De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
Binnenlandsch overzicht.23 Juli 1918.De uitslag der verkiezingen is door de meeste partijen die er aan hebben deelgenomen, met berusting ontvangen. De liberale partijen wisten vooruit, dat zij zetels zouden verliezen; de S.D.A.P, had er op gerekend, dat zij er ettelijke winnen zoude, maar het succes van Wijnkoop is haar wat uit de gis gevallen. De katholieken zijn, zooals wel niet anders te verwachten was, vooruitgegaan; de rechterzijde in haar geheel heeft evenwel niet de meerderheid, zij heeft juist de heelft der zetels verkregen. Van de jongere en jongste groepeeringen hebben de verbonden S.D.P. en S.P. en de Economische Bond elk drie zetels veroverd; zeven andere groepen elk een. Vier dier zeven zijn belangen-groepen (middenstand, plattelanders, amusements-, onderofficierenpartij); van drie is de naam met ‘christen’- of ‘christelijk’ samengesteld. Men schijnt aan te nemen dat de christen-socialist bovenal eer zal doen aan het tweede, de christelijk-democraat en christelijk-sociaal aan het eerste lid van zijn naam. Doch dit zijn onderstellingen. De rechterzijde durft het niet aan, zich de heeren Staalman en van de Laar bij voorbaat toe te rekenen, om op het dan bereikte totaal van 52 leden de aanspraak tot het vormen van een rechtsch kabinet te gronden. Vooral de anti-revolutionnaire partij is het die tegen deze (van haar afgedwaalde) broederen waarschuwt. Men mag hen niet verder vertrouwen dan men ze ziet; in geen geval het lot van een rechtsch kabinet in hun handen leggen. In den eersten roes spraken sommige katholieken (de | |
[pagina 326]
| |
heer Kolkman bijvoorbeeld) andere taal: er heette alle reden te zijn, het met een rechtsch kabinet te beproeven. Zij hebben dien roes heel snel uitgeslapen: spoedig werd ook van katholieke zijde een parool gegeven, dat in het geheel niet uitdagend meer klonk. Het is te begrijpen. Zou onder alle omstandigheden het voeren eener partijregeering door eene coalitie, die slechts over de helft der honderd stemmen wezenlijk beschikt, bezwaarlijk moeten heeten, twee overwegingen moesten het ditmaal niets minder dan een roekeloosheid doen achten. De eerste van die twee ligt al zeer voor de hand. Het regeeren in een tijd als dezen is ten hoogste gevaarlijk voor elke georganiseerde partij of coalitie van partijen, immers er moeten zeer scherpe middelen worden toegepast, en zoodra het eene partij is waarvan zij uitgaan, wordt de onvermijdelijk op te wekken ontevredenheid samengetrokken op haar hoofd. Het is geen toeval, dat niet alleen in oorlogvoerende maar ook in neutrale landen, in een neutraal land tenminste dat er aan toe is als het onze, Godsvredes zijn tot stand gekomen. Hadde hier in 1914 een parlementair kabinet van links gezeteld, het zou zich hebben moeten vervormen tot een ‘nationaal’ kabinet, op straffe van te buitelen lang vóór '18. Er was echter een extra-parlementair kabinet aan het roer, dat van de partijen, die de parlementaire meerderheid van links samenstelden, los genoeg stond om te durven aanblijven, en er het leven afgebracht heeft - hoe dan nog! De mannen, die den loodzwaren last voor ons hebben durven opnemen en zijn blijven torsen, hebben aanspraak op meer dan gewonen dank van Koningin en natie. Zij vormden een gouvernement, met vele en toenemende gebreken zeker, maar een gouvernement ondanks al. Wat dat beteekend heeft, wordt ons duidelijk nu wij een ander moeten scheppen. Doch neemt dit weg, dat uit de geschiedenis van het ministerie-Cort van der Linden gebleken is, hoe buitengewoon moeilijk, ja hoe onmogelijk het bij de bestaande omstandigheden was, aan eenig van te voren uitgestippeld, buiten den oorlog om gevormd programma de hand te houden? Het ministerie zou, in overeenstemming met het in 1913 gebleken verlangem eener kiezersmeerderheid, opkomen voor algemeen kiesrecht en voor algemeenmaking der ouderdomsrente, uit | |
[pagina 327]
| |
