewel getaand; op haar kennis en ontwikkeling, hoewel niet bijster origineel; vadsig, zelfvoldaan en tegelijk angstvallig, nu moeilijke tijden eindelijk overwonnen waren. En de andere: versuft, verworden onder langdurigen, velerlei druk en achterstand, hoewel met een vage herinnering aan vroegeren rijkdom, luister en roem, toen zijn tak de leiding had van de twee. En bij deze geweldige trapverschillen nog het onderscheid in godsdienst, en beide dit onderscheid voelend als iets vijandigs! - Wat een zwakke voorwaarden voor eensgezind leven; wat een eindelooze hoeveelheid wrijvingsvlakken! De betergestelde deed, ongetwijfeld, jegens den achterlijke zijn best. Poogde hem weer op de been te helpen, stoffelijk en geestelijk. Had evenwel de echte broederliefde niet (hoe | |
[pagina 449]
| |
kon die bewaard zijn!) en gedroeg zich wat al te entactvol als ‘voogd’. Wist de godsdienstige gevoeligheid van den verachterlijkte niet al te best te ontzien! En die verachterlijkte (hoe kan het anders?) was te zeer ten achter om te beseffen, hoezeer de vereeniging met dien anderen tak hemzelf, op den duur, tot steun voor zijn zelfverheffing zou blijken. Zoo kregen de oude machten, die dat wèl begrepen, en den misdeelde aldus aan hun invloed zagen ontglippen, de gelegenheid dien misdeelde te verleiden tot het meedoen aan een scheiding. Welke hem opnieuw zou brengen onder hun macht.
* * *
Voor het Vlaamsche volk heeft de stichting van het Koninkrijk België - voorpost van Frankrijks invloed naar het Noorden - dan ook allerminst een gelukkiger uitkomst gebracht. Zeker, ook het Vlaamsche deel van het gestichte Koninkrijk kreeg zijn deel aan de algemeene geestelijke en economische opleving, die voor gansch Europa in de 19e eeuw intrad. Vergeleken met het bestaan der Zuidelijke Nederlanden in de twee voorafgegane eeuwen, waren ook voor Vlaamsch België die 80 jaren als een wedergeboorte. Doch in het Koninkrijk bleef dat Vlaamsche deel het stiefkind: de liefde en zorgen der opeenvolgende Regeeringen gingen niet alleen eerst naar Wallonië; wat voor Vlaanderen gebeurde, geschiedde altijd met het oog op zijn gehoopte ontvlaamsching. In het onderwijs kon de taal des volks slechts met de grootste moeite haar plaats als voertaal winnen; het Vlaamschsprekende volk werd onderwezen in de vreemde taal, en geen Vlaming kon zich opwerken naar boven, kon eenigen post bekleeden in het eigen land, zonder dat hij eerst, zoo goed en zoo kwaad het ging, zich het ‘alle voorrechten verzekerende’ Fransch had eigen gemaakt. Zoo moest hij in den hem karig toegemeten schooltijd een dubbel moeilijke taak volbrengen: kennis opdoen in een vreemd vocabulaire, en tegelijk naast zijn eigen, meest gewestelijk gebleven taal, zich een vreemde eigen maken. En alle verdere onderricht, hetzij Middelbaar en Hooger, hetzij technisch, hetzij landbouwkundig, was in die vreemde taal, die tevens de taal was der | |
[pagina 450]
| |
maatschappelijke bovenlagen en dus van de algemeene broodwinning. Het kapitaal, dat Vlaanderen als Wallonië beheerschte, was in handen der verfranschelaars, kwam voor een goed deel uit FrankrijkGa naar voetnoot1); het bestuur in het zeer centralistisch beheerd en sterk bureaucratisch land was in heel zijn ambtenaarsstel, vooral in de hoogere rangen, verfranscht. Rechtspraak en Leger, de eerste nog grootendeels, het tweede tot aan, tot in den oorlog geheel, waren fransch. De gevolgen van heel dit stelsel waren dat het volk, slecht geleerd in de eigen taal, gansch oppervlakkig bekend - indien al! - met de vreemde taal, die het voor zijn opklimming behoefde, niet opklom, maar omlaag bleef; voortleefde in een staat van onkunde, onverschilligheid, energieloosheid en drankzucht. En dat tusschen dit volk en zijn meesters een dubbele kloof bleef: van klasse-verschil en van taalverschil. | |
III.De oorlog is over Vlaanderen moeten komen met zijn tragiek, voor dit volk dubbel tragisch, om op eenmaal een fel licht te ontsteken over deze feiten en hun samenhang. Om een groep mannen - en vrouwen - uit de meer ontwikkelde klasse plotseling wakker te schudden; hun oogen te openen; hun het besef bij te brengen dat hun een geweldige taak wachtte van volksopbeuring; om hen aan het werk te roepen, met fel levendig inzicht in het vele dat er geschieden moest, met koortsige drift om het lang verzuimde in te halen; met radicale bewustheid van de vèrstrekkendheid der maatregelen, noodig om Vlaanderen uit zijn inzinking te redden! En om eindelijk ook in breedere volkslagen het gevoel te wekken van de vernedering, waarin het volk van Vlaanderen in zijn eigen land leefde, en den wil, om daaraan, en nu voor goed, een eind te maken. Wie het ‘aktivisme’ in Vlaanderen alleen kent uit de bevooroordeelde mededeelingen van zijn vijanden in de Belgische vluchtelingenpers of in onze eigen vaak niet minder bevoor- | |
[pagina 451]
| |
oordeelde ‘groote’ dag- en weekbladen; of het beoordeelt naar enkele der minder gelukkige proclamaties van den Raad van Vlaanderen; ... wie het alleen bekijken kan door engnationalistische oogharen en het dan met den term ‘landverraad’ van zich schuift, - zij allen kunnen niets begrijpen van de groote opstandige maatschappelijke en politieke beweging, die daar in Zuid-Nederland bezig is te trachten een volslagen omwenteling teweeg te brengen. - 't Is een omwenteling die zich in werkelijkheid richt tegen de eigen verfranschte bourgeoisie; tegen het Franskiljonisme als maatschappelijke en politieke overmacht, waaronder het Vlaamsche volk meer en meer den levensadem zich benemen zag; die het drukte als een geweldige last. Niet tegen het andere volksdeel: de Walen. Wat we ervaren hebben van aktivistische ‘daden’, was niet anders dan mijn-ontploffing na mijn-ontploffing tegen die drukkende burcht gericht. De vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool; de stichting van den Raad van Vlaanderen; de scheiding der Centrale Bestuurslichamen in een Waalsch en een Vlaamsch gedeelte; de uitroeping der zelfstandigheid - het een na het ander beoogde: vrijmaking van het Vlaamsche volk van den druk der centrale verfranschte Regeering, zinnebeeld van het Franskiljonisme. En de jongste daad: de vraag aan het Duitsche bezettingsbestuur om verlof, de uitgeroepen ‘zelfstandigheid’ reeds nu tot een werkelijkheid te maken, was zeker niet anders dan de voorbereiding van verdere bevrijdingsdaden: het afzetten van de tegenwerkende Gemeentebesturen, in Brussel en Antwerpen na dat van Gent; het vervlaamschen van alle scholen in Vlaanderen, ook de kerkelijke, ondanks het verzet van den Franskiljonschen prelaat Mgr. Mercier. ‘Heel de Vlaamsche Beweging’ - aldus Karel van den Oever in zijn jongste, uitvoerig, treffelijk gedocumenteerd vlugschrift - ‘was in haar strekking steeds gericht tegen de Belgische Regeering’. En wat Vermeylen in 1895 al inzag, is nu het gemeengoed der Aktivistische leiders geworden. Zij voelen het: zij kunnen Vlaanderen niet redden van het Franskiljonisme dat op de borst van hun volk drukt, of zij moeten in hun eigen landsdeel heel het heft in handen nemen. ‘Home rule’ - vervlaamsching - over de gansche linie! | |
[pagina 452]
| |
De broodwinning moet Vlaamsch wordenGa naar voetnoot1); het Rechtswezen, het Onderwijs. Precies als in ons land! Met minder wordt niets bereikt. En zelfs meer achten zij noodig. Want Vlaanderens economische toestand der toekomst wordt beheerscht door twee factoren: het moet de schatten van eigen bodem ten bate van eigen volkskracht kunnen ontginnen. En het mag niet afgesneden worden van zijn economisch achterland: Duitschland. Toen in de eerste tien jaren van deze eeuw de ontginning der kolenmijnen van de Kempen tot een werkelijkheid scheen te zullen gaan worden, had de Raet aanstonds gewaarschuwd: hier is werk in het eigen land voor onze overmaat van mannelijke werkkrachten, die nu gedwongen zijn blijvend naar de Waalsche industriegebieden te trekken of een gedeelte van het jaar in den Franschen landbouw te gaan zwoegen (de Fransmans)Ga naar voetnoot2). Maar komen die kolenmijnen weer onder beheer van Fransche of verfranschte maatschappijen, dan beteekent dit, dat onze Vlaamsche krachten in het Vlaamsche land als koelies werk gaan doen onder verfranschte en verfranschende meesters. Voor de Belgische Regeering bestond echter het Vlaamsch belang als zoodanig niet. Men wist er aan te ontkomen met de phrase: wij kennen slechts één belang, het Belgische. Doch dat Belgische