te keeren door den Staat. Het algemeen kiesrecht is binnengehaald, maar alleen door er de onderwijspacificatie aan te verbinden; de ouderdomsrente daarentegen heeft men laten loopen. Ik bedoel dit niet als verwijt; - in het geheel niet. Ook wanneer de oorlog niet gekomen ware, zou het bij de bestaande partijverhouding in de Tweede, en bij de rechtsche meerderheid in de Eerste Kamer, onmogelijk zijn geweest eene Grondwetsherziening tot stand te brengen voor het algemeen kiesrecht alléén. Tot het inzicht, dat de onderwijspacificatie moest worden beproefd, is de premier dan ook al bekeerd vóór of bij het voor altijd gedenkwaardig eerste algemeen debat tijdens zijne regeering. Dat hij vervolgens naar dit inzicht handelde heeft er voorzeker veel, zoo niet het meest, toe bijgedragen dat de rechterzijde den Godsvrede aanging en zoo langen tijd handhaven bleef zonder op plaatsen in het kabinet aanspraak te maken. Het extra-parlementair kabinet van linksche tint werd door haar metterdaad geduld als nationaal kabinet, of als iets dat daarvan de plaats mocht bekleeden. Omdat het reeds pacificatiekabinet geworden was, kon het kabinet-van der Linden in '14 zoo gemakkelijk aanblijven als kabinet gedurende den oorlogstijd. In woord en niet minder in daad heeft het voortaan ruimschoots hulde moeten bewijzen aan het denkbeeld van bestand. In het spel der Eerste Kamer met de ouderdomsrente heeft het berust, en aan de partijen van links uit de Tweede de taak overgelaten den anderen tak der Volksvertegenwoordiging te twaalfder ure nog tot eene uitspraak te noodzaken over - het tweede hoofdpunt van het regeeringsprogram van '13. Nog eens: ik veroordeel niet. Ik weet dat het kabinet in Augustus '14 eene paniek gesmoord, dat het de neutraliteitspolitiek heeft gevolgd die alleen de nationale was, dat het onze weermacht versterkt, ons crediet beschermd, mededoogen betoond heeft aan vluchtelingen en ongelukkigen, dat het op velerlei wijze het spook van den honger heeft willen en inderdaad in sommige opzichten heeft kunnen bestrijden. Een deel van zijn crisis-maatregelen staat ongetwijfeld aan gegronde critiek bloot; hoe zou het anders kunnen? De moeilijkheden zijn ons in ruimer mate toebeschikt geworden dan de middelen tot uitkomst het moehten zijn. Er is ook heel veel ongegronde critiek uitgebracht, wier | |
[pagina 328]
| |
schelheid plichtmatigen dank veelal overstemde. Ik geloof zeker niet dat een der andere ministeriën die men zich in het Nederland van 1913-'18 kan voorstellen het er beter zou hebben afgebracht. Doch dit alles doet thans ter zake niet: wèl doet dit de gewonnen overtuiging, dat ook in de eerstvolgende jaren elk gouvernement dat met een program optreedt 't welk in wezen niet aan de realiteiten van den dag is ontleend, niet zal kunnen uitvoeren wat het aankondigt, maar op allerhande wijs de harde werkelijkheid met zijn beloften zal zien spelen. Zoo dit gouvernement er een van rechts alleen ware, de rechterpartijen zouden den ondank oogsten. Ook dit leert, meen ik, de geschiedenis der jongste jaren met zekerheid. Al waren de partijen van links, in 1913 tot kabinetsformatie ondanks de behaalde meerderheid niet in staat gebleken, voor ware of vermeende tekortkomingen van het kabinet-Cort van der Linden in theorie niet aansprakelijk, het feit dat de staatslieden die het vormden van linkschen huize waren, heeft stellig zijn invloed op den afloop der verkiezingen doen gelden. Geen ontevredene kon het besef hebben, dat hij door, in strijd met zijne gewoonte, zijn stem aan de candidaten der katholieke, anti-revolutionnaire of christelijk-historische partij te onthouden, aan zijne zielsbehoefte van ‘tegen Posthuma’ te stemmen voldeed. Vermoedelijk heeft hij eerder deze neiging meenen te streelen door, zoo hij aanhanger der Liberale Unie was, op den Economischen Bond over te gaan, of zoo hij de S.D.A.P. placht te volgen, thans rooder te stemmen dan rood. Ik zeide dat er twee redenen waren, die maken dat over den mineur-toon, door de gezaghebbende rechtsche pers zoo spoedig aangeslagen, geen nadenkende zich verbaast. De eene, thans besproken, noemde ik voor de hand liggend. De tweede ligt iets verderaf, maar niet zoo ver dat men er lang naar behoeft te zoeken. Worden thans voor de Tweede Kamer de stemmen van het geheele land bijeengeteld, de Eerste zal samengesteld blijven door de Provinciale Staten, en zal de politieke kleur vertoonen die in eene meerderheid der provinciën overweegt. Welnu, Zuid-Holland, met zijn twee zeer groote, bij het oude stelsel in de Staten van het gewest lang niet naar de bevolkingssterkte vertegenwoordigde steden, | |