was, ook hier, anti-Vlaamsch. En men gaf de kolenmijnen van de Kempen in concessie aan Franskiljonsche en Fransche maatschappijenGa naar voetnoot3). De aktivisten willen zelfbestuur voor Vlaanderen, ook opdat zij zulke concessies kunnen te niet doen, en de ontginning der kolenmijnen doen gebeuren ten bate der Vlaamsche Volksgemeenschap. Die daartoe echter haar politieke organisatie behoeft. Van wijder strekking nog is de noodzakelijkheid om den handel met het Duitsche achterland niet te verliezen: levensbelang voor Antwerpen. De Belgische Regeering te Havere heeft - met verzaking van de Belgische neutraliteit - zich aangesloten bij de | |
[pagina 453]
| |
besluiten van de economische conferentie der Entente. En als deze inderdaad de toekomstige economische houding van België zouden bepalen, zou dit voor Wallonië vermoedelijk heel schadelijk, voor Antwerpen en Vlaanderen noodlottig zijn.Ga naar voetnoot1) En deze noodzakelijkheid om Duitschland als economisch achterland niet te verliezen, is voor de groep der Jong-Vlamingen zelfs een der hoofdargumenten geworden bij hun ijveren voor een gansch zelfstandigen Staat Vlaanderen. | |
IV.Het sterkst in heel de beweging van de laatste drie jaren, en de vermoedelijk krachtigste motor voor haar toekomst, is echter wel het gevoelsmotief geworden: dat de Vlamingen, als Vlamingen, zijn een veronachtzaamd deel van België's bevolking. Dit motief dankt de Beweging zeker niet aan de Duitschers. Of het moest zijn door de noodzakelijk opvallende tegenstelling, dat in het België van vóór den oorlog geen Vlaming met zijn eigen taal terecht kon in de Regeeringsbureaux van het eigen land, terwijl de Bezetter hem in die taal te woord staat. Zij dankt haar vooral aan de verfranschte Regeerders zelven. En dit blijkt ten duidelijkste uit de stemmen die tot ons komen uit dat deel van België, dat nièt bezet is. Uit de scharen der Vlaamsche jongens, die voor 85 percent het Belgisch leger achter den IJzer vormen. Ziehier een lied, dat als dat der Geuzen, tot ons komt met de stem van het volk zelf, dat het leed lijdt, waarvan zijn lied klaagt, kunsteloos, doch daarom te echter en te meer welsprekendGa naar voetnoot2). Het wekt een verre herinnering op aan de vraag van den woordvoerder der Vlaamsche opkomende burgerij van de 13e eeuw, die zich toen ook gesmaad voelde door de machthebbers van háár tijd: | |
[pagina 454]
| |
Twi seghet man ten dorpre: fi,
Ganc wech, Godt onnere di,
Du best der werelt scame?Ga naar voetnoot1)
Maar de vraag komt nu op uit het hart der gesmaden zelven, der gesmaden, die lijf en leven moeten offeren voor het land, dat hen aldus behandelt: Klauwaartslied.
I.
Waarom? Waarom? Waarom?
Word ik voor niets geteld
Slechts goedgekeurd voor 't doodenveld
Met neger en imbécile gepaard
Voor klopkensGa naar voetnoot2) onbekwaam verklaard?
Omdat ik Vlaming ben. (3 maal.)
II.
Waarom? Waarom? Waarom?
Krijg ik voor niets een straf
Komt Waal en bastaard er van af,
Waarom word ik in het Fransch verkocht
Wijl ik mij niet verweren mocht? -
Omdat ik Vlaming ben. (3 maal.)
III.
Waarom? Waarom? Waarom?
Word ik in 't Fransch gedrild
Mijn moedertaal miskend als wild,
Waarom mijn fiere Vlamen-naam
Als Duitsch geplakt nu op mijn faam? -
Omdat ik Vlaming ben. (3 maal.)
IV.
Waarom? Waarom? Waarom?
Word ik als slaaf veracht,
De Waal in alles meer geacht;
Waarom ik onderdaan en niets meer
Waarom ik knecht en hij de heer? -
Omdat ik Vlaming ben. (3 maal.)
| |
[pagina 455]
| |
V.
Waarom? Waarom? Waarom?
Terwijl ik geef mijn bloed
Ten bate van 't franskiljons gebroed,
Word ik gekneld in slavenband
Door ‘XIXe Siècle’ en ‘Het Vaderland’? -
Omdat ik Vlaming ben. (3 maal).
VI.
Waarom? Waarom? Waarom? -
Dragen wij niet langer 't juk
Eischen wij gansch ons recht, niet een stuk!
In 't leger Vlaamsch, en Waalsch op zij!
Waarom willen wij Vlaanderen vrij?
Omdat wij Vlamingen zijn. (3 maal).
Een ander lied, met gelijke vraag en gelijk refrein, geboren uit de verbittering om het verbannen van aalmoezenier van der Meulen in 1917, heeft een dreigender toon tot slot: IV
Waarom ons lijf en ziele vermoord,
Ons harte met voeten getreden? -
Of heeft niet ons bloed genoeg gesmoord?
Genoeg hebben wij geleden,
Omdat wij Vlamingen zijn!
V
Daarom gij beulen van heel ons volk
Moet de ure der wrake verbeiden,Ga naar voetnoot1) -
Dan trilt elk' Vlaamsche vuist een dolk
En wreekt in uw bloed al 't lijden,
Omdat wij Vlamingen zijn!
VI
Dan danst de leeuw der guldene vaan
Op al uw bloênde lijken,
En juichende brult hij de toekomst aan:
Uw dood kan ons slechts verrijken,
Omdat wij Vlamingen zijn!Ga naar voetnoot2)
Er moet heel wat gebeukt zijn op de weeke Vlaamsche jongensharten, om hen zóo bloeddorstig te maken! De | |
[pagina 456]
| |
oorlog - en het rijm wellicht! - zullen er het hunne toe hebben bijgedragen. Zeker is, dat aan het IJzerfront de stemming onder de Vlaamsche jongens door de behandeling, welke zij er ondervonden, al spoedig verbitterd is geworden. Een Vlaamsch vrijwilliger, die er sindsdien den heldendood vond, schreef al 23 Sept. 1916 aan een vriend: ‘De Vlaamsche Beweging hier op 't front is zeer merkwaardig. Kolossale tegenwerking; toch, we moeten alles trotseeren, zelfs den dood! En als ik val, dan eerst voor Vlaanderen en voor België daarna. Leve de Clercq! Leve zulke Vlaamsche landverraders!!! Leve Vlaanderen!!!’ En drie maanden later schrijft dezelfde, voor het overige een droomerig-gevoelige jongeman, met het hart vol heimwee naar zijn geboorteplaats en zijn lief, die hij niet zou weerzien: ‘Men heeft ons verboden, iets over de Vlaamsche Beweging te reppen! Is 't niet wraakroepend? Ze willen ons heelemaal dood, zeker? Doch 't zal niet lukken ons een slot op den mond te zetten. Een hond kan men muilbanden, maar een mensch niet... Maar 't is waar, we zijn ook maar honden... Ik ben revolutionnair geworden, onstuimig, al wat ge wilt.’ - En dezelfde, die kort te voren het lied gedicht had: Wij zijn de mannen, de kracht van 't land,
De stoere Vlaamsche zonen,
Die niet en dulden vreemden band
En vreemde heerschers hoonen! -
Roert aan den Leeuw niet, vreest zijn klauw,
Denkt aan zijn leuze: Hou en Trouw,
Hoiho, de kerels, doodt, sla dood!
Schept degens en bajonetten!
De klokken luien, 't Land is in nood,
Vooruit, om den vijand te pletten!
diezelfde vrijwillige strijder tegen den invaller dicht dan eenige maanden later, als de verhoudingen zich overal tusschen de Vlamingen en de Regeering toegespitst hebben: | |
[pagina 457]
| |
Havre, Havre, eeuwige schande...
Listig-laf beraamd komplot...
Havre! Havre! dwingelanden,
Kamp thans! of der is geen God!
Havre! Havre! kent uw zonde!!
Denk er, denk er driemaal aan,
G'hebt een ongeneesbre wonde
In ons nijpend hart geslaan!
Havre! weet het, na dìt vechten
Komt een nieuwe, grootre strijd
Voor ons Kindren, voor ons ‘Rechten’!
Havre, Havre, wees bereid!
Dan is 't onze beurt van spreken
Na ons langgerekt geduld!
Dan is 't onze beurt van wreken!
Havre! Havre! 't is uw schuld!