[pagina 329]
| |
zal naar alle waarschijnlijkheid in de naaste toekomst een college afvaardigen waarin de meerderheid niet aan rechts behoort. De invloed der - in meerderheid rechtsche - plattelandsgemeenten op de samenstelling van het Statencollege zal sterk verminderen. Thans werden in den kieskring Rotterdam op candidaten van rechtsGa naar voetnoot1) uitgebracht 28.993, op alle andere 61.860 stemmen. Den Haag gaf 22.675 stemmen aan rechts, 41.243 aan anderen. Leiden 39.850 aan rechts, 23.435 aan anderen. Dordrecht 47.036 stemmen aan rechts, 46.530 aan anderen. De geheele provincie 138.554 stemmen aan rechts, 173.068 aan anderen. Er zullen dus heel wat stemmen òm moeten gaan, eer het evenredig kiesrecht aan Zuid-Holland eene Statenmeerderheid levert, bereid, evenals de tegenwoordige, tien rechtsche leden naar de Eerste Kamer af te vaardigen.
Hare Majesteit, de leiders van rechts en van links gehoord hebbende, is tot de slotsom gekomen dat de vorming van een nationaal kabinet moest worden beproefd door een staatsman, tot de sterkste der in de Kamer vertegenwoordigde partijen behoorende. Aan den leider der Roomsch-Katholieke partij, Dr. Nolens, is de opdracht verstrekt. Hij is nog niet geslaagd. Twee partijen hebben onlangs mededeelingen aan het publiek gedaan waaruit gevolgtrekkingen omtrent de door haar tegenover de poging van Dr. Nolens aangenomen houding vallen af te leiden: de S.D.A.P. bij monde van haar bestuur, de antirevolutionnaire door haar erkend orgaan. De S.D.A.P. heeft medegedeeld, dat Mr. Troelstra de Koningin verzocht heeft, voor een nationaal kabinet niet op de medewerking zijner partij te willen rekenen; het partijbestuur laudeert en approuveert. De Standaard gaat zich in aanduidingen te buiten, dat de heer Idenburg, niet de heer Nolens, de formateur naar haar hart ware geweest. De heer Lohman heeft voorts een dagblad gemachtigd het gerucht tegen te spreken, als zou de opdracht van den heer Nolens reeds op hem zijn | |
[pagina 330]
| |
overgegaan. Aan andere geruchten geen gebrek. Gemakkelijk gaat de formatie blijkbaar niet; dat waren wij ook niet meer gewoon, al lang voor den oorlog niet meer. Moge het besef levendig blijven, dat ons land een gouvernement behoeft, zoo onbevangen, zoo standvastig mogelijk; dat, om voor onbevangen te worden gehouden, een regeering thans moet durven toonen meer oog te hebben voor de loodkleur der werkelijkheid, dan voor het geschitter van partij-programma's; en dat zij onmogelijk standvastig zijn kan, als zij steunt op niet meer dan eene helft der Kamer. De regeering moet weten wat zij wil op het stuk van nationaal behoud. Dat is te zeggen, zij moet eensgezind zijn, met zich zelf in de eerste plaats, maar ook een beroep durven doen op de eensgezindheid van eene meerderheid der natie, in de drie zaken van buitenlandsche staatkunde, levensmiddelenpolitiek, financieel beleid. Wat de onderwijspolitiek betreft, mag zij aannemen dat de natie het pacificatie-denkbeeld geenszins verloochend heeft. In de nieuwe Kamer zullen onbaatzuchtige wil en voorzichtig beleid eene indrukwekkende meerderheid kunnen oproepen voor de uitvoering van het Grondwetsartikel in den geest van Bos. Die van Otto en Eerdmans zal haar niet bezielen. Als nu ook die van den heer van Wijnbergen maar wordt in toom gehouden! Ook in onderwijszaken zal het nieuwe bewind zich den dienaar moeten durven betoonen van het land, niet van eene partij.