En uit de loopgraven van achter den IJzer stroomen de mededeelingen van dien aard voort; niet alleen Vlaamsche krijgsgevangenen verspreiden ze uit Duitschland naar België. Zij komen ook - hoe weet men niet - dóór tot Nederland, ondanks de censuur. Het geschrift: Vlaanderens Weezang aan den IJzer is een doorloopend relaas van beleedigingen, mishandelingen, bestraffingen van al wat zich in het Belgisch Leger maar ‘Vlaamsch-bewust’ toont; het is als een akte van beschuldiging. bestemd ‘om een rilling door het land te doen gaan’.Ga naar voetnoot1) De eenvoudigste boerenjongens begrijpen nu wel, waarom zij zoo behandeld worden. Voor mij ligt een der vele brieven van achter het front, met verhalen van bestraffingen en beleedigingen door de Vlaamsch- | |
[pagina 458]
| |
hatende bevelvoerders, van sergeanten tot generaals! ‘'t Is meest omdat we Vlamingen zijn, zoo ge ziet dat wij als Vlaming gezien zijn lijk beesten, of lijk menschen zonder vel op zijn buik.’ En dan volgt veelbeteekenend: ‘Maar ze moesten eens komen, zulle!’ ‘Vijftig duizend man’, aldus schreven de 200 intellectueelen van achter den IJzer aan Kardinaal Mercier, ‘zijn bereid onze verklaring mede te onderteekenen.’ En er is aanleiding hen ten volle te gelooven. Nooit is er sterker propaganda gemaakt voor het Vlaamsch zelfbewustzijn, dan de Vlaamschhaters van hoog tot laag in het leger bedrijven bij hun pogen de Vlaamsche soldaten te trappen tot slaafsche onderwerping. Zij hebben er de Vlaamsche frontpartij helpen stichten die de leus van Vlaamsch zelfbestuur gansch tot de hare gemaakt heeft. En de Anti-Vlaamsche vluchtelingenpers, in het fransch of vlaamsch, doet met haar schelden en schimpen even nuttig werk. De deemoedigheid waarmee ‘Lamme Goedzak’ den druk der boven hem gestelden aanvaardde als iets noodzakelijks en onvermijdelijks, was slechts òm te zetten in vastberadenheid van afweer, door dien druk te vervangen door geeseling van lijf en geest. Het ongeluk der Vlamingen is geweest, dat zij, onder de geleidelijkheid eener eeuwendurende inzinking, hun achterstelling in het eigen land met doffe gelijkmatigheid verdroegen. Maar de oorlog en de houding van hun Regeering en hun tegenstanders hebben een omkeer bewerkt. Er zijn een verbittering en verzetskracht aan het opkomen, gedrenkt in het bewustzijn dat de Vlaming te goed is om getrapt te worden door zijn Regeerders en verfranschte burgerij, welke straks, als de oorlog ten einde is, aan het aktivisme, dat van Vlaanderen een land wil maken voor het Vlaamsche volk, een leger van vastberaden volgelingen verzekert. | |
V.Wie den afstand tot het beoogde doel: ‘in Vlaanderen Vlaamsch’ - niet langer een taalkwestie doch een sociaalpolitiek vraagstuk - afmeet naar cijfers alleen, komt al te gemakkelijk tot de slotsom, dat niets den Vlaamschen leiders gemakkelijker zou moeten vallen dan dit doel te bereiken. | |
[pagina 459]
| |
Demographisch-statistische gegevens wijzen uit, dat hoogstens één tiende tot één twintigste der bevolking van Vlaanderen franskiljonsch kan zijn: immers de fransche taal beheerscht.Ga naar voetnoot1) Wat lijkt gemakkelijker voor de negen tienden, die dan nog bovendien talrijker zijn dan de Walen alleen, dan de rechten te nemen die zij willen? Ongelukkigerwijze houdt een redeneering als deze - die wij stadig tegenover de Vlaamsche grieven gesteld zien, - geen rekening met de maatschappelijke en zielkundige feiten. Deze ééntiende tot ééntwintigste Franskiljons zijn maatschappelijk en staatkundig de heerschers over de negen tienden. Zij vertegenwoordigen het grondbezit, dat den al te pootigen boer er onder kan houden; de hoogere geestelijkheid, die de lagere onder den duim heeft; de geldmacht en de werkgeversklasse, die bepaalt wie een aanstelling krijgen zal om den kost te verdienen; de officieele en officieuse bestuurslichamen met hun beschikking over tallooze baantjes, over bevorderingen en verplaatsingen. De partij-verdeeldheid en lijstenstemming versterken, in praktisch politiek opzicht, deze overmacht der kleine minderheid. En het Franskiljonisme in Vlaanderen heeft zich nooit ontzien, zich van zijn maatschappelijke macht en invloed te bedienen, om het Vlaamsche volk er onder te houden. Het zal dit eerst recht niet doen, als het straks zal gelden te strijden voor zijn machtspositie tegen het Flamingantisme, dat Vlaanderenland komt opeischen voor den Vlaamschen geest en het Vlaamsche volk - en dus met zijn radicaal program zich niet meer noch minder ten doel stelt, dan alle macht en gezag in Vlaanderen te onttrekken aan hen, die ingaan tegen het: ‘in Vlaanderen Vlaamsch’. Was nu het overige deel van het Vlaamsche volk bezeten door dezelfde wilsvastheid, als zijn leiders naar dit doel drijft, het verzet van het overmachtige tiende zou geen oogenblik stand houden en spoedig gebroken zijn. | |
[pagina 460]
| |
Doch zoo het overal en ten allen tijde het tragisch lot der voortrekkers geweest is, dat de menigte, voor wie zij streed, hen slechts langzaam of schoorvoetend volgde, in Vlaanderen werken zóóveel invloeden de bewustwording der bevolking tegen, dat den voorgangers inderdaad een uphill-work wacht, en men te grooter eerbied krijgt voor hun vastberadenheid en moed, om de taak te aanvaarden. En het moeilijker wordt hun hard te vallen, ook waar men hen duidelijk falen ziet. Met zijn groot aantal analphabeten, zijn verachterlijkt onderwijs, zijn ingeboren trouw en aanhankelijkheid, zijn deemoed en onderworpenheid, is het Vlaamsche volk even moeilijk op te werken tot vastberadenheid ter zelfverwezenlijking als het Russische. Maatschappelijk snobisme, dat bij ons te lande al zoo welig tiert en zijn uiting vindt in aanbidding van uitheemsche taal en manieren, werkt in Vlaanderen, met zijn bovenbouw van verfranschte richards, nog veel sterker. En om gansch haar Vlaamsch program te verwezenlijken, moet de nieuwere Beweging ook nog de vast ingeslagen omheiningen der politieke partijen omvèrloopen, opdat gedurende de eerstvolgende jaren het program der doorvlaamsching van Vlaanderen vóór alles ga, en allen om zich vereenige, gelijk dat van Home Rule in Ierland. Met een verwezenlijking ten halve, met een compromis gelijk in het Belgisch vertegenwoordigend lichaam telkens werd afgesloten en waarmee Vlaanderen werd zoet gehouden, zou de Beweging, tijdens dezen oorlog met zulke zevenmijlslaarzen vooruitgestapt, voor goed in het zand verloopen. Het ‘nu of nooit’ is voor haar geschreven als voor geen andere.
* * *
Doch zal, nu zij haar groote stappen zette onder de behoedende vuist van den vijand, dit ‘verraad’ haar niet noodlottig worden? Het is de groote grief der Passieve Vlamingen jegens de Aktivisten, dat zij aldus hun beweging in discrediet zouden brengen. En ook in ons land heeft het allerminst aan schrijvers ontbroken, die gretig waren de Aktivisten te stempelen tot ‘verraders’. Het antwoord op de vraag zal echter niet gegeven worden | |
[pagina 461]
| |
door ons Nederlanders, noch door de vluchtelingen, maar door de in Vlaanderen gebleven bevolking. En daar blijken een zeer samengesteld geval te zijn van volkspsychologie. In den ‘Catechismus der Vlaamsche Beweging’, uitgegeven door de zoo juist genoemde Vlaamsche Frontpartij,Ga naar voetnoot1) d.i. dus door mannen die nog steeds lijf en leven wagen om den vijand uit het land te drijven, wordt het vraagstuk der samenwerking der Aktivisten met de Bezettende Macht aldus gesteld en beantwoord: ‘IXe deel, 10e vraag. - Maar is 't niet verschrikkelijk de hulp te gebruiken van den vijand terwijl hij bezig is 's volks jongens te bestrijden? Antwoord. - Ja het is verschrikkelijk een volk zóo te behandelen, dat het nergens hoop vindt voor zijn levensbelangen dan bij zijn doodsvijand. 11e vraag. - Was 't niet in zichzelven slecht die hulp te gebruiken? Antwoord. - Wat het van Duitschland aannam was een bestuursdaad van een metterdaad nu wettig besturend gezag, dat het grondbeginsel der taalgerechtigheid uit de grondwet toepaste en daartoe een bestuursmaatregel gebruikte van denzelfden aard als die andere, die het gebruik van het Fransch had ingevoerd. Daarnevens was een dringend, noodzakelijk, elkjaar-oplossing-vergend recht van 't Vlaamsche volk nu juist in groot gevaar gebracht, dus nu juist des te eerder in te voeren’. Dat eerste antwoord nu, kunnen wij begrijpen, zal bij de Vlaamsche massa ingang vinden, indien zij werkelijk den toestand zóó gevoelt; de casuistiek van het tweede antwoord lijkt weinig geschikt, indruk te maken op een onontwikkelde menigte. Hoe staat deze echter zelf ten opzichte van den Bezetter? Individueel zijn, naar het schijnt, de scherpste puntjes afgeslepen. De Duitsche soldaten gedragen zich in België jegens het volk met minder arrogantie dan de Franskiljonsche dames en heeren. En velen hebben met ‘den Duts’ persoonlijk vriendschap gesloten. Dat tal van dusgenoemde | |
[pagina 462]
| |
‘patriotards’, zoodra het de bevordering hunner eigen belangen geldt, allerminst schuw zijn om den Bezetter onder den arm te nemen, wordt natuurlijk door de Vlaamsche Aktivisten gretig als verdedigingsmiddel gebruikt. Doch zoo wonderlijk is steeds de psyche der menigte, dat hierdoor allerminst de zekerheid is verkregen, dat niet later den Aktivisten toch hun samenwerking met de bezettende macht als verraad zal worden aangerekend. De zonde, die men zelf zonder gemoedsbezwaar bedreef, verzekert een ander bij ons nog geen straffeloosheid voor gelijksoortige handeling. Vaak vinden wij zelfs aanleiding in eigen vergrijp, om anderen te feller te veroordeelen; een verdoezeling van eigen schuld. Zoo blijft de vraag naar de uitwerking dezer aktivistische houding op de ziel der Vlaamsche menigte voorshands onbeantwoord als zooveel andere. Er zijn immers nog zooveel factoren, die mee zullen spreken. Er is de meerdere of mindere diepte van het bij het oorlogsbegin plotseling opgelaaid Belgicistisch nationalisme: Vlaanderen's eigen patriottisme is nog zoo heel lang ‘gewestelijk’ geweest; West- of Oostvlaamsch, Brabantsch.Ga naar voetnoot1) Er is de invloed daartegen ook van de vernietiging van Vlaamsch leven en eigendom door de bommenwerpers der Entente. Er is de uitputting van den langdurigen oorlog. Er is de houding der ‘IJzerhelden’ zelven; zij die geleden en gestreden hebben voor het land en wier woord dus gezag zal hebben boven dat van thuisgebleven ‘helden van de schrijftafel en het café.’ Er is de invloed van den tijd, die voor de Aktivisten werkt; hun aanhang vergroot; de nieuwe instellingen welke zij ten bate van de vervlaamsching van hun land beraamd hebben, tot iets vanzelfsprekends maakt; en die ten slotte den schrik voor hun durf en hun vèrgaande hervormingen verflauwt. Het geweldige voordeel voor de Aktivisten, dat zij rustig en geleidelijk den eenen tak van dienst nà den ander tot zich kunnen trekken, hun eigen leger van ambtenaren in het zadel zetten, Vlaanderen kunnen wennen aan den natuurlijken toestand van te worden bestuurd in eigen taal, en dat nieuwe | |