Het is merkwaardig te zien, hoe de jongste kiesrechtuitbreiding de verhouding welke in 1897 (eerste verkiezing onder de wet-van Houten) bestond tusschen de stemmen, op candidaten van rechts, en die, op alle andere candidaten uitgebracht, ongeveer juist hersteld heeft. In 1897 werden uitgebracht op de candidaten van rechts 211.441, op alle andere 201.109 stemmen. Onder vigeur van de kieswet van Houten werd de verhouding voor rechts langzaam aan ongunstiger. In 1913Ga naar voetnoot1) was het 368.210 op rechts tegen 401.192′ op alle anderen. Thans zijn uitgebracht 694.647 op de candidaten van rechts tegen 649.625 op alle | |
[pagina 331]
| |
anderen.Ga naar voetnoot1) Komt later het vrouwenkiesrecht, dan zal rechts er bij de eerstvolgende verkiezing vermoedelijk weer beter afkomen dan bij de laatste onder de regeling van thans. Maar ook dan zal niet mogen worden geconcludeerd, dat onder ons volk de rechtsche partijen nog veroveringen maken. Integendeel, hun gezag over de geesten schijnt, zeer langzaam, af te nemen. Zelfs de groote kiesrechtuitbreiding van thans heeft geene eigenlijke meerderheid voor hen meer aan den dag kunnen brengen. Voor de liberalen is van numeriek overwicht in de verte geen sprake meer. De samenstelling der niet-rechtsche stemmen is als volgt geweest. In 1897 liberalen 187.609 stemmen; sociaal-democraten 13.500. - In 1913 liberalen 255.860 stemmen, sociaal-democraten 145.332. - In 1918 sociaaldemocraten van verschillende benaming 347.445, alle andere niet-rechtsche stemmen 302.180, en dit laatste getal van de bontste samenstelling: slechts 205.914 voor de drie partijen van unie-liberalen, vrij-liberalen en vrijzinnig-democraten; 42.044 voor den Economischen Bond, de rest voor allerhande groepeeringen. Zelfs al acht men alle niet-rechtsche, niet-socialistische, niet-liberale stemmen van een der drie liberale fracties afgevallen (wat in hoofdzaak juist, doch niet geheel juist kan zijn), dan zouden de liberalen van verschillende schakeering, indien die afval eens uitgebleven ware, bij deze verkiezing slechts 302.180 stemmen hebben kunnen behalen tegen 255.860 in 1913. Het nieuwe kiezersvolk, m.a.w., is nog ten naastenbij in zijn geheel voor liberale overtuigingen ontoegankelijk. Wij zijn minderheid in den lande en hebben ons als zoodanig te gedragen. Zal onze invloed speurbaar blijven, dan moet hoedanigheid vergoeden wat aan het getal ontbreekt. Allerkeurigst dus voortaan op de samenstelling onzer lijsten, en den weinigen gekozenen ingescherpt dat wij van hen werk verwachten van hooge kwaliteit. Er zijn er behouden gebleven die zulk werk leveren kunnen, en dus, het zullen. C. |
|