[pagina 463]
| |
leger van ambtenaren zoowel als het volk zelf belang geven bij het voortduren van deze toestanden, zal bij een menigte, van zoo conservatieven aard als de Vlaamsche, hun niet licht ontnomen worden: als de oorlog eenmaal ten einde raakt, zal de verdeeling van België in een Vlaamsche en Waalsche bestuursafdeeling reeds het gewoontekarakter hebben verkregen, dat de neiging tot vasthouden eraan zal versterken ook bij hen, die niet tot bewustzijn van de noodzakelijkheid waren geraakt. Doch dan is er weer: het einde van den oorlog zelve; de geest waarin de internationale regelingen op de vredesconferentie zullen getroffen worden; de invloed daarvan op de Belgische toestanden en verhoudingen, en niet het minst: de geest van Wallonië. Als het Waalsche Aktivisme, dat ook weer het hoofd is gaan opsteken, Wallonië mee krijgt naar het vroeger beleden ideaal van een federatief België, met zelfbestuur voor beide landsdeelen, zal, indien de Unionistische groepGa naar voetnoot1) van het Vlaamsch Aktivisme zich met deze Waalsche federalisten vereenigt, het Belgische Eenheidsstelsel het toekijken hebben. Wat nu ten slotte het aktivisme, na den oorlog stellig gesteund door velen uit het kamp der bewuste Passieven, zal blijken bereikt te hebben of verspeeld, zeker zullen de veelzijdige openbaringen van Vlaamsch zelfbesef en pogingen tot volksopbeuring van deze oorlogsjaren hun werking niet missen op het Vlaanderen der toekomst. Want het aktivisme in Vlaanderen is niet alleen een politieke uiting geworden of gebleven. Het richt zijn oogen niet uitsluitend naar den staatsvorm; het begrijpt, dat die staatsvorm een hol hulsel zou blijken, indien niet de menschen er waren om hem te vullen en te dragen. Vlaanderen moet geestelijk èn sociaal vooruit. En zoo zien we het aktivisme een buitengewone aktiviteit ten toon spreiden om, temidden der om zich heen grijpende oorlogsverwording, zoovelen mogelijk de middelen tot verheffing tot hooger peil te brengen. Van de verteluurtjes voor kinderen, langs volksboekerijen, volkshoogeschool- en handelscursussen naar de Hoogeschool van Gent, gaat de werking met grooten ijver | |
[pagina 464]
| |
door. De Vlaamsche Afdeeling van het Departement voor Onderwijs werkt stevig aan de vervlaamsching en verbetering der scholen. Ook de vrouwen, over wie Hugo Verriest eens het hoofd schudde als de zwakste steê in het Vlaamsche leven, komen in beroering; gaan zich mobiliseeren, en trachten haar zusters mee te krijgen. Op maatschappelijk gebied werken de bewuste Vlamingen eveneens wat zij kunnen. Zij hebben, op het voetspoor van de Belgische socialisten, de coöperatie in de Beweging gebracht, en hun Coöperatieve Vereeniging ‘Volksopbeuring’, tevens bevorderaarster der volksontwikkeling op allerlei gebied, telt reeds bijkans 30.000 aanhangers-leden. Er wordt gewerkt aan de finantieele onafhankelijkheid van Vlaanderen door de stichting van een Bank; aan de economische-toekomst-voorbereiding door een tentoonstelling, die een beeld moet geven van hetgeen Vlaanderen was en van hetgeen het vermag. En naarmate aldus de Beweging zelf uitgroeit in den breede, trekt zij uit het eigen volk krachten mee òp, die zich vroeger van haar afzijdig hielden, omdat in haar louter litterair-politiek dilettantisme geen plaats voor hen was. Nu zijn er zeker - plaatsen te over. Een volk dat zoo eeuwen lang feitelijk door een kleine, vervreemde minderheid bestuurd en geleid is, vindt natuurlijk niet op eenmaal de krachten in eigen kring om al het werk te doen, dat dubbel veel is, waar zooveel moet worden ingehaald.Ga naar voetnoot1) Zoo moet er vaak gewerkt worden met beginnelingen en beunhazen, waar men eerste krachten zou behoeven. Ook ontbreekt het gansch de Beweging aan den éénen grooten leider, gelijk onze burgerij dien vond in 1848, in Thorbecke; de Italianen in Mazzini, de Ieren in O'Connor en later in Parnell.
* * *
Het bovenstaande heeft zijn doel bereikt, als het den lezer slechts den indruk gegeven heeft, dat daar in Vlaanderenland op dit oogenblik nog iets anders leeft dan: ‘landverraad, dat met den vijand heult’; dan een doening van een groepje | |
[pagina 465]
| |
lawaaischoppers. Zeker is er nog geen kwestie van een volksopleving over gansch de linie, gelijk andere volksgroepen tijdens dezen oorlog te zien gaven. De in deze laatste drie jaren aktief geworden Beweging lijdt onder het verschijnsel, noch in Polen noch in Ierland, maar wel in Litauen aangetroffen, dat zij een verzet beteekent tegen de eigen hoogere, van het volk vervreemde en het volk verachtende klasse, en dat zij nog bovendien onder de eigen medestanders de voordachtelijk Passieven missen moet. Zoo is het een kleine kern van meer ontwikkelden en begaafden, die er heel de taak van volks-bewustmaking en volks-voorbereiding tot maatschappelijk en politiek zelfbestuur op de schouders moesten laden. Doch rondom hen groeit zienderoogen de schare van reeds bewustgewordenen, en rondom hen groeit de geest van vastberadenheid, de wil om zich zelf te zijn in het eigen land, en dat eigen land te maken tot een, waar het beter wonen zal zijn voor het eigen volk dan vóór den oorlog. Hoever deze nieuwe beweging het brengen zal tot aan den Vrede? En daarna? Wie zal het wagen daaromtrent iets te voorspellen? Maar overwegend wat er gewerkt wordt en hoe; hoe het uitgestrooide zaad reeds ontkiemt; hoe de Beweging gansch het gebied der werkelijkheid is gaan bestrijken en zich bewust is geworden van de oneindige uitgebreidheid en verscheidenheid van het werk, dat vóór haar ligt - meen ik dit toch wel te mogen vaststellen: tot het letterkundig en politiek dilettantisch flamingantisme van vóór den oorlog zal zij niet licht meer terugzinken. En elke poging om haar met geweld te onderdrukken zal niet alleen mislukken, doch haar slechts kunnen versterken. Want er is iets in haar gegroeid, dat haar tot kort geleden al te zeer ontbrak: Ruggegraat. Wie er aan twijfelt, constateere slechts hoe zelfs het mergloos PassivismeGa naar voetnoot1) den toon gaat vinden, die niet meer past voor den ouden Lamme Goedzak. | |
[pagina 466]
| |
De afstand is nog groot tot het doel: ‘In Vlaanderen Vlaamsch
noch Fransch noch Duitsch’,
en dan dit Vlaamsche Vlaanderen een gewest, waar de gansche volkskracht zich zal kunnen ontwikkelen tot ouden luister; waar de achterstand van eeuwen, het kwaad van tachtig jaren achteruitzetting, de schade der zware oorlogsjaren, ingehaald zullen zijn; waarin het overgroote deel der bevolking niet meer zal leven onder den smaad, de geringschatting en den druk van het kleinste deel, en ‘arm Vlaanderen’ een Vlaanderen zal zijn geworden, vol zelfbesef levend onder Zelfbestuur, buiten vreemden invloed. Er zal ernstig en angstvallig gewaakt moeten worden, dat niet bij het pogen de Scylla der verfransching te ontgaan, op de Charybdis der verduitsching het schip van staat gaat stranden; en niet, in het jagen naar zelfstandigheid, een valsche schijn daarvan worde aanvaard. En het woord van den jongen Zwitserschen dichter Albert Steffen (uit zijn drama: ‘der Auszug aus Aegypten’ (1916): ‘Jetzt aber naht sich eine schwere Prüfung,
Um unsern Willen in sich selbst zu harten’
zal voor alle bewuste Vlamingen tot ernstige vermaanleus blijven. Maar twijfelen behoeven we er toch niet langer aan, of het ontwaakt besef zal doorwerken en: Fiandra farà da se!
Juli 1918. L. Simons. |
|